Historisch Archief 1877-1940
UITHUIZIGHEDEN
Stadsinventaris
Augustus
AUGUSTUS hoort niet bij de stad.
Augustus is een zomermaand en
een stad is een winterding. De"
Amsterdammers zijn er dan ook niet.
Maar als de" er niet zijn, zijn er
altijd nog ruim zeven honderd duizend
over. Toch bepalen ,,de" het karakter
van de stad. Nu is het een stad zonder
karakter, een mensch zonder ziel. En
al die honderdduizenden verkeeren in
een ziellooze stad en vinden zichzelf
zielig. In de stad in de Augustushitte,
is een beetje zielig.
De meesten hebben immers al
vacantie gehad, moeten nog gaan,
kunnen niet weg of zijn niet weg
geweest.
En dan zijn er de ernstigen, die nu
al weer hun herfst- en wintercampagnes
moeten voorbereiden, op allerlei gebied.
Zij loopen door de stad met ernstige
gezichten, bellen aan huizen waar de
bewoners met vacantie zijn,
telefoneeren naar telefoons die rinkelen
in verlaten huizen. Zij zoeken in
cafés naar menschen, die aan het
strand liggen en stooten hun neus
tegen dichte deuren.
Iedereen, die in Augustus in de stad
is, voelt zich heimelijk afgunstig op
anderen, die er niet zijn. Eiken Zondag
probeeren zij hun schade in te halen,
door er uit te vluchten. Dan loopt de
stad leeg als een zak gort met een gat.
En 's avonds propt de gort zich weer
in de zak. Hitte heerscht tusschen de
straten, benauwdheid hangt in de stad.
Op terrassen zoekt men verkoeling en
de illusie van buiten". Men haast
zich over zonnige pleinen, ziet boos naar
den hemel en voelt zich te kort gedaan.
In de tweede helft van Augustus is de
stad niet op haar best. Zij is slaperig en
verveeld: Amsterdam's zomerslaap.
Tooneel
Drie mannen in de sneeuw
IN het Beatrix Theater het
vroegere Rika Hopper Theater,
dat, wil de ook in dit opzicht voort
varende directeur A. Joh. Sellmeijer
bij" blijven, thans dus weer om
gedoopt moet worden in Irene Theater,
in dit theater spelen De Jonge Spelers"
een door Alex Wins naar het boek van
Kastner voortreffelijk bewerkt stuk:
Drie mannen in de sneeuw. Het is een
kinderlijk, vroolijk, vriendelijk boek
en het is een kinderlijke, vroolijke,
vriendelijke opvoering, waarin de rijke
directeur vermomd als arme zwerver
in een armen maar begaafden jonge
man den opvolger ontdekt voor zijn
zaken en den man voor zijn dochter.
Dat alles speelt zich af in een winter
sporthotel en beteekent voor de toe
schouwers kalm maar geestig vermaak.
Want het stuk heeft fijne trekjes, het
ligt zoo gezellig binnen de begrips- en
de gevoelswereld van spelers en kijkers,
dat het geheel een prettig onderonsje
wordt. Eerlijkheid en oprechtheid wor
den beloond, slinksheid bestraft. Dat
doet echt goed. Anton Burgdorfer,
regisseur, speelde den rijken-armen
directeur met fijn gevoel; een ver
makelijke knecht, die voor millionair
moet spelen was Jan van Dommelen,
Cisca van Bennekom was een mondaine
intrigante en iedereen deed zijn best,
alles goed te doen verloopen.
Film
Hotel du Nord (Alhambra)
MET den roman van Eugene Dabit,
waarnaar Hotel du Nord" ge
maakt schijnt te zijn, heeft de film
weinig of niets te maken. Het is ook
moeilijk in dezen tijd van
verhaaltjesfilms iets te maken met een hotel als
hoofdthema en hieraan een gesloten
intrigue met een begin, een climax en
een einde op te offeren. Henry Jeanson
heeft dus een handeling bedacht, die
zich in en om een Parijsch hotelletje
afspeelt, een dramatisch verhaal met
een moord en zelfmoordpoging aan
het begin en een moord tegen het einde
en hij heeft de film den titel gegeven
van Dabit's boek. Los hiervan be
schouwd heeft de film hier en daar
haar verdiensten, maar zij bezit teveel
handeling om zich rustig te kunnen
wijden aan de moedelooze sfeer van
een volkshotel in een schilderachtige,
maar triestige buurt van Parijs en zij
concentreert zich te veel op twee
eigenbedachte hoofdpersonen om aan de
boeiende verscheidenheid van de wis
selende hotelgasten veel aandacht te
kunnen besteden. Jean Pierre Aumont
en Annabella zijn de jonge gelieven
met zelfmoordplannen, Jouvet creëert
een van zijn zonderlinge typen en Mar
cel Carné, de regisseur, blijft beneden
zijn ,,Quai des Brumes" ook al is dit
hotel gedacht op de Quai de Jemappes.
Stadsgroen
De museumtuin
HET grootste deel van de bevolking
van Amsterdam bezit geen tuin.
de tuinloozen moeten zich behelpen
met een bloemenbak, maar daar
kunnen zij niet in wandelen. Dat
doen zij dus in het Vondelpark, op den
Zuidelijken Wandelwég en andere bij
de hand liggende stukjes groen. Er is
in Amsterdam een tuin waar bijna
niemand komt, en toch is daar geen
reden voor. Er zijn prieeltjes, er staat
een zonnewijzer, er is een berceau, er
zijn banken om op uit te rusten, er
staan een paar oude stadspoorten en
enkele beelden. Die tuin ligt zoo
dichtbij dat iedereen er voorbij
loopt, en dat is beter dan dat iedereen
er in zou gaan, want dan zou het wat
vol worden. Zeg het dus aan niemand,
en ga er alleen eens wat wandelen en
uitrusten. Als u een half uur vacantie
wilt nemen, ga dan naar den tuin van
het Rijksmuseum.
Kunst op straat
De snelteekenaar op de Dam
EIGENLIJK is hij geen teekenaar
maar een schilder. En het is een
echte peintre-artiste, want hij heeft
een baardje, en dat staat hem. Als ezel
gebruikt hij een geduldige lantaarnpaal
van de Gemeente. Die lantaarnpaal
staat onwrikbaar ondanks de impulsen
en inspiraties die zich in de loop der
jaren duizenden malen aan hem bot
vierden. Aan de paal hangt de lijst met
zwart karton er in. De artist werkt
koortsachtig met pijpjes krijt in alle
kleuren van de regenboog. In enkele
seconden staan de contouren er: een
rivier met een bosch. Vijftien vlugge
streepen: de boomstammen. Virtuoos
uitgesmeerd groen: het loof. Een oranje
veeg in de lucht: avondgloren. Drie
strepen zwart in het water: een bootje
inclusief weerspiegeling. Drie vier
kante decimeter ultramarijn: de lucht.
Zes accolades: de vogels. Een massa
productie van gele streepjes: het hek
langs het water. Er is inmiddels nog
geen minuut verstreken. Het bootje
wordt voorzien van een paartje. Een
witte schijf in de lucht is de maan....
We zien een allerrustiekst maanland
schap en staan verstomd.
Naast het kunstwerk hangt een
bordje met opschrift: Steunt nu eens
de Kunst in nood". Ik steun. Ik geef
een stuiver. De artist haalt acht en
twintig cent op. Toe heeren, gedenk
de Kunst. Het materiaal kost mijzelf
30 cent." Hij legt er twee centen op
toe, want hij léft voor de Kunst. En
hij begint al weer aan een nieuw
schilderij: No. 4751, Maanlandschap
met avond- of ochtendgloren, naar
eigen verkiezing....
MIJN VRIEND DE THUISZITTER
over: ONGERUSTHEID
^OOLANG ik jou ken", aldus mijn vriend, de Thuiszitter, en hij stak
,,^-t zijn lepel in de dubbele portie roomijs, die ik voor hem meegebracht
had, zoolang ben je ongerust geweest, waar of niet? Als je in de krant las, dat
Moskou ja zei of nee zei, was je ongerust. Als er in Berchtesgaden een con
ferentie was of geen conferentie was, was je ongerust. Ah een eerste minister
ging visschen of terug kwam van het visschen, was je ongerust.
En jij niet alleen maar honderdduizenden met jou. Wat bezielt jullie toch,
om altijd ongerust te zijn? Gaat het er zoo veel beter door of zooveel slechter
door? Weineen ! In dezelfde omstandigheden zouden jullie gerust kunnen zijn.
Als er rampen gebeuren, gebeuren ze toch, of de menschen nu bang of vrees
loos zijn.
Heeft je ongerustheid je ooit geholpen? Zou daarom een oorlog later, een
vrede eerder komen? Zouden daardoor gunstiger dingen gebeuren? Weineen!
Al ben je ongerust, het komt toch heel anders dan je gedacht had. Want had
je geweten, hoe het kwam, dan was je pas echt ongerust geweest. Meevallers
en tegenvallers zijn steeds anders dan je denkt: ze zijn namelijk steeds
anders.
En daarom wil ik," aldus mijn vriend, en hij schraapte het laatste beetje
gesmolten ijs van het schoteltje, daarom wil ik je een raad geven. Houd op
met je ongerustheid. Lach om alles wat er gebeurt. Wees kalm en optimist.
Doe, of er niets aan de hand is. Lach om fatale dingen, ga ijs eten, als je
catastrophes ziet aankomen. Want je kunt er toch niets aan veranderen.
Lach bij je ochtendblad, kijk vroolijk bij de nieuwsberichten. En wees nooit
meer ongerust.
En als je dit nu maar gaat propageeren, krijg je een heele club van men
schen, die alles van den vroolijken kant nemen. En wat is er dan nog erg?
Oorlog niet, dat is leuk; vijandelijke invallen is best. Zulk een overtuiging
moet jij gaan prediken. En je zult de menschen gelukkig maken. Zoo zal
men je benoemen tot hoofd van staat, zoodot je altijd kunt gaan visschen. En
iedereen zal je bewonderen, als je tenminste geheim kunt houden, dat de
goede idee weer van mij moest komen".
Kleine perikelen
WIJ hadden vandaag
vischcroquetjes met gebakken
aardappelen en dat gaf op de een
of andere wijze majoor Bergman
aanleiding te spreken over de
Hollandsche waterlinie en de
beton-guerilla. Gisse hoorde hem
met onverholen bewondering toe,
al trekt zij dan gewoonlijk voor
het diner haar shorts uit, ten
einde deze te vervangen door een
avondkleed dat op nóg ergere
wijze het pension schandaliseert.
De dames Verstraelen spreken
niet meer met ons en ook niet de
leeraarsvrouw, wier man bij tijd
en wijle ook dichter is en die
Gisse zijn gedichten voorleest,
terwijl zij, met haar shorts nog
wel, in een hangmat ligt. Het
verontrust me niet, want onze
drie jonge veulens vormen een
barrière van deugd en terwijl de
dichter aan het zijveren is over
de maan, staan Nisse of Béb
altijd in de buurt, het hart ver
vuld van slechte voornemens. De
majoor begint het minder en
minder leuk te vinden, maar hij
is een sportieve kerel en boven
dien geeft hij mij altijd direct het
avondblad. Dan is die suffert ten
minste uit de buurt, denkt hij
zichtbaar.
Onze toekomst ligt in het
water", zei de majoor. Zoodra
de B.V. ons land binnentrekt,
laten wij het onder loopen".
Wie is die B. V.?" vroeg
Gisse onschuldig.
Dat is de Buitenlandsche
Vijand", zei de majoor. En zoo
dra die dan komt, vindt hij een
ondergeloopen land, dat voor
hem' geen waarde meer heeft".
Wat hebben wij er dan zelf
nog aan?" vroeg Gisse.
De majoor begon te stamelen
en de leeraar, die
reserve-luitenant is, begon ijverig te spreken
van de eer van het land. Zijn
vrouw kreeg het koud en zei dat
het koel werd zij wilde een
shawltje, maar omdat zij
vischoogen heeft, stond geen enkele
man op, haar eigen man evenmin.
Gisse kreeg het juist warm en
wilde het raam open. Er waren
vijf mannen die zich op de
vensters stortten en het is geen
wonder dat wij gehaat zijn. Ik
ken haar zoo goed en amuseer
mij met de prijsgekroonde idioten
die haar het hof maken.
Waarom fluistert die meneer
altijd zoo met Mamma", vroeg
het engeltje-van-Rafaël aan tafel.
De leeraar werd rood tot in zijn
hals en begon schichtig te doen.
Die meneer is verkouden", zei
Gisse. En hij kwam den volgenden
morgen niet aan het ontbijt.
Bij de koffie hadden wij het
over de natuurlijke bestemming
van den mensch. Een eervolle
dood", zei de majoor.
Wat jammer voor u dat u dan
gepensionneerd is!" sprak de
leeraarsvrouw en ik wierp haar
een erkentelijke blik toe.
Kinderen", zei de oudste juf
frouw Verstraelen.
Welopgevoede kinderen", vul
de de andere aan, met een blik op
onze lievelingen, die in de serre
aan het fluisteren waren, wat mij
al lang ongerust maakte.
Beantwoorden wij niet aan
onze bestemming, wanneer wij er
wat minder over praten doch
trachten, het onze medemenschen
zoo aangenaam mogelijk te
maken" sprak Gisse, met die
afwezige blik die ik zoo goed van
haar ken. De mannen murmelden
vol vereering en de vrouwen keken
zoo fel dat ik voor een
binnenbrand vreesde.
J. VAN HOORN
PAG. 14 DE GROENE No. 3247