Historisch Archief 1877-1940
LEVEN
Een voorbeeld moge onze bedoeling verduide
lijken. Stel, ik zie aan den overkant van den weg een
man die op een plaats bukkend rondgaat, met de
p,- .handen graspollen ombuigt en voortdurend de blik
ken naar de bodem gericht houdt. Als argeloos
voorbijganger dezen mensch bezig ziende, begrijp
ik zijn gedrag onmiddellijk. Het gezichtsbeeld van
verrichtingen, die op zich zelf genomen zinloos
schijnen, verleen ik de beteekenis van zoeken.
Tegelijk met -het weten dat deze man iets zoekt,
,staat voor de drempel van mijn bewustzijn de voor
stelling van verliezen en vinden gereed; mijn weet
gierigheid prikkelt de vraag: wat hij toch wel ver
loren zal hebben? Het spanningsgevoel: zal hij
vinden? komt op. Ook mijn motorisch apparaat
gaat reageeren op de waarneming. De spieren die
mijn richting van gaan wijzigen of mijn stilstaan
bewerken houden zich gereed. De impuls om even
mee te helpen zoeken komt op. Zoo haakt zich
1^" deze waarneming, gelijk normaal is, naar vele
zijden in mijn practische werkelijkheid vast. Terwijl
ik me echter opmaak om inderdaad den weg over
te steken ten einde mijn diensten aan de zoekende
man aari te bieden, ontwaar ik een te voren onop
gemerkte filmcamera in actie.
In n slag verandert nu mijn instelling. Alle
werkelijkheidsbetrekkingen vallen weg. Ik zie
naar het zoeken niet langer als naar een teeken
rfat als een schakel in een ketting met verschillende
? werkelijkheidsphasen is verbonden, niet meer als
een oriëntatiepunt in mijn voortgaand leven, doch
ik bezie het zoeken als voorstelling van zoeken.
De voorstelling geïsoleerd van verloren hebben
en vinden cum annexis, geïsoleerd ook in mijn
L: beleving van alle aanklevende relaties en impulsen,
boeit door de pretentie van eigenwaardigheid.
U Met een geheel andere intensiteit komt daardoor
mij het waargenomene als zichtbaar beeld
tot bewustzijn.
IS nu, gegeven de omstandigheid dat een uiterlijke
bijkomstigheid de aesthetische instelling kan
Kop uit Abydos (78e eeuw Y. Chr.)
.
wakker roepen, met deze instelling nu ook steeds
het object van aesthetische waarde ? Zeker niet:
de pretentie van eigenwaardigheid der voorstelling
die tegelijk met een aesthetisch ingestelde waar
neming opkomt, moet zich waarmaken door de.
aesthetische eigenschappen van het waargenomene.
Vormeigenschappen, zintuigelijke qualiteiten (b.v.
zuivere kleuren en klanken), compositie der deelen,
levendige individualiteit, expressie, symboolkarakter
van den inhoud en welke eigenschappen zich verder
onder n of meer van de verschillende inhouden,
die het woord schoonheid herbergt, rangschikken,
zijn noodzakelijk om de voorstelling zulk een mate
van eigenwaardigheid te verleenen, dat zij de
contemplatie niet alleen wekt, maar ook verwer
kelijkt door haar vast te houden.
In het ruime gebied van het aesthetische hebben
natuurschoonheid en kunst ieder hun eigen plaats.
Als een wolkenhemel, een bloeiende perzikboom,
een door dijkbreuk overstroomde polder, een
krijschende nachtuil onze beleving aesthetisch
instelt door haar los te maken uit het weefgetouw
van de ons omspinnende werkelijkheid en tegelijk
onze aandacht vangt met de eigenwaardigheid
hunner voorstellingen, dan geschiedt dit alles
ondanks henzelf en in afhankelijkheid van tal van
labiele factoren (belichting, b.v.), bovendien nog
met groote speelruimte voor velerlei interpretatie,
zoodatde n een zelf de bloesemende perzik b.v. als
lentesymbool en een ander als kleurenvreugd
beleeft. Het kunstwerk daarentegen bindt de eigen
waardigheid van haar voorstelling ondubbelzinnig
aan de individueele structuur van een speciaal
daaitoe gewrocht werkstuk.
WAT beteekent nu ten slotte deze isolatie en
contemplatie (welke van den kant van het
leven uitgezien de functie van de kunst is) voor het
leven in het algemeen? Vragen we eerst welken
inhoud we bij dit woord leven" denken? Denken
we wel een begrip? Stellen we als we het woord
leven in den omvattenden zin uitspreken, niet eer
een beeld ons voor?
Het beeld bij voorbeeld van den levensstroom,
die met en in den ndimensionalen tijd voort
stroomt door het veel-dimensionaal land van het
universum. Deze levensstroom, aldus ongeveer zien
we het, voert onze individueele levens mee. Daarbij
hebben we een richtingsbesef, zoodat we voor ons
beeldbewustzijn met het leven en de tijd mee of
ertegen in kunnen gaan. De richting van de stroom
vinden we dan in de regelmatige en overzichtelijke
veranderingen in onze cultuur. We plegen dan
over vooruitgang" te spreken! Thans echter schijnt
de levensstroom in woeste stroomversnellingen
geraakt. Draaikolkend meegesleurd verliezen we
elk richtingsbesef.
Beschrijven we de functie van de kunst in het
kader van dit beeld, dan kan zij slechts in dezen
levensstroom, die in de bedding van den tijd zich
voortstuwt, een a- of boven-tijdelijk element ver
tegenwoordigen. We zouden de kunst daarom
kunnen verbeelden als een eiland van rust in de
beweging van den tijd, een vast punt waarin het
leven zichzelf trancendenteeit, zich zelf buiten zich
zelf stellend ziet en aldus verrijkt.
Daarom is de functie van de kunst in het leven
nog iets anders dan troost. (Troost zoeken we boven
dien beter in den Godsdienst!) Ook van de invloeden
op de cultuur spreken we, gelijk reeds gezegd,
thans niet. Haar functie is beleving van de m
rdimensionaliteit van het leven. Wie b.v. onrustig
geworden van oorlogsgeruchten een goede uit
voering van Schubert's Forellenquintet" aan
hoorde en als een ander mensch tot het leven van
allen dag terugkeert, heeft zich niet getroost en
nog minder verstrooid, doch in een andere wereld
die niettemin ook de wereld van zijn leven is, ver
toeft.
De kunst en het schoone is dus geen Ersatz" van
het leven doch een eigen orgaan van het leven zelf.
Wie de biologisch georiënteerde psychologie aan
het woord wil laten, kan natuurlijk spreken van
de beleving der kunst en het schoone als een be
vrijding van den druk die het dagelijksche
diten-dat-moeten op ons legt, van ontspanning en
vacantie. Het van binnen ruim worden, de ver
heffing boven het kleinzielige allerdaagsche, het
gevoel van wijding, van vrijheid en wat alles meer
de beleving van kunst en het schoone in onze psyche
bewerkt, hoe belangrijk ook als biologische functie
in het totaal van onzen levensgang, is toch niet het
wezenlijkste dat de kunst het leven geeft. Haar
ware levenszin ligt in de toevoeging van een nieuwe
dimensie van werkelijkheid aan onze rechtlijnig
afloopende realiteit. Dus anders dan in den aanvang
als de meening van velen werd weergegeven, is
de kunst geen overbodige luxe, geen aanhangsel
doch zelf zulk een orgaan van leven, dat levens
volheid eerst mogelijk maakt.
Madonna uit de Bourgondische school
Plezierritjes zijn nu zeker uit den
tijd! Elk ongemotiveerd gebruik van
de auto dient men na te laten, want
het landsbelang eischt:
ZUINIG ZIJN MET HENZ1NE!