Historisch Archief 1877-1940
u het toorAeeld ven godvreezenden ernst vinden. De
Diakenhuismannetjes achten u hoog, omdat ge een
geduldig luisteraar zijt; dit geduld treffen zij niet bij
weesvaders en regenten; aan de hooghartigheid, pas
op: nu komt er weer zoo'n Nurksche zet, aan de
hooghartigheid, waarmede dat welwillende geduld
gepaard gaat, zijn de mannetjes gewend.
Maar of ge eenzelfde vereering zult genieten van
alle Hollandsche knapen, die niet veel onder uwen
leeftijd zijn en op wie ge zoo'n lief versje hebt gemaakt,
voor in uw boek, waag ik te betwijfelen. Want hen
kent ge niet, beste Hildebrand.
GE kunt niet inzien, dat het voor een jongen snuiter
een opluchting kan wezen eens raak te schelden
op de sleurverschijnsels van dit ondermaansche. Gij
denkt maar, dat alle maniertjes en alle genietinkjes
te beminnen zijn; maar ge bevroedt niet, dat een
jonkman al die dingen ook eens heerlijk kan haten;
dit is geen schuldige haat, mijn Waarde, het beteekent
slechts de ontlading van al te veel levenslust. Het is
merkwaardig, dat de bewoners van mijn lieve vader
land reeds een halve eeuw na het gebeuren de herinne
ringzijn kwijt geraakt aan den geest, die een Fransche
revolutie ontketende. Gij, die met uw vijf-en-twintig
jaar, gebaard als een twee-en-vijftiger, moet eens over
wegen, of het ook mogelijk is dat twee-en-vijftiger s
zich gedragen als vijf-en-twintigers. Godlof, ben ik
nog lang niet twee-en-vijftig; maar ik hoop onder hen
te hooren, die nog op dien leeftijd de wereld kunnen
uitlachen, die nog scherpe dingen kunnen zeggen
over de dwaasheden van het menschdom; die den durf
hebben niet om drie armzalige straatzangeressen te
hekelen, maar wel de maatschappij, die zulke
stakkerds laat optreden; gij hadt niet behoeven te
vermelden, dat ik de dames, na ze bespot te hebben,
een vijfje tot belooning voor hun kunst gaf; want ge
begreept mijn jeugdige, overmoedige hoon niet; gij
ontdekte niet de deernis, daarin verscholen en der
halve ontdekt gij nimmer de waarde van mijn aalmoes.
Gij zijt menschlievend, beste Hildebrand, en daarom
weent ge bij de wisseling van de tandjes bij kinderen;
en daarom fulmineert ge tegen het beestenspel; en
daarom zet ge een hoogen borst omdat Keesje door uw
toedoen een burgermansbegrafenis kreeg; bah, ik heb
het hier, als ik dat zoo allegaar overweeg, in de West
beter naar mijn zin, al worden mij mijn schoenen
niet overheerlijk" gepoetst. En dies ben ik u dubbel
dankbaar, want ge hebt mij met uw onaangenaam
mensch in den Haarlemmerhout" van mijn heimwee
verlost. Hier schijnt de zon machtiger; hier is de zee
blauwer; hier zijn de einders verder, neef Hildebrand;
hier hebben de menschen minder aan het lijf, ik
bied U verontschuldiging, Waarde, maar de ziel
ademt hier dan ook vrijer en het hart klopt luch
tiger.
Of deze letteren hun doel zullen bereiken, ik weet
het niet; nog vier weken duurt het voor een schip
dezen brief kan komen halen. Ik leef hier tevreden
met mijn slaven, wien ik althans onder mijn bewind
het lot van uw Keesje niet gun. Gij zult, ik ben er
zeker van, uwen jongen Robertus nooit doorgronden.
Het is dus niet onmogelijk, dat ik mij tevreden stel
met het schrijven alleen van deze regels. Blijf heel uw
leven rondloopen met die eene vergissing, begaan aan
Nurks; en dat de volgende geslachten zich neerleggen
bij Uw roem! De tegenstelling der generaties zal wel
eeuwig blijven; dat zij zich reeds verraden kan bij
jongelingen van eenzelfden leeftijd, is voor mij een
merkwaardige ervaring.
Vale, Hildebrand, het ga u goed.
ROBERTUS NURKS.
ZIEDAAR, de brief van overgrootvader heeft
eindelijk zijn doel bereikt. Het was het ver
weer van een jongere", een jongere" van 1836 !
Nu wordt het duidelijk, hoe Robertus eerlijk en
stipt en kuisch en degelijk was; maar tegelijk
Hildebrand moest afstooten. Nurks was voor hon
derd procent het contrast van het diakenhuis
mannetje; dat contrast kon de jonge dominee niet
aan. Hij moet als een verlegen jongen maar hebben
zitten grinneken gedurende heel die wandeling in
den Hout; hij moet maar gedacht hebben: wat ben
je vervelend en wat bedoel je toch; maar hij was te
jufferachtig om Nurks een schop onder zijn broek
f e geven of hem op zijn nummer te zetten; misschien
voelde hij vaag aan, dat er meer in Nurks zat, dan
hij kon bevroeden; maar het was voor hem echter
niet noodig om daarachter te komen, want het
succes bij de burgeressen en burgers was ook zonder
Nurks verzekerd; en bovendien ging Robertus naar
de West.
Ik ben Robertus Nurks; ik hoop het te blijven tot
mijn dood, die komen mag als ik zoo oud zal zijn
als wijlen Nicolaas Beets is geworden. Intusschen
lees ik en herlees ik met liefde, dat zweer ik, Hilde
brand, maar.... na elk kwartier Hildebrand vijf
minuten Multatuli.
W. SNITKER
2IHIIIII lllllllllllllllllltlllllllIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIflIIIIIIIIIIIIIMIIllltllllllllllllllllllltlllllllilllllllllflIIIIHI IIIIIIIIIIIIIIIII1I1IIII IIIIIII1IIIIIIII!>
i i
I De trein In den loop der eeuwen I
Hoe de trein er zou
hebben uitgezien als
hij was uitgevonden in
het steenen tijdperk,
door de Eskimo's,
door de Zoeloe's,
door de Chineezen,
door Aristoteles,
door Claudius Civilis,
door Jan van
Schaffelaar,
door Lodewijk XIV.
iiimiiiitiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimm^
PAG. 17 DE GROENE No. 3253