De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 26 augustus pagina 11

26 augustus 1939 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

MARIS twee stadsgezichten", maar welk een, in mér dan eenen zin hemelsbreed verschil l Hammacher, dien ik hier zeker wel aanhalen mag, karakteriseerde indertijd in Elseviers dat gene, waarop ik hier doel met deze woorden: Thijs is, zoowel in zijn leven als in zijn werk, een man van innerlijk grooter besluiten en hartstochtelijker eenzaamheid. De andere broers boeien, hij fascineert als een wonder." Ziet hier de verantwoording: men moet het wonder allén laten spreken, niet in een, zij het nog zoo boeiend ensemble. DAT dit juist is, is mijn diepste indruk nu de tentoonstelling gereed is en ik er rond kan gaan zonder de beslommeringen, welke voorbe reiding en inrichting met zich brengen. Wat thans is bijeengebracht, werkt sterker dan de in zich zelf rijke oogst van 1935. Wij missen enkele der prachtige werken uit Engelsch bezit, zooals de Vier molens" en Het meisje met de geiten", en ook andere stukken hadden wij gaarne weergezien. Maar toch is hij hier nog mér dan toen: het wonder. En nog sterker dan toen zien wij dan ook de vaste lijn in de gerichtheid van deze schilderziel. Er ' is een verhaal, dat ons een zijner medeleerlingen aan de Antwerpsche Academie doet: Thijs was niet alleen de vlijtigste werker, maar ook de diepste _>? denker van de geheele klasse; telkens hield hij op met schilderen om over zijn werk te peinzen...." Wat materieel is," schrijft hij iets later zelf, is voor mij geen kunst, ik heb die er nog niet uit kunnen brengen." Daar ligt het werkprobleem, dat evenzeer het levensprobleem was. Wij zien het zich verwezenlijken in de vroege werken evenzeer als in de late. Onze tentoonstelling geeft bijvoorbeeld een kleine reeks dier vroege landschappen, welke in de buurt van Oosterbeek moeten zijn ontstaan, waar in 1859 de eerste aan raking werd beleefd met de nieuwe Hollandsche natuurschildering; en overtuigt al niet het een voudige stukje, dat hierbij wordt afgebeeld: de Schilder (Sted. Museum, Amsterdam), (afb. rechts i boven) dat hier iets anders groeide dan wat Bilders en Mauve zochten en evenzeer Jaap? DAT dit in het Dorpsbuurtje uit hetzelfde mu seum nog duidelijker, ja onweersprekelijk uitkomt, bewijst de rijke ontwikkeling in korten tijd; tien jaar later zijn De Vier molens" mogelijk en Amsterdam"; wij ondergaan het fascineerend wonder der kinderoogen (Meisjeskopje uit de coll. Volz); bij een babyfiguurtje als dat van Barye Swan (Gemeentemuseum Den Haag) wordt het volkomen duidelijk, hoezeer de afgelegde weg een eigene was, geheel anders gericht dan die der impressionistische tijdgenooten; een der teere bruidjes (coll. Mevr. CohenStuart, London), (afb. rechtsonder) toont een overschoen bereiken. Het is een vreugde te constateeren, dat het pendant van dit stukje, na 1935 in Holland teruggekomen, voor het Haagsche Museum werd verworven, waar nu ook het laatste rustpunt op den weg door de schenking van het portret der Westmacott-children even vóór de Tentoonstelling, voorgoed is vastge legd. In deze teere meisjesportretten, evenals in de groote Schaapherderin is de schilder-droomer gekomen tot aan het uiterste. Het is goed om hier weder om Hammachers woorden aan te halen: Zijn latere en laatste doeken zijn nevel achtig, maar het indrukwekkende op doemen der gestalten en die gestalten zelve zijn als volumina niettemin nadruk kelijk, zeker en onontkoombaar." Onontkoombaar" ziet hier weder het fascineerende, dat zich grondt in het dieper zoeken en hooger grijpen, in het daardoor afzonderlijke van Thijs. Zijn impressionistische tijdgenooten, getroffen door het Schoone van de Wereld, leefden van indruk tot indruk, zich verlossend van elk dezer hen vast grijpende ervaringen door zich uit-teschilderen in telkens een nieuw werk; elke schilderij is een bevrijding, die hen brengt naar een volgend, voor Thijs daarentegen is er niet een reeks van schilderijen, maar n steeds voor oogen staand visioen, dat in schilderijen of in teekeningen (zie afb. links boven) of etsen dan van deze, dan van gene zijde, dan zóó dan weder anders wordt benaderd. ZIET men zóó het levenswerk van den nadenkend voor zich uitzienden leerling van de Antwerpsche Academie, van den stillen zwerver om Parijs daar na, van den eenzamen, grijzenden zoeker op een stemmige bovenkamer te Londen tenslotte, als een moeilijke, maar edele en ondanks alles en boven alles uit vreugdevolle opdrachtvervulling, dan worden ons al zijn werken even lief; niet slechts de liefelijke en kleurrijke, maar ook de moeilijker verstaanbare, omdat wij uit elk ervan de bewogen ziel van een groot kunstenaar tot ons voelen komen. BIJ DE AFBEELDINGEN ? Links boven: Het meisje met de vlinders ? Rechts boven : De schilder ? Onder: Het meisje met den sluier >ENE No. 3247

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl