De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 4 november pagina 11

4 november 1939 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

Schilderkunst Van H S. P. A bas erwimen J DE inzet was hard, genadeloos uit liefde voor wat hem toen de waarheid leek, een eenzijdige. De arbeiders, de blinden, de ergst kranken. Opstand en aanklacht. Mededoogen ging schuil achter de barre objectiviteit dier naakste teekeningen, wars van schoonheid, wars van kunst. Er was inderdaad geen mededoogen toegelaten; het is een persoonlijk en te klein gevoel, machteloos tegenover het noodlot van anderen. Maar van deze teekeningen is zelfs die met de afmetingen van een groote wandschildering, de groep der blinden, niet volledig-groot als de enkele figuur van den Blinde, hoog en ongenaakbaar in zijn eenzaamheid, van den vorm de geladen gesloten heid, onontkoombaar van volstrekt geobjectiveerde expressie. Zij is van 1930. De eerste reeks arbeidersportretten, grijze levens, was van 1918. Voor het laatst werd de aanvang nog eens samengevat in een uiterst geconcentreerden vorm, op een oogenblik dat het schil deren al kenterde naar het licht. Want de verhou ding tot het leven had zich in ruim tien jaren van schilderen, en misschien onder invloed van ver blijven in het zuiden, gewijzigd, verruimd. Het leven was sterker en rijker gebleken dan de obsessie van zijn doen, de schilder aan meer zijden epen dan aan die eene, de donkerste. Is die Blinde van 1930 niet al milder met zijn eenzame hoogheid niet óók iets van wijze berusting uitgedrukt? VAN Herwijnen is een realist. Maar door de kleur vooral en in den laatsten tijd door niets dan de kleur is zijn realisme expressief in hooge mate, dramatisch eerst en lyrisch thans. Het is niet literair, het is dichterlijk. Het is ook nooit allego risch. Daarentegen kan het door de intensiteit van de visie aan een symbolische of althans wijdere beteekenis toekomen. Het is dan door de kleur mér dan het voorstelt. Ik denk bijvoorbeeld aan het schilderij van het palet tegen een blauw fond, in een zee-en-hemelachtige ruimte. Ga kunt meenen, dat het geen Geboor te van Venus voorstelt, maar de Geboorte der kleur zou kunnen beteekenen. Er is hier toch bovendien Van Herwijnen denk-voelt intuïtief in diepere ver banden de symbo iek van het motief. Bij heel ander voorbeeld is te denken aan het oudere stilleven, uit den nog donkeren Heemsteedschen tijd, der aardappelen, vruchten van onder de aarde, voedsel voor allen door arbeid van den boer. Het is nooit en ook hier niet met iets van weten schappelijke zekerheid te verklaren waarom het eene stilleven van aardappelen doet denken aan de keuken en het andere naar aarde ruikt en het beeld wekt van akkers onder een regenlucht waar boeren aan het rooien zijn. Bij dat van Jan van Herwijnen dacht ik nooit aan een keuken, maar aan het leven onder en boven den grond dat deze vruchten voort brengt. Tenslotte kies ik het stilleven met witte lamp en skelet. Geen memento mori. In den toon, blank en schrijnend, staat het skelet als een figuur, van alle zwaarten ontdaan, beminnelijk en mooi, om bij te glimlachen, niet om den dood bij te vreezen. Het is de eenige keer dat we iets omtrent Van Herwijnen's verhouding tot den dood te weten kwamen. Maar hij teefcende wél het portret van den beminden en bewonderden Steenhoff op diens sterfbed. Het verschil tusschen de kleur van thans en die van vroeger is niet altijd, dat .zij thans licht is en vroeger donker was (ejn ejrste blauwe periode" b.v. was niet donker) maar dat zij thans bloeiend en lichtend is, vroeger broeiend en zwaar kon wezen. Tusschen die uitersten ligt een tijd waarin zij niet expressief was doch aesthetisch, behalve dan van zelf beeldend. Er zij herinnerd aan het stilleven met appelen als uitgestald ooft op een prachtig blauwe doek, aesthetisch-mooi zonder zin in ver band met het stilleven van het fruit. Dit was niet meer dan een aangenaam gearrangeerd stuk met te tellen appelen, mooi van kleur, die de vrucht huiden en de stof van de prachtige lap uitdrukte, maar niet mér als eens b.v. de kleur van het stilleven der aardappelen. Denkt nu aan het stuk met de appelen, zonder tal omdat aan tellen niet te denken valt, aan hun takken in de van lucht en licht levende ruimte, een 50 j aar BIJ DE AFBEELDINGEN: Boven: Zelfportret Onder: Landschap (1936) KUNST ZAAL VAN LIER, Rokin 126, Amsterdam Tentoonstelling Nieuwe Wecken van JAN VAN HERWIJNEN tot 23 November schilderij als van een Japanner indien een Japanner zoo olieverf tot levende kleur kon schilderen, als van een Franschen schilder, maar zoo voelt een Franschman niet. En denkt vooral aan het nog geconcentreerder doekje der witte amaryllis in de lichtende blauwheid van esn hemel-achtige ruimte. De kleur is mij daar uiting van een innigst en wijd omvademend levensgevoel, om te mijmeren over hem die met de vogelen kon spreken. Dat blauw is Franciscaansch. En waar de ruimte geen zoo blauwe openheid is, in de fonds teere kleurmengingen schemerig lichten, is een mijmering om de dingen heen, eenvoudige dingen altoos, waaraan ge kunt weten dat zij opgenomen zijn in het leven der menschen, omdat zulk leven aan die dingen werd uitgedrukt. OP een twee-groep van een moeder met haar kind (van 1934) werkt de stelling, van het kind vooral, litterair-bedoeld, ongeveer zoo: de moeder het verleden, het kind de toekomst. Wat van de kleur moest zijn (daar ook geen volstrekte eenheid) en later ook van de kleur zou worden, van het door de kleur zich koud gevende gevoel, viel hier aan middelen toe die van het denken zijn en die opzichzelf zichtbaar bleven. Een jaar later was de kleur-ruimte om een oude man-en-vrouw op een bank niet zonder twijfel die van hun leven. Maar: dit was volk, niet meer als een klasse gezien, zooals eens de arbeiders, doch als individuen, menschen met een leven en zijn strijd achter zich, vermoeid en wat triest, doch met een wijsheid rijk die van allen kan zijn. Het portret van zijn vrouw (1936) psychischzuiver van kleur had een voortreffelijken eenvoud en een beminnenswaardige waarachtigheid in dat een voudige, daar het gemakkelijke niet. En een groot liggend naakt uit dien zelfden tijd, psychisch levend lichaam in een open bloeiende ruimte, was groot en mannelijk gezien, toch met een teerheid, niet sen sueel, evenmin onzinnelijk. Het was aesthetisch ge schilderd (Van Herwijnen heeft een gecultiveerde factuur) maar niet door een aestheet. Het was een mannelijk-schoon schilderij van een vrouw, onver huld levend in den slaap, wanneer het leven nog inniger een raadsel kan lijken dan van wakenden. Zooals dit naakt was, mocht ik hopen Jan van Herwijnen nog menschen, vooral vrouwen en kin deren te zien schilderen. Dat hij daaraan toe moet zijn, zeggen de stillevens, bloemen en landschappen een bosch als een tempel van zijn tot nog toe laatste tentoonstellingen. Met welken wensch ik hem dit stukje opdraag: voor zijn vijftigsten ver jaardag. PAG. II DE GROENE No. 3257

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl