Historisch Archief 1877-1940
Schilderkunst
Van H
S. P. A bas
erwimen
J
DE inzet was hard, genadeloos uit liefde voor
wat hem toen de waarheid leek, een eenzijdige.
De arbeiders, de blinden, de ergst kranken. Opstand
en aanklacht. Mededoogen ging schuil achter de
barre objectiviteit dier naakste teekeningen, wars
van schoonheid, wars van kunst. Er was inderdaad
geen mededoogen toegelaten; het is een persoonlijk
en te klein gevoel, machteloos tegenover het noodlot
van anderen.
Maar van deze teekeningen is zelfs die met de
afmetingen van een groote wandschildering, de
groep der blinden, niet volledig-groot als de enkele
figuur van den Blinde, hoog en ongenaakbaar in
zijn eenzaamheid, van den vorm de geladen gesloten
heid, onontkoombaar van volstrekt geobjectiveerde
expressie.
Zij is van 1930. De eerste reeks arbeidersportretten,
grijze levens, was van 1918. Voor het laatst werd de
aanvang nog eens samengevat in een uiterst
geconcentreerden vorm, op een oogenblik dat het schil
deren al kenterde naar het licht. Want de verhou
ding tot het leven had zich in ruim tien jaren van
schilderen, en misschien onder invloed van ver
blijven in het zuiden, gewijzigd, verruimd. Het leven
was sterker en rijker gebleken dan de obsessie van
zijn doen, de schilder aan meer zijden epen dan aan
die eene, de donkerste. Is die Blinde van 1930 niet
al milder met zijn eenzame hoogheid niet óók iets
van wijze berusting uitgedrukt?
VAN Herwijnen is een realist. Maar door de
kleur vooral en in den laatsten tijd door niets
dan de kleur is zijn realisme expressief in hooge
mate, dramatisch eerst en lyrisch thans. Het is niet
literair, het is dichterlijk. Het is ook nooit allego
risch. Daarentegen kan het door de intensiteit van
de visie aan een symbolische of althans wijdere
beteekenis toekomen. Het is dan door de kleur mér
dan het voorstelt.
Ik denk bijvoorbeeld aan het schilderij van het
palet tegen een blauw fond, in een
zee-en-hemelachtige ruimte. Ga kunt meenen, dat het geen Geboor
te van Venus voorstelt, maar de Geboorte der kleur
zou kunnen beteekenen. Er is hier toch bovendien
Van Herwijnen denk-voelt intuïtief in diepere ver
banden de symbo iek van het motief.
Bij heel ander voorbeeld is te denken aan het
oudere stilleven, uit den nog donkeren
Heemsteedschen tijd, der aardappelen, vruchten van onder de
aarde, voedsel voor allen door arbeid van den boer.
Het is nooit en ook hier niet met iets van weten
schappelijke zekerheid te verklaren waarom het
eene stilleven van aardappelen doet denken aan de
keuken en het andere naar aarde ruikt en het beeld
wekt van akkers onder een regenlucht waar boeren
aan het rooien zijn. Bij dat van Jan van Herwijnen
dacht ik nooit aan een keuken, maar aan het leven
onder en boven den grond dat deze vruchten voort
brengt.
Tenslotte kies ik het stilleven met witte lamp en
skelet. Geen memento mori. In den toon, blank en
schrijnend, staat het skelet als een figuur, van alle
zwaarten ontdaan, beminnelijk en mooi, om bij te
glimlachen, niet om den dood bij te vreezen. Het
is de eenige keer dat we iets omtrent Van Herwijnen's
verhouding tot den dood te weten kwamen. Maar
hij teefcende wél het portret van den beminden en
bewonderden Steenhoff op diens sterfbed.
Het verschil tusschen de kleur van thans en die
van vroeger is niet altijd, dat .zij thans licht is
en vroeger donker was (ejn ejrste blauwe periode"
b.v. was niet donker) maar dat zij thans bloeiend
en lichtend is, vroeger broeiend en zwaar kon wezen.
Tusschen die uitersten ligt een tijd waarin zij niet
expressief was doch aesthetisch, behalve dan van
zelf beeldend. Er zij herinnerd aan het stilleven
met appelen als uitgestald ooft op een prachtig
blauwe doek, aesthetisch-mooi zonder zin in ver
band met het stilleven van het fruit. Dit was niet
meer dan een aangenaam gearrangeerd stuk met
te tellen appelen, mooi van kleur, die de vrucht
huiden en de stof van de prachtige lap uitdrukte,
maar niet mér als eens b.v. de kleur van het
stilleven der aardappelen.
Denkt nu aan het stuk met de appelen, zonder
tal omdat aan tellen niet te denken valt, aan hun
takken in de van lucht en licht levende ruimte, een
50 j
aar
BIJ DE AFBEELDINGEN:
Boven: Zelfportret
Onder: Landschap (1936)
KUNST ZAAL VAN LIER, Rokin 126, Amsterdam
Tentoonstelling Nieuwe Wecken
van JAN VAN HERWIJNEN tot 23 November
schilderij als van een Japanner indien een Japanner
zoo olieverf tot levende kleur kon schilderen, als
van een Franschen schilder, maar zoo voelt een
Franschman niet. En denkt vooral aan het nog
geconcentreerder doekje der witte amaryllis in de
lichtende blauwheid van esn hemel-achtige ruimte.
De kleur is mij daar uiting van een innigst en wijd
omvademend levensgevoel, om te mijmeren over
hem die met de vogelen kon spreken. Dat blauw is
Franciscaansch. En waar de ruimte geen zoo
blauwe openheid is, in de fonds teere kleurmengingen
schemerig lichten, is een mijmering om de dingen
heen, eenvoudige dingen altoos, waaraan ge kunt
weten dat zij opgenomen zijn in het leven der
menschen, omdat zulk leven aan die dingen werd
uitgedrukt.
OP een twee-groep van een moeder met haar
kind (van 1934) werkt de stelling, van het
kind vooral, litterair-bedoeld, ongeveer zoo: de
moeder het verleden, het kind de toekomst. Wat
van de kleur moest zijn (daar ook geen volstrekte
eenheid) en later ook van de kleur zou worden,
van het door de kleur zich koud gevende gevoel,
viel hier aan middelen toe die van het denken zijn
en die opzichzelf zichtbaar bleven.
Een jaar later was de kleur-ruimte om een oude
man-en-vrouw op een bank niet zonder twijfel die
van hun leven. Maar: dit was volk, niet meer als een
klasse gezien, zooals eens de arbeiders, doch als
individuen, menschen met een leven en zijn strijd
achter zich, vermoeid en wat triest, doch met een
wijsheid rijk die van allen kan zijn.
Het portret van zijn vrouw (1936)
psychischzuiver van kleur had een voortreffelijken eenvoud en
een beminnenswaardige waarachtigheid in dat een
voudige, daar het gemakkelijke niet. En een groot
liggend naakt uit dien zelfden tijd, psychisch levend
lichaam in een open bloeiende ruimte, was groot en
mannelijk gezien, toch met een teerheid, niet sen
sueel, evenmin onzinnelijk. Het was aesthetisch ge
schilderd (Van Herwijnen heeft een gecultiveerde
factuur) maar niet door een aestheet. Het was een
mannelijk-schoon schilderij van een vrouw, onver
huld levend in den slaap, wanneer het leven nog
inniger een raadsel kan lijken dan van wakenden.
Zooals dit naakt was, mocht ik hopen Jan van
Herwijnen nog menschen, vooral vrouwen en kin
deren te zien schilderen. Dat hij daaraan toe moet
zijn, zeggen de stillevens, bloemen en landschappen
een bosch als een tempel van zijn tot nog toe
laatste tentoonstellingen. Met welken wensch ik
hem dit stukje opdraag: voor zijn vijftigsten ver
jaardag.
PAG. II DE GROENE No. 3257