Historisch Archief 1877-1940
Vrouwen en vrouwenleven
Griep au serieex
DIT is de tijd der griep of des grieps,
dat weet ik niet. Ik weet op
het oogenblik zooveel niet,
want mijn hoofd bonst, mijn rug doet
mij overal pijn, ik ril en ik heb het
warm en de thermometer oh, bewijs
van goede trouw en bedlegerig argu
ment de thermometer heb ik met
mijn opwinding tot boven de roode
streep weten te krijgen. Ik heb griep,
ik ben een man met griep. En dit, met
van koortsen rillend potlood geschre
ven, stukje wijsheid wil zijn een hand
leiding voor liefhebbende vrouwen hoe
hun mannen met griep te behandelen.
Allereerst: symptomen. Als uw man
klaagt, dat zijn werk hem den laat sten
tijd niet meer bevredigt, als hij zegt,
dat de snijboonen te zout zijn en
waarom uw haar zoo slordig zit, als
hij niet fluitend de voordeur opent
doch stil het huis binnensluipt om
vervolgens te zeggen, dat de kamer
weer te koud of te warm is, wees dan
niet vertoornd en verontwaardigd,
doch leg hem de hand op het voor
hoofd, maak een schrikachtige be
weging en zeg: Maar (op
stippellijn juisten naam in te vullen),
maar jongen, je bent veel te warm".
Tien tegen n, dat hij u dankbaar
zal aanzien, om onmiddellijk energiek
te zeggen: Ach, ja, daar kunnen wij
niet op letten, op een beetje koorts",
waarop hij onmiddellijk in den spiegel
naar zijn tong zal kijken, met zijn
linkerhand zijn rechter grijpen om
zijn pols te voelen, die op dat oogen
blik overal behalve in zijn pols is, om
vervolgens, ongerust geworden, te
zeggen: Vrouw, maak je nou niet
ongerust, het is heusch niks ! Er is
nog nooit iemand dood gegaan aan
een beetje influenza".
Aan tafel zal hij hangerig en
ongezeggenlijk zijn, en als u daar iets van
zegt, zal hij u bits toebijten: Jij zou
nog aanmerkingen maken als ik op
mijn doodsbed lag. Inplaats van dank
baar te zijn, dat ik zoo ziek als ik ben
voor jullie het geld verdien.. .."
IK zal u nu iets zeggen over de
behandeling. Laat hem na het
eten rustig de krant lezen en zijn thee
drinken. Zeg niet vóór zijn krant, dat
hij moet gaan liggen. Dat uurtje wil
hij niet missen en hij zou in staat zijn
alle ziekte te loochenen. Maar tegen
dat hij iets wil werken of rekeningen
gaan gireeren, gaat gij achter hem
staan, legt u van te voren met water
gekoelde hand op zijn voorhoofd en
zegt: ,,Maar .... (zie boven), je bent
heusch veel' te warm ! Dat mag ik niet
goed vinden. Je moet toch zorgen,
dat je kracht intact blijft".
Gij bereikt dan, dat hij juist vroeg
genoeg naar bed gaat, om het den
volgenden morgen gerechtvaardigd te
vinden, dat hij niet op staat. Laat
hem uitslapen, leg stofzuigers, leve
ranciers, kinderen, telefoon aan ban
den. Geef hem, als hij wakker wordt,
te eten wat hij vraagt, maar zoo
lekker klaar gemaakt, dat hij uit uw
zorg ziet, hoe ziek hij is. Want hij
voelt zich nu al veel beter. Plichts
getrouw zal hij zeggen, dat hij naar
zijn werk wil gaan. Verhinder dit.
Zeg: Jongen, als jij op wil staan,
laat ik den dokter komen !" Uit angst,
dat gij werkelijk den dokter laat
komen, die zal zeggen: Nou beste
kerel, als je je warm aankleedt, kan
jij best naar je kantoor toe gaan",
blijft hij nu rustig liggen en boven
dien met het gevoel, dat hij het slacht
offer is van een monsterlijke samen
spanning tusschen de medische weten
schap en uw liefde. En daar moet gij
hem juist hebben.
Laat hem aspirine slikken en tem
peratuur opnemen. Dit houdt zijn
geest bezig en doet hem de buiten
wereld vergeten. Geef hem bouillon,
verwen hem, vertroetel hem. En laat
hem 's middags weer slapen. Dat kan
nooit kwaad.
WAT gij niet moet doen: Zeggen:
Stel je je niet een beetje aan ?"
Zeggen: Als je ziek bent, ben je ook
cht ziek; dan mag je niet lezen, niet
door het huis loopen en moet je om
het uur gorgelen". Dat is unfair. Maak
het hem niet zoo naar, maar zoo
prettig mogelijk. Geloof in hem en zijn
ziekte. Neem het serieus als hij het
wil bagatelliseeren doch bagatelliseer
nooit als hij het serieus neemt. En
wees een lieve verpleegster. Als hij
roept, moet gij naar hem toe gaan.
Geef hem, wat hij vraagt. Des te
eerder gaat het hem vervelen en staat
hij weer op. Er is geen aardigheid aan,
ziek te zijn, als iedereen het gelooft,
alleen al uit neiging om tegen te
spreken. Beklaag hem, spreek over
zijn ziekte door de telefoon met uw
vriendinnen. Als gij door zijn kamer
loopt, doe het dan zachtjes. Bonk niet.
En gun hem rust, want dat is alles
wat hij behoeft.
Ik heb griep en hoop, dat mijn
vrouw dit stukje niet ziet, voordat ik
weer ver van huis in mijn gewone
doen ben. Want ik zou mij geen
oogenblik meer veilig voelen l
maat
excen
ttiek
f EN van de vele eigenaardigheden der mode is,
-*-1 dat men doodvoorzichtig moet zijn met het op
stellen van algemeene regels over hoe het wel en niet
hoort. Stelster dezes is een van de eersten om vol te
houden dat chic en excentriek zelden samen gaan: de
vrouw, die behagen schept in excentriciteiten, bewijst
daarmee dat zij graag een beetje opvalt, en de ware
chic valt juist nooit op, daar soberheid een van haar
voornaamste voorwaarden is.
En toch de mantel op het plaatje bewijst, dat een
opvallend model toch wel degelijk chic kan zijn; deze
laatste kwaliteit wordt in dit geval vertegenwoordigd
door de lijn: De jas is niet zwart-wit, zooals de repro
ductie zou kunnen doen gelooven; de lichte stof is beige
velours de laine, van dezelfde kwaliteit als het zwarte
gedeelte, dat met astrakan is afgezet. De beige randjes
om kraag, zakken en manchetten zijn smal; de hoed
die bij dit alles gedragen wordt, is donkerrood.
En ik stel mij voor dat de vrouw, die zulk een jas
zou willen hebben, ie bij een eerste klas kleermaker te
rade zou moeten gaan, en 2e. heel zeker zou moeten
zijn van zichzelf, van haar figuur en haar houding;
want zoo'n model moet men weten te dragen. Dat is
juist het nadeel van kleine excentriciteiten: dat ze zoo
dikwijls door onbevoegden, d.w.z. vrouwen die niet
weten wat kleeren kunnen beteekenen, gedragen
worden. Want er zijn maar enkelen, die dat wel weten.
Het is een gave, die dus niet kan worden aangeleerd.
Wél kunt u haar ontwikkelen, als u er een sprankje van
u in voelt; wanhoop dus niet, misschien komt het nog wel l
99
De oorlog moet ook wat hebben1
«ET
HET is een heel verstandig kind
van vier jaar, maar niemand
heeft haar nog het onderscheid geleerd
tusschen een !and en een stad. Haar
wereld bestaat in haar gedachten
uit haar eigen dorp, en alles wat daar
buiten ligt is vreemd. Praat ierraid
over Amsterdam of Rotterdam dan
zegt zij nu, sinds de mobilisatie: Daar
moet je niet raar toe gaan, want
dan word je doodgeschoten."
Hoe komt zoo'n kind eraan," zegt
haar moeder. Maar zij spreekt het
niet tegen.
lederen dag komt de suiker ter
sprake. Mogen wij twee lepeltjes in
onze thee of maar n? Mogen wij
een tweede kopje met suiker of zonder ?
Oma heeft een paar pondjes wegge
stopt op een p'aats waar niemand ze
vinden kan, iraar wij krijgen geen
tweede kopje met suiker \an haa<-,
want die pondjes bewaart zij voor een
tijd dat de nood aan den man komt".
Wat zij onder nood verstaat weet zij
niet. Zij heeft hetzelfde instinct als
een hond, die een been begraaft, zon
der dat hij ooit een duidelijk plan heeft
om het weer uit te graven.
Waaróm is er weinig suiker?"
vroeg het kind vandaag.
Omdat er oorlog is, en dan krijgt
iedereen wat minder", zei haar
moeder.
O ja, de Oorlog moet ook wat heb
ben, hè?" zei het kind.
(sm
DE TIJD VAN STAMPPOT IS
in ieder geval in aantocht. Misschien
is dit recept een geschikte overgang tot
deze dikwijls lange periode en geeft het
ook dien menschen, die bij rauw boven
alles" zweren, nog het hunne. . . .
Snijd mooie andijvie fijn, maak lek
kere aardappel-puree (vooral niet te
droog !) en meng op 't laatste oogenblik
de rauwe andijvie er door heen.
Vergeet niet het een of andere aroma
op tafel te zetten.
Geef hierbij als aangenaam contrast
en goede combinatie: niet te dikke
schijven geschilde selderijknol (in de
koekenpan even licht-bruin gebakken),
met iets zout bestrooid.
PAG. 12 DE GROENE No. 3255