Historisch Archief 1877-1940
Tooneel
Gemengd Nieuws
14 EN THANS
C Eduard Verkade^)
DE tooneelsituatie in Nederland in 1914, tijdens
het uitbreken van den oorlog was de volgende:
In Amsterdam werd de Stadsschouwburg bespeeld
door de Kon.Vereeniging Het Nederlandsch Too
neel", met als Directeur-Gerant: W. van Korlaar,
en als letterkundig adviseur van den Raad van
Beheer: Herman Roelvink. Het Tooneel", Direc
teur W. Royaards, bespeelde het Paleis voor Volks
vlijt, De Tooneelvereeniging", Directeur Herman
Heijermans het Grand Théatre" en de
Hollandsche Schouwburg.
In den Haag was de Kon. Schouwburg nog ge
sloten; zoodra de verbouwing gereed kwam, zou
daar weer een Fransche opera spelen. In het toen
malige Theater Verkade speelden de Haghespelers",
uitgezonderd op den Dinsdagavond, waarop zij met
de Koninklijke Vereeniging" in Amsterdam van
zaal ruilden. De groote Schouwburg te Rotterdam
werd bespeeld door de Rotterdammers": Dir. P. D.
van Eysden.
Van de allereerste verwarring direct na de mobi
lisatie in Augustus, was ik geen getuige. De
Haghespelers" waren met een kleine groep voor
een viertal maanden, uit en thuis, naar Nederlandsch
Indië. Nadat zij daar vijf weken met artistiek en
commercieel succes waren opgetreden, onder
vonden zij direct na het bekend worden van den
oorlog hiervan de gevolgen : de recettes daalden
onmiddellijk van gemiddeld ? 1800.?op ? 200.?per
avond. De resteerende drie weken moest men door
komen door veelvuldig in kleine plaatsen in het
binnenland op te treden, en doodelijk vermoeid
gingen wij ten slotte na 56 voorstellingen in 58
dagen in Tandjong Priok aan boord. Op de
Tambora" van de Rotterdamsche Lloyd" waren slechts
15 eerste klasse passagiers waarvan zes
niet-Nederlanders. Ondanks mijnen en Britsche torpedojagers
na Port Said, die de Deutschers" van boord haal
den, kwamen wij behouden in Southampton aan.
Via Londen en Vlissingen arriveerden wij tegen
i September in den Haag.
In de verbouwde hall van het theatertje Verkade
op de Heerengracht wachtte ons aan de cassa een
bordje met alle rangen uitverkocht". Doch deze
aardigheid bleek overdreven optimisme van den
administrateur. De theaters werden in 1914 in het
begin van September nog slechter bezocht dan
andere jaren. Bovendien ontstonden er
repertoiremoeilijkheden, doordat vele jonge acteurs onder
dienst moesten. Eerst na enkele weken kregen ver
scheidene van deze opgeroepenen verlof 's avonds
te spelen.
De Raad van Beheer van de Kon. Ver. Het
Nederlandsch Tooneel" te Amsterdam, waarin ik
mede zitting had, belegde een vergadering met het
gezelschap en stelde voor 70 % van de salarissen uit
te betalen voor het geval er geen opleving zou
komen. De achterstallige 30% zou, indien
eenigszins mogelijk" later worden ingehaald, (hetgeen ge
schied is).
Het geheele gezelschap ging met deze regeling
accoord op een zestal leden na, die een proces be
gonnen. Of de andere directies kortingen op sala
rissen voorstelden, is mij onbekend. Geen enkele
directie was destijds verantwoording aan eenig
stadsbestuur verschuldigd.
In het laatst van September liepen de
schouwburgrecettes echter niet zooals in andere jaren op. Het
Maandagavond-répertoire-abonnement van de Kon.
Vereeniging" vond weinig belangstelling. De
coupon-verkoop hier en daar was verre van gerust
stellend.
Ook October bleek een slechte maand en in
November werden de gezichten der Directeuren
abnormaal lang en zorgelijk.
Aan dit geringe schouwburgbezoek hadden de
heeren tooneel-critici zeker geen schuld. De kritie
ken waren zonder onderscheid voor alle gezelschap
pen uitzonderlijk mild". Maar evenmin als de
critici het publiek uit de schouwburg kunnen schrij
ven, evenmin kunnen zij de menschen naar het
tooneel drijven.
Pas eind November kwam in den Haag het publiek
plotseling in groote getale op bij Molnar's Duivel"
in het Theater Verkade". En juist toen de leiding
zich begon te verbeelden, dat het haar speciale
verdienste" was, geschiedde eenige weken daarna het
zelfde in Rotterdam bij Het sprookje van den wolf"
van denzelfden auteur en bij de Kon. Vereeniging"
in Amsterdam bij Pygmalion" van Shaw. Van toen
af aan kon men zeggen, dat de tooneelzaken gedu
rende den oorlog eer beter dan slechter gingen dan in
de jaren voor den oorlog.
BOVENDIEN deed een verblijdend feit zich
weldra voor. Het gehalte van het repertoire
werd bij een deel der directies beduidend beter dan
te voren.
De Kon. Vereeniging kwam met een goede reprise
van De Koopman van Venetië" met Louis Bouw
meester in zijn glansrol. Royaards bracht eerst
Drie-Koningen-avond" en later
Mid-Zomernachtsdroom" met vol orkest onder Peter van
Anrooy. De. Haghespelers" gaven na elkaar een
reprise van Hamlet" en verder Romeo en Julia"
en Macbeth". De Rotterdammers hielden zich aan
hun Duitsch georiënteerd blijspel-repertoire en
maakten slechte zaken op den duur. Ook de
Tooneelvereeniging" ging het met haar min of meer
tendentieus - socialistisch - naturalistisch repertoire
niet erg best. Adriaan van der Horst kwam uit
Antwerpen terug en begon in 1915 een nieuw gezel
schap, Het Schouwtooneel" met Jan Musch als
mede-directeur. Met Laudy's Paradijsvloek"
maakte dit gezelschap een zeer gelukkig entree.
Later werd dit stuk ook des zomers in het
Openlucht-Theater in Valkenburg voor volle tribunes
gespeeld, mede omdat de Nederlanders geen
buitenlandsche reizen meer konden maken.
DE vraag is nu: in hoeverre verschillen de mo
gelijkheden van het tooneel heden van die
voor vijf-en-twintig jaar?
In de eerste plaats is het bioscoop-bedrijf inmid
dels zér uitgebreid en deze kunstuiting wordt
terecht of ten onrechte als een groote concurrent
van de tooneelspeelkunst beschouwd.
Bovendien is de radio een niet te onderschatten
concurrent geworden van het tooneel. Het aantal
menschen, dat den geheelen dag het aller, aller
laatste nieuws, zit op te vangen, is voor het tooneel
verloren. Wat zou men dergelijken menschen nog
kunnen bieden? Wat voldoet hun in artistieken
zin, behalve het luisteren naar concerten, die ze
zelf ieder moment kunnen afbreken voor een
gramophoon-plaat uit een ander werelddeel?
Maar ondanks de genoemde verschillen behoudt
de periode na 1914 natuurlijk punten van overeen
komst met het heden voor de tooneelspeelkunst, en
wel speciaal wat de repertoire-keuze betreft.
Nadat het aan de mobilisatie-toestand gewend
was geraakt en zich daarop had ingesteld, keerde
het theater-publiek zich destijds af van de ten
dentieuze" stukken, zelfs van die welke men heden
in het geheel niet meer als zoodanig kan beschouwen.
Ook de kluchten en blijspelen, voor zoover ze
weinig inhoud hadden, bleken geen succes.
Shakespeare, die in ons land nooit een groot aan
tal voorstellingen achter elkaar had bereikt (behalve
de Koopman van Venetië" en dat feitelijk alleen
ter wille van een uitzonderlijk groot acteur) werd zoo
populair, dat n Het Tooneel" n de Haghespe
lers" er dóór bestaan konden. Ook Bernard Shaw,
met zijn humoristisch-individueelen kijk op de
sociale ontwikkeling van alle standen, bleek een
enorme attractie voor het intellectueele publiek
van 1915?18 te zijn.
Het pikante boulevard-repertoire maakte plaats
voor problematische stukken zooals die van Brieux.
Blijspelen moesten een diepere inhoud hebben dan
de blijspelen van Kadelburg en Bloementhal of
Moser, om in dien tijd nog langer een attractie te
zijn.
Het was of het theater-publiek wel afleiding kwam
zoeken, maar door den ernst der tijden, slechts belang
stelling had voor een geest, die wat persoonlijks te
zeggen had, en die hen gedurende enkele uren wist te
boeien met problemen, die het probleem van alle dag
spelenderwijs deed vergeten. De directies, die het best
aan deze eisch voldeden (zoowel in repertoire
keuze als in de uitbeelding) stegen plotseling boven
allen uit en werden toon-aangevend.
Het is mijn overtuiging, dat het bij deze mobili
satie precies zoo zal gaan. Over eenige maanden zal
het publiek zich tot het tooneel wenden en geboeid
willen worden door persoonlijkheden, die wat te
zeggen hebben. Auteurs, regisseurs n spelers.
Tendentieuze stukken, die, in welke richting ook
partij kiezen of propaganda inhouden, zal het pu
bliek vermijden. Een publiek wil op dat gebied met
rust gelaten" worden in spannende tijden.
Dat is de les uit den vorigen oorlog.
crisis i
rIEN jaar geleden was het 1929. Dat is niets
bijzonders, maar in 1929 was er de groote
bankkrach". Insiders verloren kapitalen
op de beurzen van de nieuwe en de oude wereld, out
siders verloren iets minder. Toen kwam de malaise".
Men dacht, men droomde, men sprak van malaise.
Dat duurde een paar jaar. En toen was de toestand
van klagen permanent geworden. Men liep rond met
sombere gezichten.
Toen werd het nog erger en kwam de massale werk
loosheid. Er ontstonden crisis-in-en-uitvoer-centrales,
noodcomités, crisisdiensten, crisisprijzen, men sprak
van tijdsomstandigheden" wat beteekende geldgebrek
en er deden zich overal de merkwaardigste economi
sche verschijnselen voor, die onmiddellijk daarna
verklaard en omgaand gedoceerd werden. En we wiitzn
niet beter of w°waren crisismenschen, malaisewezens
en devaluatieslachtoffers. En de crisis bleef. Totdat....
Totdat op i September de oorlog uitbrak, h het
nog crisistijd? Welnee. Niemand denkt er meer aan.
Het is oorlogstijd. Is het nog malaise? Welnee! Het
is mobilisatie. En de crisis is verdwenen tegelijk met
den vrede.
Ja, ja, die goeie, ouwe crisistijd!
Versailles
Het eenige wat nog over is van den Vrede van
Versailles is Versailles.
De demarcatielijn
T\UITSCHE berichten verklaren categorisch,
?*-' dat er geen sprake is van terugwijken voor de
Russen in Polen. Integendeel. De demarcatielijn
was al vastgesteld op 23 Augustus, toen von Ribbentrop
en Stalin het Duitsch-Russisch non-agressiepact
sloten," aldus uitdrukkelijk de Duitsche persstemmen.
Ik stel mij voor, dat het gesprek te Moskou onge
veer als volgt geweest is:
STALIN: Herr Von Ribbentrop, ik kan mij voor
stellen, dat Uw Führer aan het einde van deze week,
of in het begin van de volgende de gruwelijkste ver
volgingen van de Duitsche minderheden door de
Poolsche kwelduivels ondragelijk zou gaan vinden
en hij, hoezeer het hem tegen de borst stuit, ten lange
leste het bevel zou moeten geven, ter bescherming van
de Duitschers in Polen en van de Duitsche
Rijksgrenzen, troepen naar de Poolsche grensstreken te
zenden."
RIBBENTROP t ot den tolk: Knipoogt Uw dictator ?"
DE TOLK: Nee, hij heeft een vuiltje in zijn oog."
RIBBENTROP: ,,Ja,dat zou naar zijn. Aan den
anderen kant kan ik mij voorstellen, dat U, ter be
scherming van de Russische minderheden in
OostPolen, ook al gedwongen zou worden op te rukken,
nadat door het bombardement van de Poolsche regee
ring, deze, helaas, op zou gehouden hebben te bestaan."
STALIN: Ja, het zou me erg spijten. Hebt U ook
een vuiltje in Uw oog, Excellentie?"
BEIDEN (met vuiltjes in hun oog) : Laten wij dan
door een duidelijke demarcatielijn de gruwelen eerlijk
in twee helften verdeelen."
Een vriendenbrief
Nu ik, rustig in mijn werkkamer gezeten,
mij voorstel, dat een van u tegenover mij zit
en mij afvraag wat ik heb te zeggen, dan is het
eerste gevoel, dat in mij opkomt, een ontzaglijk
verdriet, een verdriet zoo groot als ik in jaren
niet gekend heb. Ik herinner het mij uit het begin
van den wereldoorlog, uit den tijd, dat mijn
moeder stierf. Overdag merkt men het niet.
Men heeft zijn werk en zijn zorgen. Maar des
avonds, als de stilte komt, zakt het als een zwart
scherm voor het oog.
Eindeloos, onafzienbaar is het leed, dat over de
menschheid komt en wij kunnen er niets aan doen.
Maar nooit ben ik toegankelijk geweest voor
de vrees, dat deze oorlog het einde zou
beteekenen van onze Westersche beschaving.
Nooit zal ik n oogenblik gelooven, dat deze
oorlog den vooruitgang van de menschheid
duurzaam kan onderbreken."
Aldus begint de brief van Prof. Goudriaan aan de
spoorwegmenschen, ter gelegenheid van het honderd
jarig bestaan van het bedrijf. Maar deze brief ver
dient een breeder publiek dan alleen zij, die voor de
spoorwegen waken. Allen, die er gebruik van maken,
anders gezegd, het heele Nederlandsche volk, zou er
met vrucht van kunnen kennis nemen. Het is een
waardig document voor de democratie.
De democratie bekoort mij niet alleen door
haar hooge ethische waarde, door haar hooge
idealen van menschelijke waardigheid ik
ben bovendien doordrongen van een vast ge
loof in de nuttigheid van de democratie, in de
efficiency van de democratie."
Spreken is zilver, maar spreken als Goudriaan is
goud.' H
PAG. 16 DE GROENE No. 3252