Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
Jrierauten van de (jeluk
«6
r
Albert Heiman
HET mag op het eerste gezicht als een zonderlinge
en gewild-bemoedigende gedachte aandoen,
dat ik de zestiende eeuw voor de Nederlandse ge
schiedenis beschouw als de bijna-doelbewuste voor
bereiding van de gelukseeuw die de zeventiende
dan ook in ongeveer ieder opzicht geworden is.
Bij nader inzien blijkt het echter duidelijk, hoe de
trage en krampachtige intocht der Renaissance ten
onzent bovenal de scholing is geweest voor een
tijdperk van autonomie en bedrijvige bewustheid,
die het aardse geluk der volkeren uitmaakt.
Van een toestand van verzaligde onbewustheid
en primitieve zelfgenoegzaamheid in een andere
van onrust en zedelijke bezinning overgegaan onder
invloed van vreemde tyrannie maar ook van Spaanse
st lheid en heroiek, draagt onze zestiende eeuw in
haar eerste helft reeds alle voorboden van de onrust
en ontreddering van de Tachtigjarige oorlog in zich,
zoals die zelfde oorlog in de eerste helft van de
zeventiende eeuw reeds alle symptomen van de
daaropvolgende vredes- en bloeitijd vertoont.
Een reeks van nieuwe boeken, toevallig gelijk
tijdige verschijningen, komt weer eens hieraan
herinneren en het beeld illustreeren. Daar hebt ge
bij voorbeeld die mooie uitgaaf van De Spelen van
zinne vertoond op het Landjuweel te Gent van 12?13
Juni 1539, uitgegeven door dr. L. M. Van Dis en
dr, B. H. Ernéi). Zelfs nu ons nog de toelichting
ontbreekt, die beloofd is in een volgend deel, hebben
wij reeds met deze verzameling van negentien
allegorische spelteksten een levendig beeld voor
ons van de eindfase der verzaligde onbewustheid
en primitieve zelfgenoegzaamheid." Immers de
inhoud van deze collectie ontrolt ons op de meest
plastische wijze het tafereel van al de rederijkers
kamers, niet alleen uit grote steden als Antwerpen
en Brussel, maar ook uit dorpjes als Meesene, Loo
in het Veurnse Ambacht, Edinge en Wynoxberghe
bijeengekomen, om ieder op eigen wijze, dat
wil zeggen met verschillende woorden, maar in
welk een gelijkvormige stijl! commentaar te
geven op het vastgestelde thema: Wat den sterven
den mens de meeste troost biedt. En als deze diep
zinnige vraag met veel kunst van rhetorijcke, met
schone toghen" levende beelden terzijde van
de dialoog met pompeus werk van opschriften en
emblemen vertoond beantwoord is, dan vraagt
men zich op de tekst afgaande tevergeefs af, waarom
juist Antwerpen de eerste prijs, zijnde vier zilveren
kannen weghende ix. marck troys" mocht weg
dragen, en Brussel met zijn hele apparaat van elf
redekavelende personnagiën bijna achteraankomt
met de vijfde prijs, terwijl de brave Wynoxberghers,
die zo vreselijk op de versificatie gezwoegd hebben,
in het geheel niet in aanmerking komen.
Het moet wel aan de vertoning en aan de opmaak
van de figueren", van het kijkspel, gelegen hebben;
op de inhoud kwam het nog weinig aan. Deze was
stereotiep, en had hoofdzakelijk aan godsdienstige
normen te beantwoorden. Vroomheid en
bijbelvastheid verdringen hier zelfs al de schoolse
kwasiaesthetische regels van het meesterzangers- en
rhetoricijnen-gilde. Er is reeds een religieuze be
kommernis, die zich echter nog niet uit in twijfels,
en zeker nog niet in tweestrijd, maar wel in een
angsvalligheid om bij alle tooghen" en vertogen
niets onvertogens te berde te brengen. Dit maakt
van ieder der deelnemers reeds een theoloog in
het klein, en.... een individualist in spe. Uit dit
individualisme is ons protestantendom geboren.
Slechts in de kleine dorpen waar het leven trager
gaat en een gemoedelijker toon heerst, breekt nog
even bij al die verheven ernst de huisbakken humor
door, gelijk in het spel der berkenisten" uit
Caprycke, die lustig inzetten met een snelle, oubollige
dialoog tussen Verdwaesde iongheyt" en Vieryghe
lust". Maar bij de jury van het Landjuweel hebben
ze met deze locale toon dan ook geen lof geoogst.
TIJDENS de onderdrukking en de oorlog die
al spoedig hierna volgen, breekt de grotere
ernst en bezinning door; tegelijk met het verzet.
De ethische introversie direct naast het expansieve
bestrijden van de onderdrukkers der persoonlijkheid;
verantwoordelijkheidsbesef naast vrijheidsgevoel.
OUDE EN NIEUWE KUNST
(Adv.)
seeuw
Het eerste vindt zijn vertegenwoordiger in
Coornhert, zoals het twede in Oranje, die als zuivere
daden-mens niets tragisch aan zich heeft. Tussen
beiden in staat Marnix van Sint Aldegonde, de in
actie gedwongen meditatieve mens, wiens leven
wel degelijk een dramatisch karakter vertoont,
zelfs in het weinige dat ons positief van hem be
kend is. Want ook de monografie die prof. dr.
A. A. van Schelven aan hem gewijd heeft 2) staat
vol vraagtekens, en had bij de dorre en onaantrek
kelijke vorm die de hooggeleerde gebezigd heeft nog
eens zo lang moeten zijn, wilde men deze veelzijdige
figuur werkelijk geheel ten voeten uit getekend zien.
Het actieve" aspect van Marnix' karakter werd door
zijn jongste biograaf ten koste van het meer
verinnigde, religieuze beschreven. Daardoor werd zelfs
de voorstelling der feiten ietwat scheef gegeven. Er
zijn bewijzen genoeg bijgebracht door anderen,
voor het feit dat Marnix zijn rehabilitatie na het
fiasco als burgemeester van Antwerpen te danken
gehad heeft aan zijn godsdienstige reputatie, in
het bijzonder als psalmberijmer. Daarom werd hem
de leiding van de Bijbelvertaling opgedragen,
een hoogst eervolle taak, die hij zeker niet verdiend
zal hebben door zijn Biëncorf" uit jongere, veel
uitbundigere jaren. Steeds meer heeft hij de Eras
miaanse geest afgelegd en is zijn aard maar
hoeveel orthodoxer en onwereldser die van
Coornhert nabijgekomen.
Het is niet onvermakelijk te zien, hoe dezelfde
Marnix die onder de eerste indruk van het calvinis
tische Génève het eerbare dansen verdedigt, in
zijn satyre niet voor de bijtendste spot, in zijn per
soonlijke twistgesprekken niet voor de bitterste hoon
terugschrikt, later steeds meer neigt naar een zwaar
moedig piëtisme, met onder de oppervlakte een
stoïsche inslag, die in deze combinatie zo
typischhollandsch is, en tot diep in de zeventiende eeuw
zelfs bij zulke oer-burgerlijke figuren als Vondel en
Cats teruggevonden kan worden.
RECHTER en eenvoudiger, veel meer Renais
sancist, maar ook veel minder man van de
toekomstige eeuw is zijn tijdgenoot Coornhert, die
in andere tijden een encyclopaedistische vrijgeest
had kunnen zijn, en dan ook meestal de Bijbel
woorden heeft gelaten voor wat ze zijn, om zich bijna
uitsluitend te beroepen op het argument der rede,
op een humanistische zedelijkheids-imperatief. Bin
nen dat kader interesseert hem alles: de verschijn
selen van het alledaagse leven, de taal, een
voorspinozistisch goed doen en blij zijn", en niet
in de laatste plaats de pure schoonheid der letteren,
op een tijdstip toen de Nederlandse taal geenszins
,,in haar toen nog zo ruigs staat" verkeerde,
gelijk terloops beweerd wordt door dr. Th. Weevers,
die Coornhert's Dolinge van Ulysse" verzorgde
voor de Bibliotheek der Ned. Letteren" 3). Ge
routineerde classici mogen de nauwkeurigheid
beoordeelen van deze vertaling ener (ongenoemde)
latynse vertaling. Leesbaar en interessant als dicht
kunst is deze gedeeltelijke Odyssee ook nu nog, en
overal vol kleine getuigenissen van Coornhert's
sympathieke persoonlijkheid. In de vlotte, losse
vorm van zijn versificatie is een moderniteit" te
vinden, die de Nederlandse dichtkunst tot 1880 niet
meer kennen zal; het zijn verzen die zelden door
metrum, maar door de spanning van een gesmijdig
rhythme en door vaste, kloeke rijmen gedragen
worden. Zij kunnen niet in een simplistische theorie
gewrongen worden, en vertonen beter dan welk
literair document uit onze laat-zestiende-eeuwse let
teren de doorzettingskracht van de persoonlijkheid,
van de verantwoorde artistieke willekeur.
Van de Gentse zinnespelen naar deze Dolinge is
het nauwelijks een halve eeuw afstand. Maar welk
een weg is er afgelegd! Het is de definitieve
triomf der Renaissance in ons land. In de daarop
volgende eeuw brengen Vondel's vertalingen reeds
de decadentie en de verstarring. Het opnieuw zich
vastklampen aan wetten, nieuwe weliswaar,
maar volstrekt niet zulke die de ware vrijheid"
geven. De gelukseeuw wordt tegelijk die van uiterste
consolidatie en discipline. Het zijn de bewogen over
gangstijdperken die achteraf bezien de aan
trekkelijkste en belangwekkendste blijken. Want
toeschouwer is men in de geschiedenis slechts
achteraf. Dit kan ons troosten met vandaag.
In dit verband moet nog gewezen worden op de
fraaie bloemlezing Onze Renaissance in proza",
samengesteld door prof. dr. G. S. Overdiep 4), die
grote fragmenten bevat uit geschriften, niet alleen
van Coornhert en Marnix, maar (in een wat al te
bonte volgorde) ook van onze grote
zeventiendeeeuwers, een Jan Vos incluis. Zodat we de herau
ten" daarin ver voorbijschieten, en dan al midden
in de gelukseeuw" beland zijn.
i) J. B. Wolters Uitg. Mij., Groningen 1939.
2) A. Oosthoek, Utrecht 1939.
3) Uitgevers-Mij. Elsevier, Amsterdam 1939.
4) Wereldbibliotheek, Amsterdam.
jan van Herwijnen: Twee menschen
T l KOT l N
DEN HAAS - NASSAU PLEIN 6
EASTERN ART
PAG. 10 DE GROENE No. 3257