Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
JJe expansie van een
Albert Heiman
e v
1"
oei
IN een zeer lezenswaardige, zij het ook uiterst beknop
te verhandeling van dr. J. W. Muller over De
Uitbreiding van het Nederlandsch Taalgebied, vooral
in de ijde Eeuw i) vertelt de schrijver dat hij in dit
verband liever de term expansie gebezigd had, maar
ervan afgezien heeft, omdat het een vreemd en boven
dien naar imperialisme smakend woord" geldt. Het is
begrijpelijk dat men zich tweemaal bedenkt alvorens
dergelijke termen te bezigen, die binnen weinige jaren
een uitgesproken pejoratieve gevoelstoon gekregen
hebben. Woorden staan niet alleen als symbool voor
dingen, de dingen inzichzelf zijn schuldeloos,
maar ook voor daden. En deze kunnen alleen door een
tegen-daad te niet gedaan worden. Zodat er daden
nodig zijn om de woorden wederom te zuiveren van
de erfelijke belasting waarmede zij in het gebruik
behept raken.
Sprekend over het langdurig gebruik van het Neder
lands (tot ver in het midden van de vorige eeuw) in
Emden en het omliggend gebied, waar de nazaten der
uitgeweken gereformeerden en doopsgezinden deze taal
handhaafden tegenover het hoogduits der luthersen,
maakt dr. Muller de scherpzinnige opmerking: Eigen
aardig hoe het Hollands, als bijbel- en kerktaal, voor
den Oostfries, evenals later voor den Afrikaander, een
a.h.w. heilige taal was, welker alledaags gebruik hun
een profanatie scheen." Waaruit men zou kunnen
afleiden, dat juist een gevoel van respect, de verbinding
met een afgesloten, eerbiedig behoede sfeer, de expansie
van het Nederlands heeft gedwarsboomd. Want ook
met het edelste van den mens gaat het als met de zwaan
die wit en smetteloos over de wateren drijft; hij kan
slechts blijven leven door nu en dan met de lange hals
te duiken naar de modderige bodem waar hij zijn
voedsel vindt. De taal die in ons leeft en de exponent
wordt van al onze gedachten en gevoelens, is de taal
der alledaagse dingen en der platvloerse belevenissen.
Voor alles wat daarbuiten valt, worden de meesten
sprakeloos. Men moet een dichter zijn om in gewone
woorden" het buitengewone te kunnen zeggen; en bij
zulke gelegenheden vloekt de prozaïsche mens in zijn
onmacht en zijn poging om het buitengewone woord te
vinden. Daarom bevordert de ontheiliging van de taal
tegelijkertijd haar gebruik, en winnen de woorden aan
gangbaarheid naarmate zij meer aan inflatie onder
hevig raken. Nooit is het woord expansie", waarvan
de geleerde schrijver zich terecht zo afkerig toont, zo
veelvoudig gebruikt als vandaag. Maar slechts een
voortgezette aanwending ervan, in de meest uitgebreide
betekenis-scala, kan het redden. Iets wat groeit en
bloeit breidt zich uiteraard uit; het behoeft niet te
vechten of te intrigeren om Lebensraum", het
vindt deze bestaansruimte vanzelf. Vroeger hoorde
men allerwege reppen van pénétration pacifique",
de uitdrukking is thans een zalige dood gestorven, en
welhaast vergeten. Die lieve dode....
Maar wanneer een taal een der duidelijkste en meest
rechtstreekse uitdrukkingsvormen van een cultuur is,
en bepaalde onderdelen van deze cultuur levend blijven,
groeien en bloeien, zullen de daarmee corresponderende
onderdelen van de taal zich ook handhaven, en desnoods
tegen de verdrukking in doorzetten. Wij hebben een
prachtig voorbeeld van die gang van zaken in het
Afrikaans, dat ontnederlandst is door de eisen van het
gewone alledaagse leven, hetgeen duidelijk blijkt uit
de woordenschat, de woordvormen en de syntaxis;
maar dat in zijn gedachte-kern, zijn gevoelstoon, zijn
inwendig rhythme" nederlands is gebleven, omdat de
Afrikaander doorgaans nog altijd vasthield aan het
heilige dat uitsluitend in het hoog-hollands" voor hem
tot uitdrukking kwam: aan het Christendom.
VANDAAR dan ook, dat men een enorme betekenis
voor de toekomst van het Afrikaans moet toe
kennen aan de afrikaanse bijbelvertaling en
psalmberijming van Totius, die in 1937 haar beslag heeft
gekregen, na uiteraard op heel veel gelovige" tegen
stand gestuit te zijn. Daarmee is een nieuw tijdperk
van nog grotere ontnederlandsing voor het afrikaans
aangebroken; er is een verbinding tussen het profane
en het sacrale tot stand gebracht, die de ontplooiing
van gevoelens en gedachten in die taal een vrijer spel
. laat dan ooit tevoren. Niet voor niets valt dit verschijnsel
samen met een ander, dat zich speciaal op het gebied
der afrikaanse poëzie afspeelt, waar de allerjongsten
bezig zijn de christelijk-placiede toon los te laten, om
hun woordje mee te spreken in het koor der algemene
twijfelzucht en ontreddering. Dit mag de beoordeelaars
die op traditie en continuïteit prijs stellen, tot spijt en
schrik brengen; zij mogen echter niet vergeten dat het
een onvermijdelijk begeleidingsverschijnsel is van het
zelfstandig worden van de cultuur en taal, waaraan
alle afrikaanse schrijvers op zo voorbeeldige wijze hun
hart verpand hebben.
Dat hij voor deze samenhang geen oog gehad heeft,
is een tekort geweest van W. E. G. Louw, die overigens
zulk een helder en overtuigend overzicht van de stand
van zaken gegeven heeft in een maar al te beknopt
gehouden boekje De Nieuwere Afrikaanse Poëzie 2)
Het christelijk-dogmatisch standpunt dat de jonge
dichter bij zijn beoordeling tussen de regels door in
neemt, bracht hem ertoe in zijn bespreking algemene,
kwasi-politieke invloeden te onderschatten, gelijk het
hem ook sommige dichterlijk-individuele uitdrukkingen
in een overmaat van religieuze exegese deed over
schatten.
Scherp en juist wordt zijn oordeel, en daarmee
bewijst hij de eigen dichterlijkheid en critische autoriteit
het best, waar hij naar strikt-aesthetische waarden
zoekt, en zich soms tegen heug en meug in laat
bepwelmen door het vers van een vereenzaamd indivi
dualist" als Marais, of een ontgoocheld mens, die zich
met bovenmenselijke krachten staande houdt" gelijk
Leipoldt, figuren die hij toch en terecht zijn be
wondering niet onthoudt. Men vraagt zich slechts af:
waar zouden die bovenmenselijke krachten" die
Leipoldt blijkbaar niet van den Here heeft, dan toch
vandaan komen? Bestaat er voor den dogmatischen
criticus dan nog een andere bovenmenselijkheid"?
Wij vernemen er niets naders van.
EEN feit is, dat dichters, als echte voortrekkers van
geschiedenis en cultuur, reeds een generatie
eerder het stadium hebben ingeluid waarin de
Afrikaanders over het algemeen vandaag verkeren. Zij
ontkwamen niet aan de grote twijfel in levensvragen,
aan de geslagenheid, de ethische zweeftoestand die
kenmerkend zijn voor alle europese cultuur in de
laatste kwart-eeuw, waarin het den vrijdenker angstig
te moede is gaan worden om de vrijheid van het eigen
denken, en waarin men een betrekkelijkheid en een
werkelijkheid is gaan ontdekken, die in genen dele meer
beantwoorden aan de traditionele, tot voor kort nog
onaanvechtbare opvattingen. Niet dat het dogma waar
dan ook verdwenen is; maar het is wel tot een onont
beerlijke ezelsbrug gedegradeerd, die elkeen bewandelt,
doch thans gebogen onder de wetenschap, dat onze
ingeboren zwaartekracht ons helaas vastgeperst houdt
op het pad der allergrootste ezels. En dat de engelen
mogelijk hun lichtheid slechts ontlenen aan een abso
lute onwetendheid....
Het is dan ook geen toeval, dat zoals Louw zelf
opmerkt: een zo zuivere en rechtzinnige protestant
als Totius zich niet bij de Hollandse Calvinistische
dichters in de eerste plaats aansloot, maar hoewel zijn
eigen kunst uiterst sober bleef, bij den mystieken, met
al zijn zinnen naar God hongerenden Katholieken
dichter Gezelle." In Totius voltrekt zich de overgang
naar de nieuwe periode met haar Rilke-achtigen dichter
N. P. van Wijk Louw en de reeds ietwat cosmopolitische
figuur van Uys Krige; gelijk in Vlaanderen na Gezelle,
Rodenbach en Verriest, uit het geslacht van Teirlinck,
Vermeulen en Van de Woestyne noodzakelijk dat van
Van Ostayen en Walschap moest voortkomen.
ER leeft in de mensheid van ieder tijdstip een gevoel,
of wil men een groter woord, een idee", die als
het ware de kristallisatie is van de algemene
cultuurtoestand. Omdat het levend is, streeft dit levensgevoel"
naar expansie, het breidt zich uit van het ene land naar
het andere, dwaalt als een epidemie naar verre wereld
delen.
Waren wij beter georiënteerd over die landen, wij
zouden stellig bemerken dat ook China of
NieuwZeeland er niet aan ontkomen op den duur. Die ex
pansie gaat soms snel, soms langzaam, zij vergt in
ieder geval tijd, en daarom is er niet altijd van een
volkomen gelijktijdigheid sprake. Maar de dichters, de
kunstenaars voorvoelen met een eigen zintuig die ver
andering in het klimaat der ziel, in de temperatuur der
wereld. En zij hullen zich in het passende kleed. Dat
zijn de grote omwentelingen in de kunst; niets dan
aanpassing aan de expansie van dat mysterieuze iets"
dat de mensheid samenbindt, en in zijn taaien kracht
om zich door te zetten, soms ook tijdelijk tot oorlog
brengt.
i) Uitg. Van Stockum, 's-Gravenhage 1939.
2) Uitg. D. A. Daamen, 's-Gravenhage 1939.
MATTHIJS
Dr, H. E. van Gelder
Ter gelegenheid van de groote
tentoonstelling van het werk van
Matthijs Marisplaatst De Groene"
onderstaande beschouwing van dr.
H, E. van Gelder,
De schrijver is, gelijk bekend,
directeur van het Haagsche Ge
meentemuseum waar de tentoon
stelling wordt gehouden, die zich
in een algemeene en verdiende be
langstelling mag verheugen.
ZOU het, nu men mij vraagt, hier, bij afwezigheid
van den Haagschen medewerker, de door mij
ingerichte Herdenkingstentoonstelling aan te kon
digen, om een verantwoording" te doen zijn?
Verantwoording bijvoorbeeld voor het houden dezer
tentoonstelling zóó kort na December 1935, toen
wij in het Haagsche Museum werk der drie broeders
samenbrachten? Indien het zoo ware, dan zou ik
kunnen volstaan met de herinnering, dat indien iets
duidelijk geworden is op die, voor ieder der broeders
toch inderdaad representatieve en in menig opzicht
grootsche demonstratie, het dan wel dit geweest is,
dat Thijs recht heeft op koninklijke eenzaamheid
en dat de nabuurschap zelfs van hen, die denzelfden
naam hebben beroemd gemaakt, te kort doet aan de
stilte die hij voor zijn werk vraagt.
Wil men het in n oogopslag begrijpen, dan
herinnere men zich het prachtige schilderijtje uit
Jaaps Franschen tijd, dat in Boymans hangt:
Gezicht op Montigny" en men stelle zich dan vóór
het Souvenir aan Amsterdam" uit het Rijks
museum, dat thans op onze Tentoonstelling is:
OUDE EN NIEUWE KUNST
(Adv.)
Tl KOT l N
DEN HAAG - NASSAUPLEIN 6
EASTERN ART
D. A. Hoogendijk & Co.
Keizersgracht 640
b ij de Vijzelstraat
AMSTERDAM
OUDE SCHILDERIJEN
PAG. 10 EN II DE