De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 14 oktober pagina 10

14 oktober 1939 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Oud e en nieuwe dscritiek Albert Heiman DE grote dorkiheid van de journalisten is, dat zij slechts over nieuwe boeken spreken; alsof de waarheid ooit'nieuw was. Ik vind dat, totdat iemand al de oude boeken gelezen heeft, hij niets geen recht heeft dan de - nieuwe dévoorkeur te geven." Deze aardige bewering, waarvan overigens alleen maar de eerste helft juist blijkt, is aangehaald uit de Perzi sche brieven" van Montesquieu, die thans in een zorg vuldige selectie en een nóg zorgvuldiger nieuwe ver taling van J. A. Sandfort verschenen zijn. i) De Lettres persanes" geven helaas niet zoveel gelegen heid aan den vertaler zijn respectabele taalvirtuosi teit te tonen, diéwij een jaar of acht geleden konden bewonderen in zijn monumentale en onvolprezen verhollandsing van Rabelais. Wat een verdietsing was dat! Ik kom er gaarne op terug, omdat ik meen, dat de heer Sandfort lang niet de eer geoogst heeft, die hij daarvoor verdiend heeft. Het boek is niet zo erg gegaan, geloof ik; maar ik heb een sterk vermoeden dat over een eeuw of zo, dit een van de bronnen zal zijn, waarnaar men grijpt om de nederlandse taalrijk dom uit het begin van de twintigste eeuw te leren kennen. Het verdietsen van Montesquieu was een veel be scheidener taak, en uitgevoerd door zo bekwame handen, behoeft het geen verdere commentaar of aanbeveling. De uitgekozen brieven leest men ook vandaag nog met veel genoegen, omdat hun satyre ook in onze tijd nog hout snijdt. En dit is het grote criterium van elke satyre, datgene wat de tijdscritiek boven de gewone spotternij en sotternij uitheft: dat zij niet aan de actualiteit gebonden is, maar omzo-te-zeggen eeuwigdurende" menselijke feilen over de hekel haalt. Het is een misvatting dat de satyre op afstraffing en verbetering uit is; de diepere zin ervan is een ietwat melancholiek vermaak, het mede lijden met een schepper die niet meer van zijn crea turen terechtgebracht heeft, en implicite, de verzwegen vergoelijking, dat het allemaal toch niet zo verschrik kelijk erg is, omdat er toch nog veel goeds aan de mislukking te ontdekken valt. MONTESQUIEU, als voorzichtige rationalist, un homme averti par Ie coeur, heeft deze vermenging van geseling en verdediging zo harmo nieus tot stand gebracht, dat iedereen en toch niemand in het bizonder de dupe van zijn satyre is. Zijn kracht is het voortdurend-aanwezige inzicht van de betrek kelijkheid van alle goed en kwaad, en deze eigenschap, hangt ten nauwste samen met de door hem gekozen vorm van brieven van een paar in Europa reizende Perziërs naar hun achtergebleven relaties. Immers tegelijk met de naïeve, en dus kwasi-onbevooroordeelde wijze waarop deze lieden het afwijkende, en daarmede de zwakheden en gebreken van het Franse leven zien, geven zij ook hun eigen afwijkingen en eigenaardig heden bloot, en laten op die wijze den lezer de zaken van twee kanten bekijken. Voor de hand liggen alleen de conclusies over het mensdom in zijn geheel. Maar geen natie komt er slechter af dan de andere, in die dagen kon een filosoof of dichter die zichzelf respecteerde nog urbaan zijn. Hetgeen intussen niet behoefde te betekenen dat hij zijn critische zin aan banden legde. Vooral op het stuk van godsdienst weet Montesquieu van geen terughoudendheid, en is een derwisch, een molla of een jezuiet precies hetzelfde voor hem. Maar hoe wijs en actueel tegelijkertijd staat in zijn brief over de joden niet de opmerking: Men merkt dat degenen die gedulde godsdiensten belijden, gewoonlijk van meer nut zijn voor hun vaderland dan zij die de over heersende godsdienst aaihangen; omdat genen, van de ereposten verre gehouden en zich slechts door hun rijkdom en welstand kunnende onderscheiden, er toe neigen, die door hun arbeid te verwerven en de zwaarste beroepen te omhelzen die er in de maat schappij voorkomen." Dat is de Montesquieu van L'esprit des lois", in een bevattelijker en speelser stijl. De dichter, en een die als verteller grote verdiensten heeft, komt om de hoek gluren in een paar willekeurig ingelaste verhalen, waarvan vooral die van den Geber en zijn zuster een ontroerende eenvoud bezit, zeldzaam genoeg in de literatuur van die dagen. De geestigheid is lapidair OUDE EN NIEUWE KUNST (Adv.) Tl KOT l N DEN HAAO - NASSAUPUEIN 6 EASTERN ART en wereldomvattend, zoals in die ene droge opmerking: De Fransen spreken bijna nooit over hun vrouwen; dat komt, omdat zij vrezen er over te spreken in tegen woordigheid van lieden die haar beter kennen dan zijzelf." HET verslag dat deze pseudo-Perziërs uit het eerste kwart van de i8de eeuw over hun eigen en ander mans leven uitbrengen, heeft mij doen denken aan een ander boek, dat net zowat een eeuw later ver schenen is, en waarin ditrraal de perzische en de engels. levensopvattingen met elkaar geconfronteerd worden Ik bedoel het weleer beroemde en thans een beetje in vergetelheid geraakte Hajji Baba in England" van J. J. Morier. Het eerste boek van Morier, dat de picareske levensgeschiedenis van Hajji Baba in Perzi brengt, kon met zijn Gil Blas-realisme als een uit sluitende satyre van het oriëntaalse leven gelden; hieraan is het misschien, meer dan aan literaire kwaliteiten, te danken, dat van meet af aan dit boek het in populariteit gewonnen heeft van Morier's tweede, waarin net als bij Montesquiet, de gecritiseerden er niet eens zo bekaaid van afkomen als hun critici. Het gedrag van de Perzische ambassade in Engeland is in hoge mate amusant; maar met hun ogen gezien, en het zijn soms heel scherpe ogen, is dat van de Engelsen niet minder belachelijk. En terwijl Victoriaans Engeland de godzalige hekeling van Thackeray, en zelfs de ethisch-blijmoedige van Dickens heel goed kon velen, ging James Morier in zijn uiter mate deskundige gelijkstelling van imperiale" en exotische" belachelijkheid naar britse smaak feitelijk te ver. Maar een zo amusante kerel kon niet verdon keremaand worden, en sindsdien heeft de officiële critiek er dit foefje op gevonden, Hajji Baba in England" geheel ten onrechte achter te stellen bij "The adventures of Hajji Ba':a", en de geleverde tijdssatyre op de eigen omgeving daarin eenvoudig te ignoreren. Toch is zelfs deze eigenschap, aan eigen belachelijkheid en bespotting hautain voorbij te gaan, door Morier in het bewuste boek aan de kaak gesteld. Ik voor mij houd dit werk voor het meest anuraite in zijn genre, al mist het ook de universaliteit en de brede wijsgerige achtergrond ^a.\ Montesquieu's Brieven". Zoals ik de eerste Kajji Ea a ook tienmaal leestaa-der vind dan zijn voorbeeld, de historisch zo invloedrijke Gil Bias van Le Sage. Daartegenover staat, dat er in de eeuw tussen Montesquieu en Morier iets kostbaars verloren gegaan is: de internationalis tische, vrijgeestige houding. Montesquieu had zijn werk in iedere taal geschreven kunnen hebben, desnoods in het latijn, zoals Ulrich von Hutten zijn Brieven van de obscure mannen", die ook een unieke vorm van satyre bevatten. De perzische ontboezemingen van Morier echter zijn typisch engels, en de gezichtswijdte blijkt aanmerkelijk ingekrompen, vergeleken bij die van zijn groten fransen voorganger. NOG veel groter is het verlies, wanneer wij nog een eeuw verder komen, en een tijdssatyre uit eigen omgeving bekijken, gelijk Nico van Suchtelen ons onlangs gegeven heeft in Het Spiegeltje van Venus", met de veelbelovende ondertitel: Proeve ener bijdrage tot de geestelijke en morele herbewape ning der planeet Valdoloris". i) Helaas is de bijdrage eer grappig dan diepzinnig, of liever: de grappig. heid, die op zichzelf natuurlijk een verdienste is, «list diepgang. Er wordt goedmoedig gespot met dat inder daad nogal ongelukkige woordje herbewapening". Maar de schrijver doet dit met zoveel schroom, ten einde niemands particuliere of nationale gevoelens te kwetsen, dat er niet veel van terecht komt. Toch is hij partijdig, en wordt zijn satyre het best, waar hij zich met zijn voorvader, die van de planeet Venus teruggekeerd is om eens een kijkje te nemen op aarde, naar een zeker rijk, Sataniëgenaamd, begeeft om er eens een kijkje te nemen, en daar de nieuwe Unkultur" van bloed en bodem te leren kennen. Het is klaarblijkelijk Montesquieu geweest, die Van Suchtelen op de idee gebracht heeft; zijn critiserende hoofdpersoon vertelt zelf, dat hij diens vriend en tijdgenoot was. Maar hij is veel dommer en opper vlakkiger dan de Fransman, ook al wordt hem de spot veel gemakkelijker gemaakt voor onze oren, wijl een caricatuur van zo'n kransje waar men het Oxfordje beweegt, ons nu eenmaal meer zegt dan een grinnik-fabeltje over John Law of Louis XIV. Niet alleen in zijn details, maar ook in zijn geestesgesteld heid, zijn gebrek aan ondergrondse ernst en breedheid van draagkracht, is deze satyre echt hollands. Luchtig, prettig, maar huisbakken en wat al te vlot. Toch zijn tijd en wereld er niet beter opgeworden sinds de brave Morier, en nog minder sedert Montesquieu de politiek (gelijk Morier de diplomatie) liet varen voor de uit sluitende dienst der Muzen.... i) Uitgave Wereldbibliotheek, Amsterdam 1939. evaarlijke liefde f Dr. Anton van Duinkerken VERLEDEN week Vrijdag promoveerde W. M. A. M. van der Lugt aan de Universiteit van Am sterdam tot doctor in de geneeskunde op een proef schrift over de Tromoparalysis tabioformis (cam dementia), hetwelk door den promotor, prof. dr. B. Brouwer om verscheidene redenen werd geprezen en daarbij ook, omdat het in een goed en helder, bijwijlen sierlijk Nederlandsch geschreven is. Dit is inderdaad een titel tot lof en door ook dezen titel te vermelden bij de opsomming der weten schappelijke verdiensten van den jongen doctor, erkende hoogleeraar Brouwer het veelomvattend karakter eener academische opleiding. Menigen hoorder schonk dit een aanger.ame Vildoeiiig, vooral nu deze opmerking gemaakt werd door een man van groot gezag, wiens eerste aandacht niet verondersteld wordt, aan den stijl der werken, die hij leest, te zijn gewijd. Zorg voor de zuiverheid, de helderheid, de sierlijkheid der taal, waarvan men zich bedient, geeft meestal de verzekering eener liefdevolle nauwlettendheid, die den beoefenaar van iedere wetenschap siert. Hierom verbaasde het mij, dat de hoogleeraar aan zijn bijzonderen lof een meer algemeene waarschu wing toevoegde tegen de gevaren, welke hij aan de liefde voor het mooie woord verbonden acht. Niet meer uitsluitend tot den jongen doctor richtte hij zijn opmerking, dat vaak in mooie woorden leelijke dingen worden gezegd. De hoorder kreeg den indruk, dat professor Brouwer, liefhebber van mooie boeken, in de liefde jegens het schoone een gevaar zag, dat hij met tegenzin besprak en deswege slechts vaag omschreef. Op eerste gehoor komt iemand-met-smaak tegen zulk een waarschuwing in verzet. Versterking van het stijlgevoel bij Nederlandsche academici is immers allerminst een afwijsbare weelde. Eerder zou men verlangen, dat aan de promovendi, vooral in de faculteit der letteren en wijsbegeerte, doch ook in de andere faculteiten diezelfde eisenen van de goeden smaak werden gesteld, welke nog golden, toen men trotsch was op de spitsvondig verkregen welluidenheid eener Latijnsche periode. Het weten schappelijk verkeer, inzonderheid als dit polemisch wordt, vindt in de sierlijkheid van de uitdrukkings wijze een bijzonderen beleefdheidsvorm en een behoedmiddel tegen vergroving. De liefde voor het mooie woord kan niet ignobel zijn, tenzij men het mooie woord boven het juiste verkiest. Dit verdraagt de wetenschap niet, maar het is ook strijdig met de grondwet van den stijl; het is altijd een teeken van geestelijk verval. Heeft de hoogleeraar Brouwer in het algemeen tegen zulk een verval willen waarschuwen, nu hij rondom zich de geneigdheid van menigten waar neemt om schitterende leuzen liever dan simpele waar heden te gelooven ? Wilde hij zeggen, dat de zucht naar woordenpraal de begeerte naar waarheid verstrikt? In dit geval zal de tijdgenoot goeddoen door zijn waarschuwing te behartigen, want nooit werd er zooveel zwendel met woorden gepleegd. Al wat ten koste der helderheid welluidend is en al wie ten koste der waarheid welsprekend wordt of hiervoor aangezien verdient als vijandig te worden be handeld van den academischen katheder, waar echter de zuiverheid en de sierlijkheid van den uit drukkingsvorm en hulde blijven moeten aan de waardigheid der wetenschap. Heb ik professor Brouwer goed begrepen, dan bedoelde hij hetgeen hierboven werd uiteengezet en dit leek mij belangrijk genoeg om te worden herhaald voor een uitgebreider publiek. PAG. 10 EN II DE GROENE No. 3254

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl