De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 12 augustus pagina 10

12 augustus 1939 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven Beeldende kunst oer Jjeneli on Albert Heiman TOEN enige tijd geleden een historicus, die niet bepaald verdacht kan worden van conservatisme, het ondernam om populair en bevattelijk te gaan schrijven over Erflaters van onze beschaving", heeft hij heel wat te horen gekregen omtrent allerlei bijkomstigheden, maar weinig of niets over de cardinale vraag, die hij zelf ook in het midden gelaten had, namelijk: Wat die beschaving dan toch eigenlijk wel is, waaruit zij heden ten dage nog bestaat, en waaraan men haar kan herkennen. Als de historicus in kwestie, prof. Jan Romein, bij al zijn verdiensten een ernstige fout begaan heeft, dan is het wel deze, dat hij van erflaters sprak zonder de erfenis te definiëren; dat hij uitging van iets volkomen onomschrevens hetwelk hij onze beschaving" noemde, zonder eraan toe te voegen, bij wie wij een behoorlijke boedelbeschrijving van dit gemeenschappelijke erfdeel kunnen vinden. Onze" beschaving veronderstelt meer collectief bezit dan waaraan wij in onze" tijd gewend zijn. En er bestaan heel wat vaderlandse manifestaties en ver schijnselen des tijds, die een zakelijke boedelscheiding meer dan wenselijk maken. Zo wij zien dat meer dan een derde der ter sprake gebrachte erflaters politici en staatslieden waren, waarbij zich bovendien nog mannen als Coen en de Ruyter komen voegen, dan is elke argwaan omtrent consistentie en persistentie van het erfdeel der beschaving niet alleen in theorie, maar ook ter wille van 's levens actuele practijk meer dan gerechtvaardigd. Hij mag historisch misschien niet meer op de hoogte" van onze tijd zijn, maar Busken Huet liet hieromtrent tenminste in het geheel geen twijfel over, toen hij als erenaam voor het beschaafd Noord-Nederland Het land van Rembrandt" koos, en in den meester van de Nachtwacht, in den Ghettoschilder en vervaardiger van duizend volkse krabbels, de personificatie van onze beschaving" zag. Maar sindsdien is er veel veranderd, en de zeker heden van die dagen gingen een voor een verloren in het wisselvallig spel, waarvan het na-kaarten de mooie naam draagt van Historie". Deze heeft alleen maar zin, wanneer gespeurd wordt naar konstanten", zoals Romein zelf in zijn studie over De dialektiek van de vooruitgang" (2) zegt. Ook in het begrip beschaving" moet een konstante aanwezig zijn, gelijk wel te ver moeden valt, wanneer men haar beschouwt als erfenis, iets dat men kan nalaten en overdragen op anderen. ZIET men de ontwikkeling der menschheid, de weg naar het licht inderdaad als opeenvolging van verbroken evenwichten," als een ontwikkeling in tegenstellingen tussen hoger en lager, waarbij het hogere moet achterblijven, maar waar het lagere klaar staat om het te overtreffen; ontwikkeling van de mensheid in tegenstellingen tussen de ontwikkeling der techniek en het niet-beheersen van menselijke verhoudingen, met de historische vooruitgang als resultaat ziet men het resultaat dus als een entropie, als een steeds dichterbij komen, een zich steeds meer opeenhopen van evenwichtstoestanden, dan valt het ook niet moeilijk om be schaving" op te vatten in de bijna letterlijke betekenis van het woord: ontneming van de ruwe kanten, van al het onevenwichtige en onharmonische; polijsting en aanpassing aan een gegeven werkelijkheid. Zij is dus in hoge mate negatief, en bestaat uit het verwijderen van storende distinctieven. Een bescha vingsproces schijnt een nivelleringsproces, waarbij echter het niveau steeds hoger wordt. Niveau is intussen een gemeenschappelijk platform, en beschaving klaar blijkelijk geen geïsoleerd goed, niet iets dat men rekenen kan tot het bezit van slechts enkelingen. Daarom valt zij ook niet op, en gaat voor velen de beschaving helaas niet verder dan het zich zo onop vallend mogelijk vertonen. Men kent haar het best uit haar negatie: de onbeschaafde gedraagt zich onbeschoft", opdringerig" en onbeleefd", niet aan het leven aangepast en ongeliefd; maar op de gedachte een ander prijzend beschoft" te noemen, is nog niemand gekomen. Het proces om zich de eigenschappen van de erf laters te verwerven, want vermoedelijk moet men gelijkgeaard zijn om het erfdeel te kunnen aanvaarden en door te geven, blijkt moeizaam en bezwaarlijk. Het wordt vergeleken met hardhandige arbeid: be-schaven, cultiveren, hetgeen oorspronkelijk be bouwen, beplanten, verzorgen en onderhouden be tekent. Zodat men wel zeggen kan dat cultuur" van het land afkomstig is, waar verzorging van de bodem leidt tot veredeling van de planten en tot rijkere oogst, gelijk het ook gaat met de mens en zijn gemeen schappelijke grond, zijn natie. Wie er geen deel aan heeft, is on-behouwen; zelfs de ruwste kanten werden cie niet van hem afgebikt, en elkeen, zelfs zijn soort genoot, stoot zich aan hem. Maar wordt hier op een verlies van slechte eigen schappen, op een modellering de nadruk gelegd, zodra wij spreken van ontwikkeling", wordt ondersteld dat het einddoel toch de vrijmaking van iets ingeborens, van een in diepste oorsprong edele kern is. Het individu verliest zijn wikkels, al wat hem beklemt en in zijn groei belemmert. Het ontwast de primitieve staat, Is dit iets anders dan beschaving"? Ook ruwe kanten zijn een soort ontwikkeling die enkel door een hardhandiger procédé, met pijnlijke ambachtelijkheid verwijderd wordt. Het komt er maar op aan, wie de ambachtslieden zijn die het schaafwerk verrichten, lieden rijk genoeg om erfenissen na te laten. Hun eigenschappen spreken uit hun arbeid en hun daden; een werkdadigheid die gericht zou moeten zijn op het streven naar maatschappelijke entropie. Geen be voorrechting van enkelen boven velen; geen veroveringsdrang en absolute machtswil; maar een ge meenschappelijk streven naar het hogere niveau, het dichtste bij het absolute nulpunt der volmaakte, onbe staanbare samenleving, waarin iedereen geheel ge lukkig is en volkomen tot zijn recht komt. Erflaters zijn alleen te zien als strevenden naar de limiet van deze functie: alle ruwe kanten weg te schaven, alle wiggen te polijsten waarmee het gebouw der samenleving opgevijzeld wordt, en zoveel hun mogelijk is, al de bewoners te bevrijden van de wikkels die slechts in het dolhuis van zeer primitieve dagen thuis behoren. Of in deze uiteraard gebrekkige omschrijving ook een Coen of een de Geer, een Hogendorp en Willem I met recht en reden passen, is nog de grote vraag. Zulk een twijfel voelt men niet bij kunstenaars als Bosch en Sweelinck, Vondel, Rembrandt, noch bij een Erasmus of een Huig de Groot. Evenmin bij de filosofen, de bezielers van een nieuwe idee van het gemeenzaam leven; en zelf niet bij geleerden als Stevin en Huygens, Swammerdam en Boerhaave. Want de Kunstenaar, artiest, is artifex": een knappe handwerkman; de poëet is eerst en vooral maker en uitvinder; de beeldhouwer sinds de mythe van Pygmalion bij uitstek verpersoonlijking van den beschaver; de kunstschilder een veredeld ambachtsman, die zich ternauwernood in zijn naam onderscheidt van den gewonen verversgezel. Musici beoefenen zeer zeker een handwerk, en ook de taak der geleerden is steeds min of meer met iets ambachtelijks verbonden. Alleen de filosofen vormen een uitzondering. Maar zij spreken dan ook over de laatste dingen", zetten als het ware de kroon op de beschaving. En stellig wordt de hoogte der cultuur van een volk het best afgemeten naar de mate van levenswijsheid die in al zijn uitingen en daden tot uitdrukking komt. Moeilijkheid leveren alleen de staatslieden en politici, die de twijfel nummers onder de erflaters der beschaving vormen. Men kan hun nalatenschap slechts aanvaarden onder beneficie van boedelbeschrijving. Want hun schuldenlast is niet altijd direct zichtbaar, hun bankroet dikwijls handig en voor vele jaren gecamoufleerd. Dikwijls ook mag men aannemen weten zij zelf niet wat voor bedriegers zij zijn. Maar aanvaardt men klakkeloos hun erfenis, dan zit men soms plotseling met een ontzettende schuldenlast. Oorspronkelijk waren ook zij bouwers" en behouwers," bouwers van steden, grondvesters van rijken, wetgevers. Eerst later werden zij partijgangers en doordrijvers van een vooropgezette idee. In hun systeem past nu maar al te vaak het terugdringen en verwoesten van beschaving, het uitbuiten van alle lagere instincten, het cultiveren" van domheid en onderworpenheid. Bij verschillende der thans op een voetstuk gezette Erflaters" mag men zich afvragen of zij niet veeleer na-apers zijn der Romeinse flaters, die tot de onder gang van Rome" hebben geleid. Prof. Romein heeft eens, bij de behandeling van deze ondergang, zelf de vraag gesteld: Wat is verval?" Het zou niet moeilijk vallen het antwoord te geven, als hij eerst zelf had willen omschrijven wat beschaving is. Dan heeft het wellicht ook zin, van onze eigen trieste tijd niet meer te spreken als van een vervaltijd, waarin de kostbare erfenis der beschaving wordt opgesoupeerd, maar van een overgangsperiode, waarin veel waarde loze erfstukken worden omgezet tot valuta", een erfdeel dat niet aan inflatie onderhevig is. Want in het rijk der beschaving is kapitaalvlucht onmogelijk; deze erfenis is het onroerend bezit van land en volk. Haar waarde kan groeien of slinken, maar zij kan nooit geheel verloren gaan, zolang men zich reken schap blijft geven van wat zij eigenlijk is. i) Uitgave Em. Querido, Amsterdam 1938-'39. 2) Het onvoltooid Verleden." Querido, Amsterd. ' j/. AUGUSTI A. M. Hammacher ZOO rijk en geurig als de rozen bloeien in h stille parkje achter het hotel Biron te Pari zoo overvloedig maar armetierig bloeit het onkru der bewondering voor den meester, die de blan] ruimten van dat paleisje en de hooge schemeri. kapel bevolkte met zijn beelden. De groote en domineerende figuur der vori; eeuw heeft niet op de gelukkigste wijze zijn b wonderaars gevonden. Terecht heeft een generati die zich de kunst anders in het leven droomde, d< deze matelooze, aan het goddelijke ontvall< beeldhouwkunst zich voordeed, terecht heeft e< latere generatie zich ontworsteld aan zijn forscl autoriteit. Dat was noodig en het was verklaarbaa Vooral na 1914 was er afkeer van het pathetisch het over-tragische. De vorm en de materie, zuiverheid en rijkdom van krachten, vroegen al liefde. Maillol en Despiau kwamen langzaam a£ bij de jongeren naast of voor Rodin. De sculpture der groote religieuse cultuurperioden (Egyptenarei Aziaten, Romanen) vervulden de gedachten. E« andere rangschikking van waarden, een verschuivir in de gevoelens en het oordeel. Er is alle aanleiding tot rekenschap, nu < Fransche beeldhouwers te Amsterdam aangedier worden onder het presidentschap van Rodin. W; zijn vijanden bewoog tot een verwerpen van we licht de grootste begaafdheid onder de beel< houwers der vorige eeuw, dat was Rodin ten deel Het was Rodin, die de remmen niet kende als zij onmiskenbare grootsche drift van gedachten hei voorttrok naar steeds omvangrijker conceptie Het was Rodin, die het welig opschieten van zij vondsten niet meer bestuurde, maar die vondste uit hun krachten liet groeien met te veel helper; te veel toeval in de werkplaatsen. Veel groeide b hem uit de krachten, werd topzwaar of zwijmeld krachteloos weg. En het is juist deze kunst, waa het publiek dezelfde betreurenswaardige voorkeu voor heeft als voor de door Mengelberg gedirigeerd muziek van de symphonie Pathétique van Tsjai kowsky. Er is verwantschap tusschen deze publieke be hoefte aan een bepaalde opgezweepte muziek de vorige eeuw en de door museumdirecties aan gewakkerde voorkeur voor de pathetiek van Rodin Van het eigenlijke centrum der plastische krachten van de verborgen bron der ruimtelijke vormen i deze vereering en voorkeur ver afgedwaald. Ander zou het in allerlei verkleiningen of vergrootingei propageeren van overbekende plastieken van Rodin zonder eenig besef van de beteekenis van matei en van de beteekenis van de hoegrootheid de volumina voor ruimtelijke werking, niet zoo aan gemoedigd en bevorderd worden. En hoe, ander dan uit verloren eerbied voor compositorisch waarden, te verklaren dat te veel museumdirectie zich beijveren om uit de groep der burgers vat Calais figuren te isoleeren, zonder oog voor di bijzondere geslotenheid der groep en de saam horigheid dezer elkaar niet aanrakende eenzam< menschen. OUDE EN NIEUWE KUNST (Adv. Tl KOT l N DEN HAAG - NASSAUPLEIN 6 EASTERN ART D. A. Hoogendijk & Co. Keizersgracht 640 b ij de Vijzelstraat AMSTERDAM OUDE SCHILDERIJEN PAG. 10 EN II DE GROENE No. 32«

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl