De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 7 oktober pagina 17

7 oktober 1939 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

u het toorAeeld ven godvreezenden ernst vinden. De Diakenhuismannetjes achten u hoog, omdat ge een geduldig luisteraar zijt; dit geduld treffen zij niet bij weesvaders en regenten; aan de hooghartigheid, pas op: nu komt er weer zoo'n Nurksche zet, aan de hooghartigheid, waarmede dat welwillende geduld gepaard gaat, zijn de mannetjes gewend. Maar of ge eenzelfde vereering zult genieten van alle Hollandsche knapen, die niet veel onder uwen leeftijd zijn en op wie ge zoo'n lief versje hebt gemaakt, voor in uw boek, waag ik te betwijfelen. Want hen kent ge niet, beste Hildebrand. GE kunt niet inzien, dat het voor een jongen snuiter een opluchting kan wezen eens raak te schelden op de sleurverschijnsels van dit ondermaansche. Gij denkt maar, dat alle maniertjes en alle genietinkjes te beminnen zijn; maar ge bevroedt niet, dat een jonkman al die dingen ook eens heerlijk kan haten; dit is geen schuldige haat, mijn Waarde, het beteekent slechts de ontlading van al te veel levenslust. Het is merkwaardig, dat de bewoners van mijn lieve vader land reeds een halve eeuw na het gebeuren de herinne ringzijn kwijt geraakt aan den geest, die een Fransche revolutie ontketende. Gij, die met uw vijf-en-twintig jaar, gebaard als een twee-en-vijftiger, moet eens over wegen, of het ook mogelijk is dat twee-en-vijftiger s zich gedragen als vijf-en-twintigers. Godlof, ben ik nog lang niet twee-en-vijftig; maar ik hoop onder hen te hooren, die nog op dien leeftijd de wereld kunnen uitlachen, die nog scherpe dingen kunnen zeggen over de dwaasheden van het menschdom; die den durf hebben niet om drie armzalige straatzangeressen te hekelen, maar wel de maatschappij, die zulke stakkerds laat optreden; gij hadt niet behoeven te vermelden, dat ik de dames, na ze bespot te hebben, een vijfje tot belooning voor hun kunst gaf; want ge begreept mijn jeugdige, overmoedige hoon niet; gij ontdekte niet de deernis, daarin verscholen en der halve ontdekt gij nimmer de waarde van mijn aalmoes. Gij zijt menschlievend, beste Hildebrand, en daarom weent ge bij de wisseling van de tandjes bij kinderen; en daarom fulmineert ge tegen het beestenspel; en daarom zet ge een hoogen borst omdat Keesje door uw toedoen een burgermansbegrafenis kreeg; bah, ik heb het hier, als ik dat zoo allegaar overweeg, in de West beter naar mijn zin, al worden mij mijn schoenen niet overheerlijk" gepoetst. En dies ben ik u dubbel dankbaar, want ge hebt mij met uw onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout" van mijn heimwee verlost. Hier schijnt de zon machtiger; hier is de zee blauwer; hier zijn de einders verder, neef Hildebrand; hier hebben de menschen minder aan het lijf, ik bied U verontschuldiging, Waarde, maar de ziel ademt hier dan ook vrijer en het hart klopt luch tiger. Of deze letteren hun doel zullen bereiken, ik weet het niet; nog vier weken duurt het voor een schip dezen brief kan komen halen. Ik leef hier tevreden met mijn slaven, wien ik althans onder mijn bewind het lot van uw Keesje niet gun. Gij zult, ik ben er zeker van, uwen jongen Robertus nooit doorgronden. Het is dus niet onmogelijk, dat ik mij tevreden stel met het schrijven alleen van deze regels. Blijf heel uw leven rondloopen met die eene vergissing, begaan aan Nurks; en dat de volgende geslachten zich neerleggen bij Uw roem! De tegenstelling der generaties zal wel eeuwig blijven; dat zij zich reeds verraden kan bij jongelingen van eenzelfden leeftijd, is voor mij een merkwaardige ervaring. Vale, Hildebrand, het ga u goed. ROBERTUS NURKS. ZIEDAAR, de brief van overgrootvader heeft eindelijk zijn doel bereikt. Het was het ver weer van een jongere", een jongere" van 1836 ! Nu wordt het duidelijk, hoe Robertus eerlijk en stipt en kuisch en degelijk was; maar tegelijk Hildebrand moest afstooten. Nurks was voor hon derd procent het contrast van het diakenhuis mannetje; dat contrast kon de jonge dominee niet aan. Hij moet als een verlegen jongen maar hebben zitten grinneken gedurende heel die wandeling in den Hout; hij moet maar gedacht hebben: wat ben je vervelend en wat bedoel je toch; maar hij was te jufferachtig om Nurks een schop onder zijn broek f e geven of hem op zijn nummer te zetten; misschien voelde hij vaag aan, dat er meer in Nurks zat, dan hij kon bevroeden; maar het was voor hem echter niet noodig om daarachter te komen, want het succes bij de burgeressen en burgers was ook zonder Nurks verzekerd; en bovendien ging Robertus naar de West. Ik ben Robertus Nurks; ik hoop het te blijven tot mijn dood, die komen mag als ik zoo oud zal zijn als wijlen Nicolaas Beets is geworden. Intusschen lees ik en herlees ik met liefde, dat zweer ik, Hilde brand, maar.... na elk kwartier Hildebrand vijf minuten Multatuli. W. SNITKER 2IHIIIII lllllllllllllllllltlllllllIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIflIIIIIIIIIIIIIMIIllltllllllllllllllllllltlllllllilllllllllflIIIIHI IIIIIIIIIIIIIIIII1I1IIII IIIIIII1IIIIIIII!> i i I De trein In den loop der eeuwen I Hoe de trein er zou hebben uitgezien als hij was uitgevonden in het steenen tijdperk, door de Eskimo's, door de Zoeloe's, door de Chineezen, door Aristoteles, door Claudius Civilis, door Jan van Schaffelaar, door Lodewijk XIV. iiimiiiitiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimm^ PAG. 17 DE GROENE No. 3253

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl