De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 30 september pagina 16

30 september 1939 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

Tooneel Gemengd Nieuws 14 EN THANS C Eduard Verkade^) DE tooneelsituatie in Nederland in 1914, tijdens het uitbreken van den oorlog was de volgende: In Amsterdam werd de Stadsschouwburg bespeeld door de Kon.Vereeniging Het Nederlandsch Too neel", met als Directeur-Gerant: W. van Korlaar, en als letterkundig adviseur van den Raad van Beheer: Herman Roelvink. Het Tooneel", Direc teur W. Royaards, bespeelde het Paleis voor Volks vlijt, De Tooneelvereeniging", Directeur Herman Heijermans het Grand Théatre" en de Hollandsche Schouwburg. In den Haag was de Kon. Schouwburg nog ge sloten; zoodra de verbouwing gereed kwam, zou daar weer een Fransche opera spelen. In het toen malige Theater Verkade speelden de Haghespelers", uitgezonderd op den Dinsdagavond, waarop zij met de Koninklijke Vereeniging" in Amsterdam van zaal ruilden. De groote Schouwburg te Rotterdam werd bespeeld door de Rotterdammers": Dir. P. D. van Eysden. Van de allereerste verwarring direct na de mobi lisatie in Augustus, was ik geen getuige. De Haghespelers" waren met een kleine groep voor een viertal maanden, uit en thuis, naar Nederlandsch Indië. Nadat zij daar vijf weken met artistiek en commercieel succes waren opgetreden, onder vonden zij direct na het bekend worden van den oorlog hiervan de gevolgen : de recettes daalden onmiddellijk van gemiddeld ? 1800.?op ? 200.?per avond. De resteerende drie weken moest men door komen door veelvuldig in kleine plaatsen in het binnenland op te treden, en doodelijk vermoeid gingen wij ten slotte na 56 voorstellingen in 58 dagen in Tandjong Priok aan boord. Op de Tambora" van de Rotterdamsche Lloyd" waren slechts 15 eerste klasse passagiers waarvan zes niet-Nederlanders. Ondanks mijnen en Britsche torpedojagers na Port Said, die de Deutschers" van boord haal den, kwamen wij behouden in Southampton aan. Via Londen en Vlissingen arriveerden wij tegen i September in den Haag. In de verbouwde hall van het theatertje Verkade op de Heerengracht wachtte ons aan de cassa een bordje met alle rangen uitverkocht". Doch deze aardigheid bleek overdreven optimisme van den administrateur. De theaters werden in 1914 in het begin van September nog slechter bezocht dan andere jaren. Bovendien ontstonden er repertoiremoeilijkheden, doordat vele jonge acteurs onder dienst moesten. Eerst na enkele weken kregen ver scheidene van deze opgeroepenen verlof 's avonds te spelen. De Raad van Beheer van de Kon. Ver. Het Nederlandsch Tooneel" te Amsterdam, waarin ik mede zitting had, belegde een vergadering met het gezelschap en stelde voor 70 % van de salarissen uit te betalen voor het geval er geen opleving zou komen. De achterstallige 30% zou, indien eenigszins mogelijk" later worden ingehaald, (hetgeen ge schied is). Het geheele gezelschap ging met deze regeling accoord op een zestal leden na, die een proces be gonnen. Of de andere directies kortingen op sala rissen voorstelden, is mij onbekend. Geen enkele directie was destijds verantwoording aan eenig stadsbestuur verschuldigd. In het laatst van September liepen de schouwburgrecettes echter niet zooals in andere jaren op. Het Maandagavond-répertoire-abonnement van de Kon. Vereeniging" vond weinig belangstelling. De coupon-verkoop hier en daar was verre van gerust stellend. Ook October bleek een slechte maand en in November werden de gezichten der Directeuren abnormaal lang en zorgelijk. Aan dit geringe schouwburgbezoek hadden de heeren tooneel-critici zeker geen schuld. De kritie ken waren zonder onderscheid voor alle gezelschap pen uitzonderlijk mild". Maar evenmin als de critici het publiek uit de schouwburg kunnen schrij ven, evenmin kunnen zij de menschen naar het tooneel drijven. Pas eind November kwam in den Haag het publiek plotseling in groote getale op bij Molnar's Duivel" in het Theater Verkade". En juist toen de leiding zich begon te verbeelden, dat het haar speciale verdienste" was, geschiedde eenige weken daarna het zelfde in Rotterdam bij Het sprookje van den wolf" van denzelfden auteur en bij de Kon. Vereeniging" in Amsterdam bij Pygmalion" van Shaw. Van toen af aan kon men zeggen, dat de tooneelzaken gedu rende den oorlog eer beter dan slechter gingen dan in de jaren voor den oorlog. BOVENDIEN deed een verblijdend feit zich weldra voor. Het gehalte van het repertoire werd bij een deel der directies beduidend beter dan te voren. De Kon. Vereeniging kwam met een goede reprise van De Koopman van Venetië" met Louis Bouw meester in zijn glansrol. Royaards bracht eerst Drie-Koningen-avond" en later Mid-Zomernachtsdroom" met vol orkest onder Peter van Anrooy. De. Haghespelers" gaven na elkaar een reprise van Hamlet" en verder Romeo en Julia" en Macbeth". De Rotterdammers hielden zich aan hun Duitsch georiënteerd blijspel-repertoire en maakten slechte zaken op den duur. Ook de Tooneelvereeniging" ging het met haar min of meer tendentieus - socialistisch - naturalistisch repertoire niet erg best. Adriaan van der Horst kwam uit Antwerpen terug en begon in 1915 een nieuw gezel schap, Het Schouwtooneel" met Jan Musch als mede-directeur. Met Laudy's Paradijsvloek" maakte dit gezelschap een zeer gelukkig entree. Later werd dit stuk ook des zomers in het Openlucht-Theater in Valkenburg voor volle tribunes gespeeld, mede omdat de Nederlanders geen buitenlandsche reizen meer konden maken. DE vraag is nu: in hoeverre verschillen de mo gelijkheden van het tooneel heden van die voor vijf-en-twintig jaar? In de eerste plaats is het bioscoop-bedrijf inmid dels zér uitgebreid en deze kunstuiting wordt terecht of ten onrechte als een groote concurrent van de tooneelspeelkunst beschouwd. Bovendien is de radio een niet te onderschatten concurrent geworden van het tooneel. Het aantal menschen, dat den geheelen dag het aller, aller laatste nieuws, zit op te vangen, is voor het tooneel verloren. Wat zou men dergelijken menschen nog kunnen bieden? Wat voldoet hun in artistieken zin, behalve het luisteren naar concerten, die ze zelf ieder moment kunnen afbreken voor een gramophoon-plaat uit een ander werelddeel? Maar ondanks de genoemde verschillen behoudt de periode na 1914 natuurlijk punten van overeen komst met het heden voor de tooneelspeelkunst, en wel speciaal wat de repertoire-keuze betreft. Nadat het aan de mobilisatie-toestand gewend was geraakt en zich daarop had ingesteld, keerde het theater-publiek zich destijds af van de ten dentieuze" stukken, zelfs van die welke men heden in het geheel niet meer als zoodanig kan beschouwen. Ook de kluchten en blijspelen, voor zoover ze weinig inhoud hadden, bleken geen succes. Shakespeare, die in ons land nooit een groot aan tal voorstellingen achter elkaar had bereikt (behalve de Koopman van Venetië" en dat feitelijk alleen ter wille van een uitzonderlijk groot acteur) werd zoo populair, dat n Het Tooneel" n de Haghespe lers" er dóór bestaan konden. Ook Bernard Shaw, met zijn humoristisch-individueelen kijk op de sociale ontwikkeling van alle standen, bleek een enorme attractie voor het intellectueele publiek van 1915?18 te zijn. Het pikante boulevard-repertoire maakte plaats voor problematische stukken zooals die van Brieux. Blijspelen moesten een diepere inhoud hebben dan de blijspelen van Kadelburg en Bloementhal of Moser, om in dien tijd nog langer een attractie te zijn. Het was of het theater-publiek wel afleiding kwam zoeken, maar door den ernst der tijden, slechts belang stelling had voor een geest, die wat persoonlijks te zeggen had, en die hen gedurende enkele uren wist te boeien met problemen, die het probleem van alle dag spelenderwijs deed vergeten. De directies, die het best aan deze eisch voldeden (zoowel in repertoire keuze als in de uitbeelding) stegen plotseling boven allen uit en werden toon-aangevend. Het is mijn overtuiging, dat het bij deze mobili satie precies zoo zal gaan. Over eenige maanden zal het publiek zich tot het tooneel wenden en geboeid willen worden door persoonlijkheden, die wat te zeggen hebben. Auteurs, regisseurs n spelers. Tendentieuze stukken, die, in welke richting ook partij kiezen of propaganda inhouden, zal het pu bliek vermijden. Een publiek wil op dat gebied met rust gelaten" worden in spannende tijden. Dat is de les uit den vorigen oorlog. crisis i rIEN jaar geleden was het 1929. Dat is niets bijzonders, maar in 1929 was er de groote bankkrach". Insiders verloren kapitalen op de beurzen van de nieuwe en de oude wereld, out siders verloren iets minder. Toen kwam de malaise". Men dacht, men droomde, men sprak van malaise. Dat duurde een paar jaar. En toen was de toestand van klagen permanent geworden. Men liep rond met sombere gezichten. Toen werd het nog erger en kwam de massale werk loosheid. Er ontstonden crisis-in-en-uitvoer-centrales, noodcomités, crisisdiensten, crisisprijzen, men sprak van tijdsomstandigheden" wat beteekende geldgebrek en er deden zich overal de merkwaardigste economi sche verschijnselen voor, die onmiddellijk daarna verklaard en omgaand gedoceerd werden. En we wiitzn niet beter of w°waren crisismenschen, malaisewezens en devaluatieslachtoffers. En de crisis bleef. Totdat.... Totdat op i September de oorlog uitbrak, h het nog crisistijd? Welnee. Niemand denkt er meer aan. Het is oorlogstijd. Is het nog malaise? Welnee! Het is mobilisatie. En de crisis is verdwenen tegelijk met den vrede. Ja, ja, die goeie, ouwe crisistijd! Versailles Het eenige wat nog over is van den Vrede van Versailles is Versailles. De demarcatielijn T\UITSCHE berichten verklaren categorisch, ?*-' dat er geen sprake is van terugwijken voor de Russen in Polen. Integendeel. De demarcatielijn was al vastgesteld op 23 Augustus, toen von Ribbentrop en Stalin het Duitsch-Russisch non-agressiepact sloten," aldus uitdrukkelijk de Duitsche persstemmen. Ik stel mij voor, dat het gesprek te Moskou onge veer als volgt geweest is: STALIN: Herr Von Ribbentrop, ik kan mij voor stellen, dat Uw Führer aan het einde van deze week, of in het begin van de volgende de gruwelijkste ver volgingen van de Duitsche minderheden door de Poolsche kwelduivels ondragelijk zou gaan vinden en hij, hoezeer het hem tegen de borst stuit, ten lange leste het bevel zou moeten geven, ter bescherming van de Duitschers in Polen en van de Duitsche Rijksgrenzen, troepen naar de Poolsche grensstreken te zenden." RIBBENTROP t ot den tolk: Knipoogt Uw dictator ?" DE TOLK: Nee, hij heeft een vuiltje in zijn oog." RIBBENTROP: ,,Ja,dat zou naar zijn. Aan den anderen kant kan ik mij voorstellen, dat U, ter be scherming van de Russische minderheden in OostPolen, ook al gedwongen zou worden op te rukken, nadat door het bombardement van de Poolsche regee ring, deze, helaas, op zou gehouden hebben te bestaan." STALIN: Ja, het zou me erg spijten. Hebt U ook een vuiltje in Uw oog, Excellentie?" BEIDEN (met vuiltjes in hun oog) : Laten wij dan door een duidelijke demarcatielijn de gruwelen eerlijk in twee helften verdeelen." Een vriendenbrief Nu ik, rustig in mijn werkkamer gezeten, mij voorstel, dat een van u tegenover mij zit en mij afvraag wat ik heb te zeggen, dan is het eerste gevoel, dat in mij opkomt, een ontzaglijk verdriet, een verdriet zoo groot als ik in jaren niet gekend heb. Ik herinner het mij uit het begin van den wereldoorlog, uit den tijd, dat mijn moeder stierf. Overdag merkt men het niet. Men heeft zijn werk en zijn zorgen. Maar des avonds, als de stilte komt, zakt het als een zwart scherm voor het oog. Eindeloos, onafzienbaar is het leed, dat over de menschheid komt en wij kunnen er niets aan doen. Maar nooit ben ik toegankelijk geweest voor de vrees, dat deze oorlog het einde zou beteekenen van onze Westersche beschaving. Nooit zal ik n oogenblik gelooven, dat deze oorlog den vooruitgang van de menschheid duurzaam kan onderbreken." Aldus begint de brief van Prof. Goudriaan aan de spoorwegmenschen, ter gelegenheid van het honderd jarig bestaan van het bedrijf. Maar deze brief ver dient een breeder publiek dan alleen zij, die voor de spoorwegen waken. Allen, die er gebruik van maken, anders gezegd, het heele Nederlandsche volk, zou er met vrucht van kunnen kennis nemen. Het is een waardig document voor de democratie. De democratie bekoort mij niet alleen door haar hooge ethische waarde, door haar hooge idealen van menschelijke waardigheid ik ben bovendien doordrongen van een vast ge loof in de nuttigheid van de democratie, in de efficiency van de democratie." Spreken is zilver, maar spreken als Goudriaan is goud.' H PAG. 16 DE GROENE No. 3252

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl