Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
Beeldende kunst
oer Jjeneli
on
Albert Heiman
TOEN enige tijd geleden een historicus, die niet
bepaald verdacht kan worden van conservatisme,
het ondernam om populair en bevattelijk te gaan
schrijven over Erflaters van onze beschaving", heeft
hij heel wat te horen gekregen omtrent allerlei
bijkomstigheden, maar weinig of niets over de cardinale
vraag, die hij zelf ook in het midden gelaten had,
namelijk: Wat die beschaving dan toch eigenlijk wel
is, waaruit zij heden ten dage nog bestaat, en waaraan
men haar kan herkennen. Als de historicus in kwestie,
prof. Jan Romein, bij al zijn verdiensten een ernstige
fout begaan heeft, dan is het wel deze, dat hij van
erflaters sprak zonder de erfenis te definiëren; dat hij
uitging van iets volkomen onomschrevens hetwelk
hij onze beschaving" noemde, zonder eraan toe te
voegen, bij wie wij een behoorlijke boedelbeschrijving
van dit gemeenschappelijke erfdeel kunnen vinden.
Onze" beschaving veronderstelt meer collectief
bezit dan waaraan wij in onze" tijd gewend zijn. En
er bestaan heel wat vaderlandse manifestaties en ver
schijnselen des tijds, die een zakelijke boedelscheiding
meer dan wenselijk maken. Zo wij zien dat meer dan
een derde der ter sprake gebrachte erflaters politici en
staatslieden waren, waarbij zich bovendien nog mannen
als Coen en de Ruyter komen voegen, dan is elke
argwaan omtrent consistentie en persistentie van het
erfdeel der beschaving niet alleen in theorie, maar
ook ter wille van 's levens actuele practijk meer dan
gerechtvaardigd. Hij mag historisch misschien niet
meer op de hoogte" van onze tijd zijn, maar Busken
Huet liet hieromtrent tenminste in het geheel geen
twijfel over, toen hij als erenaam voor het beschaafd
Noord-Nederland Het land van Rembrandt" koos,
en in den meester van de Nachtwacht, in den
Ghettoschilder en vervaardiger van duizend volkse krabbels,
de personificatie van onze beschaving" zag.
Maar sindsdien is er veel veranderd, en de zeker
heden van die dagen gingen een voor een verloren in
het wisselvallig spel, waarvan het na-kaarten de mooie
naam draagt van Historie". Deze heeft alleen maar
zin, wanneer gespeurd wordt naar konstanten", zoals
Romein zelf in zijn studie over De dialektiek van de
vooruitgang" (2) zegt. Ook in het begrip beschaving"
moet een konstante aanwezig zijn, gelijk wel te ver
moeden valt, wanneer men haar beschouwt als erfenis,
iets dat men kan nalaten en overdragen op anderen.
ZIET men de ontwikkeling der menschheid, de
weg naar het licht inderdaad als opeenvolging
van verbroken evenwichten," als een ontwikkeling
in tegenstellingen tussen hoger en lager, waarbij het
hogere moet achterblijven, maar waar het lagere
klaar staat om het te overtreffen; ontwikkeling van
de mensheid in tegenstellingen tussen de ontwikkeling
der techniek en het niet-beheersen van menselijke
verhoudingen, met de historische vooruitgang als
resultaat ziet men het resultaat dus als
een entropie, als een steeds dichterbij komen,
een zich steeds meer opeenhopen van
evenwichtstoestanden, dan valt het ook niet moeilijk om be
schaving" op te vatten in de bijna letterlijke betekenis
van het woord: ontneming van de ruwe kanten, van
al het onevenwichtige en onharmonische; polijsting
en aanpassing aan een gegeven werkelijkheid.
Zij is dus in hoge mate negatief, en bestaat uit het
verwijderen van storende distinctieven. Een bescha
vingsproces schijnt een nivelleringsproces, waarbij
echter het niveau steeds hoger wordt. Niveau is intussen
een gemeenschappelijk platform, en beschaving klaar
blijkelijk geen geïsoleerd goed, niet iets dat men
rekenen kan tot het bezit van slechts enkelingen.
Daarom valt zij ook niet op, en gaat voor velen de
beschaving helaas niet verder dan het zich zo onop
vallend mogelijk vertonen. Men kent haar het best
uit haar negatie: de onbeschaafde gedraagt zich
onbeschoft", opdringerig" en onbeleefd", niet
aan het leven aangepast en ongeliefd; maar op de
gedachte een ander prijzend beschoft" te noemen, is
nog niemand gekomen.
Het proces om zich de eigenschappen van de erf
laters te verwerven, want vermoedelijk moet men
gelijkgeaard zijn om het erfdeel te kunnen aanvaarden
en door te geven, blijkt moeizaam en bezwaarlijk.
Het wordt vergeleken met hardhandige arbeid:
be-schaven, cultiveren, hetgeen oorspronkelijk be
bouwen, beplanten, verzorgen en onderhouden be
tekent. Zodat men wel zeggen kan dat cultuur" van
het land afkomstig is, waar verzorging van de bodem
leidt tot veredeling van de planten en tot rijkere oogst,
gelijk het ook gaat met de mens en zijn gemeen
schappelijke grond, zijn natie. Wie er geen deel aan
heeft, is on-behouwen; zelfs de ruwste kanten werden
cie
niet van hem afgebikt, en elkeen, zelfs zijn soort
genoot, stoot zich aan hem.
Maar wordt hier op een verlies van slechte eigen
schappen, op een modellering de nadruk gelegd, zodra
wij spreken van ontwikkeling", wordt ondersteld
dat het einddoel toch de vrijmaking van iets
ingeborens, van een in diepste oorsprong edele kern is.
Het individu verliest zijn wikkels, al wat hem
beklemt en in zijn groei belemmert. Het ontwast de
primitieve staat,
Is dit iets anders dan beschaving"? Ook ruwe
kanten zijn een soort ontwikkeling die enkel door een
hardhandiger procédé, met pijnlijke ambachtelijkheid
verwijderd wordt. Het komt er maar op aan, wie de
ambachtslieden zijn die het schaafwerk verrichten,
lieden rijk genoeg om erfenissen na te laten. Hun
eigenschappen spreken uit hun arbeid en hun daden;
een werkdadigheid die gericht zou moeten zijn op
het streven naar maatschappelijke entropie. Geen be
voorrechting van enkelen boven velen; geen
veroveringsdrang en absolute machtswil; maar een ge
meenschappelijk streven naar het hogere niveau, het
dichtste bij het absolute nulpunt der volmaakte, onbe
staanbare samenleving, waarin iedereen geheel ge
lukkig is en volkomen tot zijn recht komt.
Erflaters zijn alleen te zien als strevenden naar de
limiet van deze functie: alle ruwe kanten weg te
schaven, alle wiggen te polijsten waarmee het gebouw
der samenleving opgevijzeld wordt, en zoveel hun
mogelijk is, al de bewoners te bevrijden van de wikkels
die slechts in het dolhuis van zeer primitieve dagen
thuis behoren.
Of in deze uiteraard gebrekkige omschrijving ook
een Coen of een de Geer, een Hogendorp en
Willem I met recht en reden passen, is nog de grote
vraag. Zulk een twijfel voelt men niet bij kunstenaars
als Bosch en Sweelinck, Vondel, Rembrandt, noch bij
een Erasmus of een Huig de Groot. Evenmin bij de
filosofen, de bezielers van een nieuwe idee van het
gemeenzaam leven; en zelf niet bij geleerden als
Stevin en Huygens, Swammerdam en Boerhaave.
Want de Kunstenaar, artiest, is artifex": een knappe
handwerkman; de poëet is eerst en vooral maker en
uitvinder; de beeldhouwer sinds de mythe van
Pygmalion bij uitstek verpersoonlijking van den beschaver;
de kunstschilder een veredeld ambachtsman, die zich
ternauwernood in zijn naam onderscheidt van den
gewonen verversgezel. Musici beoefenen zeer zeker
een handwerk, en ook de taak der geleerden is steeds
min of meer met iets ambachtelijks verbonden. Alleen
de filosofen vormen een uitzondering. Maar zij spreken
dan ook over de laatste dingen", zetten als het ware
de kroon op de beschaving. En stellig wordt de hoogte
der cultuur van een volk het best afgemeten naar de
mate van levenswijsheid die in al zijn uitingen en
daden tot uitdrukking komt.
Moeilijkheid leveren alleen de staatslieden en politici,
die de twijfel nummers onder de erflaters der beschaving
vormen. Men kan hun nalatenschap slechts aanvaarden
onder beneficie van boedelbeschrijving. Want hun
schuldenlast is niet altijd direct zichtbaar, hun bankroet
dikwijls handig en voor vele jaren gecamoufleerd.
Dikwijls ook mag men aannemen weten zij zelf
niet wat voor bedriegers zij zijn. Maar aanvaardt men
klakkeloos hun erfenis, dan zit men soms plotseling
met een ontzettende schuldenlast. Oorspronkelijk waren
ook zij bouwers" en behouwers," bouwers van
steden, grondvesters van rijken, wetgevers. Eerst
later werden zij partijgangers en doordrijvers van een
vooropgezette idee. In hun systeem past nu maar al
te vaak het terugdringen en verwoesten van beschaving,
het uitbuiten van alle lagere instincten, het cultiveren"
van domheid en onderworpenheid.
Bij verschillende der thans op een voetstuk gezette
Erflaters" mag men zich afvragen of zij niet veeleer
na-apers zijn der Romeinse flaters, die tot de onder
gang van Rome" hebben geleid. Prof. Romein heeft
eens, bij de behandeling van deze ondergang, zelf de
vraag gesteld: Wat is verval?" Het zou niet moeilijk
vallen het antwoord te geven, als hij eerst zelf had
willen omschrijven wat beschaving is.
Dan heeft het wellicht ook zin, van onze eigen trieste
tijd niet meer te spreken als van een vervaltijd, waarin
de kostbare erfenis der beschaving wordt opgesoupeerd,
maar van een overgangsperiode, waarin veel waarde
loze erfstukken worden omgezet tot valuta", een
erfdeel dat niet aan inflatie onderhevig is. Want in
het rijk der beschaving is kapitaalvlucht onmogelijk;
deze erfenis is het onroerend bezit van land en volk.
Haar waarde kan groeien of slinken, maar zij kan
nooit geheel verloren gaan, zolang men zich reken
schap blijft geven van wat zij eigenlijk is.
i) Uitgave Em. Querido, Amsterdam 1938-'39.
2) Het onvoltooid Verleden." Querido, Amsterd. ' j/.
AUGUSTI
A. M. Hammacher
ZOO rijk en geurig als de rozen bloeien in h
stille parkje achter het hotel Biron te Pari
zoo overvloedig maar armetierig bloeit het onkru
der bewondering voor den meester, die de blan]
ruimten van dat paleisje en de hooge schemeri.
kapel bevolkte met zijn beelden.
De groote en domineerende figuur der vori;
eeuw heeft niet op de gelukkigste wijze zijn b
wonderaars gevonden. Terecht heeft een generati
die zich de kunst anders in het leven droomde, d<
deze matelooze, aan het goddelijke ontvall<
beeldhouwkunst zich voordeed, terecht heeft e<
latere generatie zich ontworsteld aan zijn forscl
autoriteit. Dat was noodig en het was verklaarbaa
Vooral na 1914 was er afkeer van het pathetisch
het over-tragische. De vorm en de materie,
zuiverheid en rijkdom van krachten, vroegen al
liefde. Maillol en Despiau kwamen langzaam a£
bij de jongeren naast of voor Rodin. De sculpture
der groote religieuse cultuurperioden (Egyptenarei
Aziaten, Romanen) vervulden de gedachten. E«
andere rangschikking van waarden, een verschuivir
in de gevoelens en het oordeel.
Er is alle aanleiding tot rekenschap, nu <
Fransche beeldhouwers te Amsterdam aangedier
worden onder het presidentschap van Rodin. W;
zijn vijanden bewoog tot een verwerpen van we
licht de grootste begaafdheid onder de beel<
houwers der vorige eeuw, dat was Rodin ten deel
Het was Rodin, die de remmen niet kende als zij
onmiskenbare grootsche drift van gedachten hei
voorttrok naar steeds omvangrijker conceptie
Het was Rodin, die het welig opschieten van zij
vondsten niet meer bestuurde, maar die vondste
uit hun krachten liet groeien met te veel helper;
te veel toeval in de werkplaatsen. Veel groeide b
hem uit de krachten, werd topzwaar of zwijmeld
krachteloos weg. En het is juist deze kunst, waa
het publiek dezelfde betreurenswaardige voorkeu
voor heeft als voor de door Mengelberg gedirigeerd
muziek van de symphonie Pathétique van Tsjai
kowsky.
Er is verwantschap tusschen deze publieke be
hoefte aan een bepaalde opgezweepte muziek de
vorige eeuw en de door museumdirecties aan
gewakkerde voorkeur voor de pathetiek van Rodin
Van het eigenlijke centrum der plastische krachten
van de verborgen bron der ruimtelijke vormen i
deze vereering en voorkeur ver afgedwaald. Ander
zou het in allerlei verkleiningen of vergrootingei
propageeren van overbekende plastieken van Rodin
zonder eenig besef van de beteekenis van matei
en van de beteekenis van de hoegrootheid de
volumina voor ruimtelijke werking, niet zoo aan
gemoedigd en bevorderd worden. En hoe, ander
dan uit verloren eerbied voor compositorisch
waarden, te verklaren dat te veel museumdirectie
zich beijveren om uit de groep der burgers vat
Calais figuren te isoleeren, zonder oog voor di
bijzondere geslotenheid der groep en de saam
horigheid dezer elkaar niet aanrakende eenzam<
menschen.
OUDE EN NIEUWE KUNST
(Adv.
Tl KOT l N
DEN HAAG - NASSAUPLEIN 6
EASTERN ART
D. A. Hoogendijk & Co.
Keizersgracht 640
b ij de Vijzelstraat
AMSTERDAM
OUDE SCHILDERIJEN
PAG. 10 EN II DE GROENE No. 32«