Historisch Archief 1877-1940
Oud
e en nieuwe
dscritiek
Albert Heiman
DE grote dorkiheid van de journalisten is, dat zij
slechts over nieuwe boeken spreken; alsof de
waarheid ooit'nieuw was. Ik vind dat, totdat iemand
al de oude boeken gelezen heeft, hij niets geen recht
heeft dan de - nieuwe dévoorkeur te geven." Deze
aardige bewering, waarvan overigens alleen maar
de eerste helft juist blijkt, is aangehaald uit de Perzi
sche brieven" van Montesquieu, die thans in een zorg
vuldige selectie en een nóg zorgvuldiger nieuwe ver
taling van J. A. Sandfort verschenen zijn. i) De
Lettres persanes" geven helaas niet zoveel gelegen
heid aan den vertaler zijn respectabele taalvirtuosi
teit te tonen, diéwij een jaar of acht geleden konden
bewonderen in zijn monumentale en onvolprezen
verhollandsing van Rabelais. Wat een verdietsing
was dat! Ik kom er gaarne op terug, omdat ik meen,
dat de heer Sandfort lang niet de eer geoogst heeft,
die hij daarvoor verdiend heeft. Het boek is niet zo
erg gegaan, geloof ik; maar ik heb een sterk vermoeden
dat over een eeuw of zo, dit een van de bronnen zal
zijn, waarnaar men grijpt om de nederlandse taalrijk
dom uit het begin van de twintigste eeuw te leren
kennen.
Het verdietsen van Montesquieu was een veel be
scheidener taak, en uitgevoerd door zo bekwame
handen, behoeft het geen verdere commentaar of
aanbeveling. De uitgekozen brieven leest men ook
vandaag nog met veel genoegen, omdat hun satyre
ook in onze tijd nog hout snijdt. En dit is het grote
criterium van elke satyre, datgene wat de
tijdscritiek boven de gewone spotternij en sotternij uitheft:
dat zij niet aan de actualiteit gebonden is, maar
omzo-te-zeggen eeuwigdurende" menselijke feilen over
de hekel haalt. Het is een misvatting dat de satyre
op afstraffing en verbetering uit is; de diepere zin
ervan is een ietwat melancholiek vermaak, het mede
lijden met een schepper die niet meer van zijn crea
turen terechtgebracht heeft, en implicite, de verzwegen
vergoelijking, dat het allemaal toch niet zo verschrik
kelijk erg is, omdat er toch nog veel goeds aan de
mislukking te ontdekken valt.
MONTESQUIEU, als voorzichtige rationalist,
un homme averti par Ie coeur, heeft deze
vermenging van geseling en verdediging zo harmo
nieus tot stand gebracht, dat iedereen en toch niemand
in het bizonder de dupe van zijn satyre is. Zijn kracht
is het voortdurend-aanwezige inzicht van de betrek
kelijkheid van alle goed en kwaad, en deze eigenschap,
hangt ten nauwste samen met de door hem gekozen
vorm van brieven van een paar in Europa reizende
Perziërs naar hun achtergebleven relaties. Immers
tegelijk met de naïeve, en dus kwasi-onbevooroordeelde
wijze waarop deze lieden het afwijkende, en daarmede
de zwakheden en gebreken van het Franse leven zien,
geven zij ook hun eigen afwijkingen en eigenaardig
heden bloot, en laten op die wijze den lezer de zaken
van twee kanten bekijken. Voor de hand liggen alleen
de conclusies over het mensdom in zijn geheel. Maar
geen natie komt er slechter af dan de andere, in
die dagen kon een filosoof of dichter die zichzelf
respecteerde nog urbaan zijn. Hetgeen intussen niet
behoefde te betekenen dat hij zijn critische zin aan
banden legde.
Vooral op het stuk van godsdienst weet Montesquieu
van geen terughoudendheid, en is een derwisch, een
molla of een jezuiet precies hetzelfde voor hem. Maar
hoe wijs en actueel tegelijkertijd staat in zijn brief over
de joden niet de opmerking: Men merkt dat degenen
die gedulde godsdiensten belijden, gewoonlijk van
meer nut zijn voor hun vaderland dan zij die de over
heersende godsdienst aaihangen; omdat genen, van
de ereposten verre gehouden en zich slechts door hun
rijkdom en welstand kunnende onderscheiden, er
toe neigen, die door hun arbeid te verwerven en de
zwaarste beroepen te omhelzen die er in de maat
schappij voorkomen."
Dat is de Montesquieu van L'esprit des lois", in
een bevattelijker en speelser stijl. De dichter, en een
die als verteller grote verdiensten heeft, komt om de
hoek gluren in een paar willekeurig ingelaste verhalen,
waarvan vooral die van den Geber en zijn zuster een
ontroerende eenvoud bezit, zeldzaam genoeg in de
literatuur van die dagen. De geestigheid is lapidair
OUDE EN NIEUWE KUNST
(Adv.)
Tl KOT l N
DEN HAAO - NASSAUPUEIN 6
EASTERN ART
en wereldomvattend, zoals in die ene droge opmerking:
De Fransen spreken bijna nooit over hun vrouwen;
dat komt, omdat zij vrezen er over te spreken in tegen
woordigheid van lieden die haar beter kennen dan
zijzelf."
HET verslag dat deze pseudo-Perziërs uit het eerste
kwart van de i8de eeuw over hun eigen en ander
mans leven uitbrengen, heeft mij doen denken aan
een ander boek, dat net zowat een eeuw later ver
schenen is, en waarin ditrraal de perzische en de engels.
levensopvattingen met elkaar geconfronteerd worden
Ik bedoel het weleer beroemde en thans een beetje in
vergetelheid geraakte Hajji Baba in England" van
J. J. Morier. Het eerste boek van Morier, dat de
picareske levensgeschiedenis van Hajji Baba in Perzi
brengt, kon met zijn Gil Blas-realisme als een uit
sluitende satyre van het oriëntaalse leven gelden;
hieraan is het misschien, meer dan aan literaire
kwaliteiten, te danken, dat van meet af aan dit boek
het in populariteit gewonnen heeft van Morier's
tweede, waarin net als bij Montesquiet, de
gecritiseerden er niet eens zo bekaaid van afkomen als hun
critici. Het gedrag van de Perzische ambassade in
Engeland is in hoge mate amusant; maar met hun ogen
gezien, en het zijn soms heel scherpe ogen, is
dat van de Engelsen niet minder belachelijk. En terwijl
Victoriaans Engeland de godzalige hekeling van
Thackeray, en zelfs de ethisch-blijmoedige van Dickens
heel goed kon velen, ging James Morier in zijn uiter
mate deskundige gelijkstelling van imperiale" en
exotische" belachelijkheid naar britse smaak feitelijk
te ver. Maar een zo amusante kerel kon niet verdon
keremaand worden, en sindsdien heeft de officiële
critiek er dit foefje op gevonden, Hajji Baba in
England" geheel ten onrechte achter te stellen bij
"The adventures of Hajji Ba':a", en de geleverde
tijdssatyre op de eigen omgeving daarin eenvoudig
te ignoreren. Toch is zelfs deze eigenschap, aan eigen
belachelijkheid en bespotting hautain voorbij te gaan,
door Morier in het bewuste boek aan de kaak gesteld.
Ik voor mij houd dit werk voor het meest anuraite
in zijn genre, al mist het ook de universaliteit en de
brede wijsgerige achtergrond ^a.\ Montesquieu's
Brieven". Zoals ik de eerste Kajji Ea a ook tienmaal
leestaa-der vind dan zijn voorbeeld, de historisch
zo invloedrijke Gil Bias van Le Sage. Daartegenover
staat, dat er in de eeuw tussen Montesquieu en Morier
iets kostbaars verloren gegaan is: de internationalis
tische, vrijgeestige houding. Montesquieu had zijn
werk in iedere taal geschreven kunnen hebben,
desnoods in het latijn, zoals Ulrich von Hutten zijn
Brieven van de obscure mannen", die ook een unieke
vorm van satyre bevatten. De perzische ontboezemingen
van Morier echter zijn typisch engels, en de
gezichtswijdte blijkt aanmerkelijk ingekrompen, vergeleken
bij die van zijn groten fransen voorganger.
NOG veel groter is het verlies, wanneer wij
nog een eeuw verder komen, en een tijdssatyre
uit eigen omgeving bekijken, gelijk Nico van Suchtelen
ons onlangs gegeven heeft in Het Spiegeltje van
Venus", met de veelbelovende ondertitel: Proeve
ener bijdrage tot de geestelijke en morele herbewape
ning der planeet Valdoloris". i) Helaas is de bijdrage
eer grappig dan diepzinnig, of liever: de grappig.
heid, die op zichzelf natuurlijk een verdienste is, «list
diepgang. Er wordt goedmoedig gespot met dat inder
daad nogal ongelukkige woordje herbewapening".
Maar de schrijver doet dit met zoveel schroom, ten
einde niemands particuliere of nationale gevoelens
te kwetsen, dat er niet veel van terecht komt. Toch
is hij partijdig, en wordt zijn satyre het best, waar hij
zich met zijn voorvader, die van de planeet Venus
teruggekeerd is om eens een kijkje te nemen op aarde,
naar een zeker rijk, Sataniëgenaamd, begeeft om
er eens een kijkje te nemen, en daar de nieuwe
Unkultur" van bloed en bodem te leren kennen.
Het is klaarblijkelijk Montesquieu geweest, die
Van Suchtelen op de idee gebracht heeft; zijn
critiserende hoofdpersoon vertelt zelf, dat hij diens vriend
en tijdgenoot was. Maar hij is veel dommer en opper
vlakkiger dan de Fransman, ook al wordt hem de
spot veel gemakkelijker gemaakt voor onze oren,
wijl een caricatuur van zo'n kransje waar men het
Oxfordje beweegt, ons nu eenmaal meer zegt dan een
grinnik-fabeltje over John Law of Louis XIV. Niet
alleen in zijn details, maar ook in zijn geestesgesteld
heid, zijn gebrek aan ondergrondse ernst en breedheid
van draagkracht, is deze satyre echt hollands. Luchtig,
prettig, maar huisbakken en wat al te vlot. Toch zijn
tijd en wereld er niet beter opgeworden sinds de brave
Morier, en nog minder sedert Montesquieu de politiek
(gelijk Morier de diplomatie) liet varen voor de uit
sluitende dienst der Muzen....
i) Uitgave Wereldbibliotheek, Amsterdam 1939.
evaarlijke liefde f
Dr. Anton van Duinkerken
VERLEDEN week Vrijdag promoveerde W. M. A.
M. van der Lugt aan de Universiteit van Am
sterdam tot doctor in de geneeskunde op een proef
schrift over de Tromoparalysis tabioformis (cam
dementia), hetwelk door den promotor, prof. dr.
B. Brouwer om verscheidene redenen werd geprezen
en daarbij ook, omdat het in een goed en helder,
bijwijlen sierlijk Nederlandsch geschreven is.
Dit is inderdaad een titel tot lof en door ook dezen
titel te vermelden bij de opsomming der weten
schappelijke verdiensten van den jongen doctor,
erkende hoogleeraar Brouwer het veelomvattend
karakter eener academische opleiding. Menigen
hoorder schonk dit een aanger.ame Vildoeiiig,
vooral nu deze opmerking gemaakt werd door een
man van groot gezag, wiens eerste aandacht niet
verondersteld wordt, aan den stijl der werken, die
hij leest, te zijn gewijd. Zorg voor de zuiverheid, de
helderheid, de sierlijkheid der taal, waarvan men
zich bedient, geeft meestal de verzekering eener
liefdevolle nauwlettendheid, die den beoefenaar van
iedere wetenschap siert.
Hierom verbaasde het mij, dat de hoogleeraar aan
zijn bijzonderen lof een meer algemeene waarschu
wing toevoegde tegen de gevaren, welke hij aan de
liefde voor het mooie woord verbonden acht. Niet
meer uitsluitend tot den jongen doctor richtte hij
zijn opmerking, dat vaak in mooie woorden leelijke
dingen worden gezegd. De hoorder kreeg den indruk,
dat professor Brouwer, liefhebber van mooie boeken,
in de liefde jegens het schoone een gevaar zag, dat
hij met tegenzin besprak en deswege slechts vaag
omschreef.
Op eerste gehoor komt iemand-met-smaak tegen
zulk een waarschuwing in verzet. Versterking van
het stijlgevoel bij Nederlandsche academici is
immers allerminst een afwijsbare weelde. Eerder
zou men verlangen, dat aan de promovendi, vooral
in de faculteit der letteren en wijsbegeerte, doch ook
in de andere faculteiten diezelfde eisenen van de
goeden smaak werden gesteld, welke nog golden,
toen men trotsch was op de spitsvondig verkregen
welluidenheid eener Latijnsche periode. Het weten
schappelijk verkeer, inzonderheid als dit polemisch
wordt, vindt in de sierlijkheid van de uitdrukkings
wijze een bijzonderen beleefdheidsvorm en een
behoedmiddel tegen vergroving. De liefde voor het
mooie woord kan niet ignobel zijn, tenzij men het
mooie woord boven het juiste verkiest. Dit verdraagt
de wetenschap niet, maar het is ook strijdig met de
grondwet van den stijl; het is altijd een teeken
van geestelijk verval.
Heeft de hoogleeraar Brouwer in het algemeen
tegen zulk een verval willen waarschuwen, nu hij
rondom zich de geneigdheid van menigten waar
neemt om schitterende leuzen liever dan simpele waar
heden te gelooven ? Wilde hij zeggen, dat de zucht naar
woordenpraal de begeerte naar waarheid verstrikt?
In dit geval zal de tijdgenoot goeddoen door zijn
waarschuwing te behartigen, want nooit werd er
zooveel zwendel met woorden gepleegd. Al wat ten
koste der helderheid welluidend is en al wie ten
koste der waarheid welsprekend wordt of hiervoor
aangezien verdient als vijandig te worden be
handeld van den academischen katheder, waar
echter de zuiverheid en de sierlijkheid van den uit
drukkingsvorm en hulde blijven moeten aan de
waardigheid der wetenschap.
Heb ik professor Brouwer goed begrepen, dan
bedoelde hij hetgeen hierboven werd uiteengezet
en dit leek mij belangrijk genoeg om te worden
herhaald voor een uitgebreider publiek.
PAG. 10 EN II DE GROENE No. 3254