De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 21 oktober pagina 12

21 oktober 1939 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

Vrouwen en vrouwenleven Griep au serieex DIT is de tijd der griep of des grieps, dat weet ik niet. Ik weet op het oogenblik zooveel niet, want mijn hoofd bonst, mijn rug doet mij overal pijn, ik ril en ik heb het warm en de thermometer oh, bewijs van goede trouw en bedlegerig argu ment de thermometer heb ik met mijn opwinding tot boven de roode streep weten te krijgen. Ik heb griep, ik ben een man met griep. En dit, met van koortsen rillend potlood geschre ven, stukje wijsheid wil zijn een hand leiding voor liefhebbende vrouwen hoe hun mannen met griep te behandelen. Allereerst: symptomen. Als uw man klaagt, dat zijn werk hem den laat sten tijd niet meer bevredigt, als hij zegt, dat de snijboonen te zout zijn en waarom uw haar zoo slordig zit, als hij niet fluitend de voordeur opent doch stil het huis binnensluipt om vervolgens te zeggen, dat de kamer weer te koud of te warm is, wees dan niet vertoornd en verontwaardigd, doch leg hem de hand op het voor hoofd, maak een schrikachtige be weging en zeg: Maar (op stippellijn juisten naam in te vullen), maar jongen, je bent veel te warm". Tien tegen n, dat hij u dankbaar zal aanzien, om onmiddellijk energiek te zeggen: Ach, ja, daar kunnen wij niet op letten, op een beetje koorts", waarop hij onmiddellijk in den spiegel naar zijn tong zal kijken, met zijn linkerhand zijn rechter grijpen om zijn pols te voelen, die op dat oogen blik overal behalve in zijn pols is, om vervolgens, ongerust geworden, te zeggen: Vrouw, maak je nou niet ongerust, het is heusch niks ! Er is nog nooit iemand dood gegaan aan een beetje influenza". Aan tafel zal hij hangerig en ongezeggenlijk zijn, en als u daar iets van zegt, zal hij u bits toebijten: Jij zou nog aanmerkingen maken als ik op mijn doodsbed lag. Inplaats van dank baar te zijn, dat ik zoo ziek als ik ben voor jullie het geld verdien.. .." IK zal u nu iets zeggen over de behandeling. Laat hem na het eten rustig de krant lezen en zijn thee drinken. Zeg niet vóór zijn krant, dat hij moet gaan liggen. Dat uurtje wil hij niet missen en hij zou in staat zijn alle ziekte te loochenen. Maar tegen dat hij iets wil werken of rekeningen gaan gireeren, gaat gij achter hem staan, legt u van te voren met water gekoelde hand op zijn voorhoofd en zegt: ,,Maar .... (zie boven), je bent heusch veel' te warm ! Dat mag ik niet goed vinden. Je moet toch zorgen, dat je kracht intact blijft". Gij bereikt dan, dat hij juist vroeg genoeg naar bed gaat, om het den volgenden morgen gerechtvaardigd te vinden, dat hij niet op staat. Laat hem uitslapen, leg stofzuigers, leve ranciers, kinderen, telefoon aan ban den. Geef hem, als hij wakker wordt, te eten wat hij vraagt, maar zoo lekker klaar gemaakt, dat hij uit uw zorg ziet, hoe ziek hij is. Want hij voelt zich nu al veel beter. Plichts getrouw zal hij zeggen, dat hij naar zijn werk wil gaan. Verhinder dit. Zeg: Jongen, als jij op wil staan, laat ik den dokter komen !" Uit angst, dat gij werkelijk den dokter laat komen, die zal zeggen: Nou beste kerel, als je je warm aankleedt, kan jij best naar je kantoor toe gaan", blijft hij nu rustig liggen en boven dien met het gevoel, dat hij het slacht offer is van een monsterlijke samen spanning tusschen de medische weten schap en uw liefde. En daar moet gij hem juist hebben. Laat hem aspirine slikken en tem peratuur opnemen. Dit houdt zijn geest bezig en doet hem de buiten wereld vergeten. Geef hem bouillon, verwen hem, vertroetel hem. En laat hem 's middags weer slapen. Dat kan nooit kwaad. WAT gij niet moet doen: Zeggen: Stel je je niet een beetje aan ?" Zeggen: Als je ziek bent, ben je ook cht ziek; dan mag je niet lezen, niet door het huis loopen en moet je om het uur gorgelen". Dat is unfair. Maak het hem niet zoo naar, maar zoo prettig mogelijk. Geloof in hem en zijn ziekte. Neem het serieus als hij het wil bagatelliseeren doch bagatelliseer nooit als hij het serieus neemt. En wees een lieve verpleegster. Als hij roept, moet gij naar hem toe gaan. Geef hem, wat hij vraagt. Des te eerder gaat het hem vervelen en staat hij weer op. Er is geen aardigheid aan, ziek te zijn, als iedereen het gelooft, alleen al uit neiging om tegen te spreken. Beklaag hem, spreek over zijn ziekte door de telefoon met uw vriendinnen. Als gij door zijn kamer loopt, doe het dan zachtjes. Bonk niet. En gun hem rust, want dat is alles wat hij behoeft. Ik heb griep en hoop, dat mijn vrouw dit stukje niet ziet, voordat ik weer ver van huis in mijn gewone doen ben. Want ik zou mij geen oogenblik meer veilig voelen l maat excen ttiek f EN van de vele eigenaardigheden der mode is, -*-1 dat men doodvoorzichtig moet zijn met het op stellen van algemeene regels over hoe het wel en niet hoort. Stelster dezes is een van de eersten om vol te houden dat chic en excentriek zelden samen gaan: de vrouw, die behagen schept in excentriciteiten, bewijst daarmee dat zij graag een beetje opvalt, en de ware chic valt juist nooit op, daar soberheid een van haar voornaamste voorwaarden is. En toch de mantel op het plaatje bewijst, dat een opvallend model toch wel degelijk chic kan zijn; deze laatste kwaliteit wordt in dit geval vertegenwoordigd door de lijn: De jas is niet zwart-wit, zooals de repro ductie zou kunnen doen gelooven; de lichte stof is beige velours de laine, van dezelfde kwaliteit als het zwarte gedeelte, dat met astrakan is afgezet. De beige randjes om kraag, zakken en manchetten zijn smal; de hoed die bij dit alles gedragen wordt, is donkerrood. En ik stel mij voor dat de vrouw, die zulk een jas zou willen hebben, ie bij een eerste klas kleermaker te rade zou moeten gaan, en 2e. heel zeker zou moeten zijn van zichzelf, van haar figuur en haar houding; want zoo'n model moet men weten te dragen. Dat is juist het nadeel van kleine excentriciteiten: dat ze zoo dikwijls door onbevoegden, d.w.z. vrouwen die niet weten wat kleeren kunnen beteekenen, gedragen worden. Want er zijn maar enkelen, die dat wel weten. Het is een gave, die dus niet kan worden aangeleerd. Wél kunt u haar ontwikkelen, als u er een sprankje van u in voelt; wanhoop dus niet, misschien komt het nog wel l 99 De oorlog moet ook wat hebben1 «ET HET is een heel verstandig kind van vier jaar, maar niemand heeft haar nog het onderscheid geleerd tusschen een !and en een stad. Haar wereld bestaat in haar gedachten uit haar eigen dorp, en alles wat daar buiten ligt is vreemd. Praat ierraid over Amsterdam of Rotterdam dan zegt zij nu, sinds de mobilisatie: Daar moet je niet raar toe gaan, want dan word je doodgeschoten." Hoe komt zoo'n kind eraan," zegt haar moeder. Maar zij spreekt het niet tegen. lederen dag komt de suiker ter sprake. Mogen wij twee lepeltjes in onze thee of maar n? Mogen wij een tweede kopje met suiker of zonder ? Oma heeft een paar pondjes wegge stopt op een p'aats waar niemand ze vinden kan, iraar wij krijgen geen tweede kopje met suiker \an haa<-, want die pondjes bewaart zij voor een tijd dat de nood aan den man komt". Wat zij onder nood verstaat weet zij niet. Zij heeft hetzelfde instinct als een hond, die een been begraaft, zon der dat hij ooit een duidelijk plan heeft om het weer uit te graven. Waaróm is er weinig suiker?" vroeg het kind vandaag. Omdat er oorlog is, en dan krijgt iedereen wat minder", zei haar moeder. O ja, de Oorlog moet ook wat heb ben, hè?" zei het kind. (sm DE TIJD VAN STAMPPOT IS in ieder geval in aantocht. Misschien is dit recept een geschikte overgang tot deze dikwijls lange periode en geeft het ook dien menschen, die bij rauw boven alles" zweren, nog het hunne. . . . Snijd mooie andijvie fijn, maak lek kere aardappel-puree (vooral niet te droog !) en meng op 't laatste oogenblik de rauwe andijvie er door heen. Vergeet niet het een of andere aroma op tafel te zetten. Geef hierbij als aangenaam contrast en goede combinatie: niet te dikke schijven geschilde selderijknol (in de koekenpan even licht-bruin gebakken), met iets zout bestrooid. PAG. 12 DE GROENE No. 3255

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl