De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 7 oktober pagina 10

7 oktober 1939 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven JLJLet geval (jrulo Albert Heiman TOEN onlangs de bekende engelse uitgever Stanley Unwin een boek publiceerde ter be antwoording van de vraag of best sellers" gemaakt worden, dan wel het product zijn van een toevallige samenloop van omstandigheden, heeft men van verschillende zijden er op gewezen, dat de oorzaken gezocht moeten worden in een combinatie van psychologische, literaire (of meestal on-literaire) factoren, gepaard aan handelslist. Dat is feitelijk wat men een kwestie van mode" noemt. In de Verenigde Staten is het een uitgemaakte zaak, dat alle boeken over Lincoln razend verkocht worden. Juist als de autobiografieën van doktoren en boeken over honden. Dit heeft een grapjas dan ook aan leiding gegeven, vast te stellen, dat de meest ge garandeerde best-seller dus een boek over de hond van Lincoln's dokter zou moeten zijn. Ik weet niet of iemand de taak al op zich genomen heeft dit moois te schrijven; maar mocht dit nog niet het geval zijn, dan lijkt mij Trygve Gulbranssen de aangewezen man hiervoor. Sinds enige jaren heeft deze Noor, wiens naam men tevergeefs onder de representatieve auteurs van Scandinaviëzoekt, met een drietal boeken een uitzonderlijk succes in ons land. En wel juist in die kringen, waar men niet bepaald op literaire fijnproeverijtjes uit is, maar waar men ook weinig last heeft van aesthetische of formele vooringeno menheid. In zekere zin zijn deze duizenden eenvoudigen van geest, die een ware cultus om een duisterling heen kunnen beginnen en de erkende goden rustig negeren, de kinderen Magars der literatuur; ze zwerven in een woestijn, maar ze vermeerderen zich niet slecht. En vaak vraag ik mij af, waarom zij juist de valse profeten moeten vereren, en of er onder hen niet menig zieltje te winnen valt voor Moeder Literatuur. Wanneer wij eerst maar eens precies zouden weten wat er in al die lezers en lezeressen (zij vooral!) omgaat. En waarom zij juist afgevlogen zijn op zo'n onmogelijk geval als Gulbranssen. WANT dit is een geval"; van een schrijverspersoonlijkheid, zoals men ze zelfs onder de auteurs van zoveel lichte lectuur aantreft, is hier niet de minste sprake. Drie boeken met zulke lekkere-limonade titels als En eeuwig zingen de Bossen" of Winden waaien om de rotsen" moeten wel heel nauwkeurig beantwoorden aan de behoef ten en de wensfantasieën van een groot aantal lezende, dus niet geheel analfabetische landgenoten. Een analyse moet ons daarom wel een klinisch beeld verschaffen van het gemoed dier tallozen, die goed geld en niet zo weinig op tafel leggen voor dit soort zieletroost. Het onderzoek wordt ons in materieel opzicht gemakkelijk gemaakt, want de drie boeken van Gulbranssen zijn thans verenigd tot n uiterlijk zeer aantrekkelijk boekdeel. Om het prospectus te citeren, dat veel meer inhoud" heeft dan de ganse dikke Gulbranssen-bijbel: De Geschiedenis van het geslacht Bjorndal (i) bevat de complete trilogie, is 950 pagina's groot, gedrukt op document-verg esparto. Het boek bevat alle 4-kleuren illustraties en zwart-tekeningen van Anton Pieck, die tevens de bandverzorging op zich nam. Het is uitgevoerd in extra zwaar Rinos-leder, dat in de drie kleuren blauw, groen en rood verkrijgbaar is, met prima goud bedrukt en met een kopsnede in kleuren, voorzien van gouddepsel. Elk exemplaar is grooten deels met de hand vervaardigd en wordt met cellophaan-omslag in koker geleverd". Als dat niet zeldzaam genoeg is, dan weet ik het niet meer! Hoe vermakelijk zou het boek bovendien geweest zijn, wanneer het geciteerde een persoons-beschrijving van Gulbranssen-zelf geweest was. In iets als extra-zwaar Rinos-leder" moet ook het gemoed van dezen edelen man gebonden zijn... En nu, laat ik het maar bekennen: ik heb al deze 950 bladzijden (het zijn er maar 940 welgeteld) met aandacht, ijver en volharding gelezen. Zo is de dorst naar weten nu eenmaal. Maar thans kunnen wij dan ook zakelijk praten over de alchemie van het succes. EEN meeslepend, avontuurlijk, driftig boek in elk geval, zou men denken. Mis hoor ! De drie delen vormen een dubbel da-capo, en zijn bijna fonografische herhalingen van elkaar, met dien verstande, dat elk volgend deel bleker, wateriger, aan-elkaar-geflanster is. De diverse generaties van deze saga" veranderen niet, zij dragen dezelfde (i) Zuid-Hollandsche Uitgevers-Mij, Den Haag z.j. ranssen namen, hebben dezelfde schaarse lotgevallen, en komen niet uit de magische krijtcirkel vandaan, die de heer Gulbranssen om hen heen getrokken heeft. De lezer is dus al gauw op meer dan bekend terrein, en geniet de synoniemen der levens herhaling met evenveel wellust als onze buren die geen dag overslaan zonder minstens driemaal de Bolero van Ravel af te draaien. Bij de sfeer van welbekendheid die op dergelijke wijze al ras geschapen wordt, komt de overbekend heid der samenstellende delen. Het zijn eenvoudige boeren" die in afzondering leven, en toch lieden van hogere stand en edel ras. Rijkelui die hun rijkdom zorgvuldig vermeerderen, om pas daarna aan liefdadigheid te gaan doen. Deze helden zijn mooie krachtige mannen, halve natuurmensen; maar zij huwen met het beste wat er in de grote stad te krijgen is, en slagen daarmee wonderwel. De suggestie der aanpassing is allerwege de grond toon. Gelijkblijvende, uiterst primitieve en simplis tische hartstochten beheersen iedere generatie en de voornaamste individuen: overmoed, wraakzucht, gierigheid-in-milde-vorm, een en ander juist zo gedoseerd, dat door een kleinigheid de ondeugd tot deugd overslaat, en omgekeerd. Dat is stellig heel plezierig te vernemen als je jezelf in alle nederig heid natuurlijk niet altijd tot de bokken, maar ook nu en dan tot de schapen wilt rekenen. Het spreekt vanzelf dat zulke beschrijvingen en beschouwingen verre blijven van iedere rationele ethiek. In plaats daarvan is meer dan een kwart van de trilogie gewijd aan stichtelijke tractaatj esontboezemingen, overal uitgezaaid, en in des te groter kwantum opeengehoopt, naarmate de hande ling verflauwt en de schrijver geen raad meer weet. Niet de Bijbel zelf, maar pasklaar gemaakte en verwaterde parafrases krijgt men. Alledaagse waar heden in de jufferachtigste afvlakking, bijvoorbeeld: Geld brengt zoveel strengheid met zich mee." Jawel! De slechtaards zijn heel slecht en de goeden al van meet af aan gedetermineerd voor het goede. Ze bekeren" zich zo'n beetje, maar hoe dat precies in zijn werk gaat, wordt in het midden gelaten. Plotseling ontwikkelen zij een preektalent, dat zelfs niet op hun doodsbed te kort schiet. De religiositeit is geheel oppervlakkig: een soort van onderhandse koophandel met het Opperwezen, zonder nadere motivering van het hoe en het waarom. Dit alles is vermengd met wat pseudomystiek over een Stervensberg", die reëel en symbolisch tegelijk is. En dan het bijgeloof dat hier overal samengaat met de aangeprezen kerksheid: profetieën, voortekens, waarschuwingen, die alle generatie op generatie in vervulling gaan. Het griezelen der vromen ! Het zwaarmoedige pantheïsme waarmee zovele Scandinavische schrijvers de markt hebben weten te veroveren, heeft hier plaats gemaakt voor een soort brute natuurbelangstelling. De natuur wordt wel niet beschreven of gesuggereerd, maar be sproken" ; het mensdom dat daarin leeft, blijkt dan even vegetatief voort te bestaan, wat wel niet klopt met de te berde gebrachte godsdienstigheid, maar wat alle lastige kwesties tenminste heerlijk omzeilt, om plaats te winnen voor ellenlange verslagen omtrent kerstpartijen, feesten, maaltijden, huisraad, tooisels (?sieradiën" heten die hier), kortom alle ge wone roman-ingrediënten. GULBRANSSEN heeft bij dit alles een ernstige medeplichtige gehad in zijn vertaalster, dr. Annie Posthumus, die weliswaar niet op het prospectus vermeld wordt, maar die toch een groot deel van de bekoring" van dit werk op haar geweten heeft, door het weerzinwekkend nederlands waarin zij ik twijfel niet, of met de nodige nauwkeurig heid deze noorse narigheid verdietst heeft. Want het is hier voor een groot deel de mooischrijverij die het hem doet. Een speciale woordschikking, een eigen idioten-idioom werd daarvoor gecreëerd, en op iedere bladzijde zijn vele voorbeelden te vinden van de twee volgende typen: Toen keerde hij zich om op zijn stoel, en van de plek, waar hij zat, kon hij freule Adelheid zien, half van terzijde slechts, maar een geringe aanblik was dat toch niet." Benevens: En de vader was van zijn dingen vervuld geweest, ja." Slechte Sigrid Undset, hoe uitgeperster, hoe prettiger op de tong van de massa. Zo zijn de hoofdzaken van dit fraais; de oorzaken van het daverend" succes. Ze zijn een nadere bespreking waard, en we komen er nog wel eens op terug. Tot zo lang: dit is het procédé, heren Filistijnen. De N.E.P. Verrijkt u ! De Fil m in C. Boost HET zou dwaasheid zijn, te veronderstellen dat uit de ontwikkeling der cinematographie in de jaren 1914?'18 conclusies te trekken zijn aan gaande den gang der filmzaken in de komende oorlogsjaren. Men is geneigd in deze onzekere dagen zekerheid en eventueel troost te zoeken bij de gelijksoortige problemen en vraagstukken, die 1914 opwierp en waarvan de tijd sindsdien de op lossing bracht. Zoo dit voor bepaalde moeilijkheden zin mag hebben, een vergelijking tusschen de filmtoestanden van toen en nu maakt duidelijk, dat het doen van voorspellingen op grond van gelijke omstandigheden geen grond heeft; alle film aspecten zijn sindsdien veranderd: zoowel het productieproces, als het distributie-apparaat, de reclame, en de rol, die de film in de samenleving speelt, zij hebben allen wijzigingen ondergaan, die maken, dat de film van toen en de film van nu als bijna onvergelijkbare grootheden tegenover elkaar staan. Maar ook al kan de historie ons geen antwoord geven op de vraag, hoe de film in de nieuwe om standigheden zal standhouden en zich ontwikkelen, zoo een kleine historische terugblik op voor de film zoo belangrijke jaren kan toch zijn waarde hebben, al was deze alleen maar van distractieven aard. DE oorlog van '14 trof de film aan op een zeer belangrijk moment van haar ontwikkeling. Zij was toen reeds de derde wereldindustrie en juist op het punt niet meer louter het goedkoope amusement voor de critieklooze massa te blijven. Het was de tijd, dat de intellectueelen haar bestaan niet meer konden ontkennen en in enquêtes ge dwongen werden een standpunt in te nemen. J'aime fort Ie Cinéma", moest de Fransche schrijver Courteline destijds bekennen en een collega-tooneelschrijver uit die dagen voorspelde, dat het tooneel weer levend gemaakt zou worden door de film. Voor een dergelijke erkenning van hoogerhand had vooral Frankrijk veel gedaan door in 1908 met de stichting van La Sociétédu Film d'Art" onder leiding van Henri Lavedan en den tooneelspeler Le Bargy zoowel de literatuur als het groote tooneel de studio's binnen te halen, niet zoozeer ten voordeele van de film als zelfstandige kunstuiting dan wel van de film als erkende kunst uiting. Om die reden beteekende de dag, waarop de eerste vertooning van de film d'art "plaats vond 17 November 1908 en de officieele theatercritiek zich bezig ging houden met de nieuwe kunstuiting, tooneel op celluloid, een historische datum in de ontwikkelingsgeschiedenis der film. Er waren teksten van Edmond Rostand, er was muziek van Saint-Saëns, er waren tooneelspelers van naam en het was te begrijpen, dat in dit illustre gezelschap de jonge film zich nog weinig op haar gemak kon voelen en andere omstandigheden OUDE EN NIEUWE KUNST (Adv.) Tl KOT l N DEN HAAG - NASSAUPLEIN 6 EASTERN ART PAG. 10 EN II DE GROENE No. 3253

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl