Historisch Archief 1877-1940
i
l
Nederland en de oorlog
Prof. mr. P. Scholten
l
k
C
^
if
"
ZOO is dan de oorlog weder losgebroken over
Europa.
Het oudere geslacht beleefde ten twaeden male
den schok, dien we ondergaan, als het Onherroepe
lijk voor ons staat na dreiging en onzekerheid, span
ning en ontspanning: het is oorlog.
De herinnering hoe het was vbor vijf en twintig
jaar lokt tot vergelijking. Ik wil niet pogen de ge
voelens van toen en van nu volledig te beschrijven,
ik stip slechts enkele dingen uit de herinnering aan,
die mij voor onzen kijk op wat thans gebeurt, essen
tieel schijnen.
In 1914 was er een verbijstering. Men wist wel
van oorlog in het verleden en in verre landen, op de
Balkan, tusschen Rusland en Japan, men wist ook
wel, dat de groote mogendheden zich er op voor
bereidden, maar in zijn hart hield men den oorlog
in Europa tusschen .?beschaafde" landen voor niet
meer mogelijk. Daar was zooveel, dat hem scheen
uit te sluiten: het internationale leven, de
cosmopolitische geest, de groeiende macht van arbeiders
klasse en sociaal-democratie, die den klassestrijd
hadden gesteld op de plaats van den strijd der natio
naliteiten, de overtuiging, dat cultuur n Christen
dom voortaan de middelen van geweld zouden bui
tensluiten. En nu stond hij in eens voor ons: wreed,
afschuwelijk, zich dadelijk toonend in al zijn beest
achtigheid (België). Had dat niet kunnen worden
voorkomen? Had niet de arbeidersbeweging, vroeg
de socialist, had niet de kerk, zei de Christen, dit
kunnen en moeten afwenden? Waar waren zij, toen
de brandstof van alle kanten ging broeien, hadden
zij niet kunnen blusschen, hadden zij niet kunnen
verzoenen ?
Wij kunnen nog wat dieper graven. Wat wij ons
in 1914 niet dadelijk bewust waren, maar wat lang
zamerhand tot ons doordrong: de oorlog van 1914
ontnam ons de veiligheid, de zekerheid van het leven.
Achteraf beschouwd was die zekerheid er niet
maar zij scheen er te zijn. Wij wisten van bewegingen
binnenslands, van maatschappelijke botsing in
ons hart vertrouwden we op een geleidelijke ont
wikkeling, op de veiligheid van ons leven in deze
maatschappij. Daarvan waren we zoo doordrongen,
dat wij er naar teruggrepen in 1918. Als het vrede
werd, dan zou het stellig niet meer zoo zijn als vóór
1914, er was iets gebroken, wie eenig inzicht had,
wist; dat wij de klok niet kunnen terugzetten, maar:
als het vrede werd, zouden we eerst recht gaan
bouwen aan een nieuwe maatschappij, waarnaar
we reeds op weg waren vóór 1914: In beter begrijpen
zouden klassen en standen, zouden de onderscheiden
volken, als eerst maar de ergste schrijning van de
oorlogswoede voorbij was, gaan werken om een
samenleving te maken, waarin het goed leven zou
zijn, rustig en veilig.
Wij menschen begeeren dat immers altijd. Wij
hebben het gewone leven, van huwelijk en geboorte,
van arbeid en feest, van schoonheid en vreedzamen
strijd zoo lief we kunnen de scheuren niet dulden,
die de oorlog door dit alles rijt. Wij weren hem
en als hij niet vlak voor ons staat, zien we hem niet.
Het maakt zoo moedeloos, dat wij hem weer in de
oogen moeten zien.
Die begeerte blijft en ze is goed. Wij hopen ook
nu weer, als wij pogen over den oorlog heen in de
toekomst te zien, maar wij weten toch heel zeker,
dat wij een samenleving, waarin veiligheid en zeker
heid is, waarlijk rust en vrede, niet willekeurig
kunnen vormen, dat het niet in onze macht ligt, dat
een blijvende veiligheid op menschelijk inzicht en
menschelijken goeden wil gegrondvest, niet moge
lijk is, dat hooger dan menschelijke macht gaat
door de geschiedenis.
HOE anders dan toen was het in de afgeloopen
maanden, in Augustus en September 1939.
Deze oorlogs-uitbraak was de bevrijding van een
spanning. Hij was dat in de oorlogvoerende landen,
hij was dat ook bij ons. Een neutraal land, dat ligt
als het onze, leeft flauwer na, wat de oorlogslanden
ondergaan. De dreiging was nu al jaren over Europa,
zij greep nu dit, dan dat aan zou zij losbarsten?
Geheele en gedeeltelijke mobilisatie, hadden
allerwege plaats gevonden. In koortsachtig tempo ging
de bewapening verder. Het moest duidelijk worden.
We wilden weten, waar we aan toe waren. We
vreesden met groote vrees maar toch, was het
niet beter, dat het onweer loskwam, dan dat het al
maar bleef dreigen?
Wij hadden niet als in 1914 het gevoel van de
ontneming van den vrede.
Toen was er de schijn, nu was die er niet. Wij
wisten, dat wij niet in vrede leefden, hoogstens in
wapenstilstand. Die kan niet duren, het moet óf
oorlog zijn óf waarlijk vrede. Toen het oorlog werd,
voelden wij alle huivering voor de ellende, Alle
angst voor wie ons lief zijn, in de onzekerheid van
de plaats van ons eigen land, het werd koud in ons
en in de stralende nazomerdagen konden we de
schoonheid niet vinden, die we zagen, dat zij ten
toonspreidden maar er was geen onrust, niet de
golvende emotie van Augustus 1914. We zagen
spoedig de dingen koel aan en deden in goede samen
werking, wat ons te doen stond.
Wij hebben geleerd, dat niet oorlog voeren nog
geen vrede is.
Er is veel gradatie in het begrip vrede.
Ook wat ons aan vrede restte vóór den 3en Sep
tember had zijn waarde, de vraag is of het
niettemin mocht worden prijs gegeven. Het is mijn
overtuiging, dat Engeland en Frankrijk dat mochten,
neen moesten doen.
Daarover zoo straks meer. Ik moet er eerst nog
op wijzen, dat wie zoo oordeelt, ook onze neutrali
teit anders ziet dan in 1914.
Als nu was zij ook toen door de feiten opgelegd.
Zij was echter toen ook geestelijk de aangewezen
houding van ons land, de uitdrukking van zijn
objectiviteit tegenover het wereldgebeuren. Naar
binnen was er wel verschil, men was pro-geallieerd
of pro-Duitsch maar buiten waren we toeschou
wer, die geen oordeel over gelijk of ongelijk
schuld of niet schuld wilden of konden uitspreken.
Dit is nu anders. Politiek en volkenrechtelijk is
onze neutraliteit als die van 1914. Wij moeten
anderen en ons zelf telkens weer inscherpen, dat
wij neutraal zijn. Wij zijn buiten den oorlog en willen
er buiten blijven. Met hetzelfde gezicht zien wij naar
West en naar Oost. Neutraliteit, die ook maar het
minste aan een van beide zijden toegeeft, is geen
neutraliteit meer. Zij kan niets over haar kant
laten gaan. Zij mag geen oogenblik aan sympathie
en antipathie gehoor geven. De volstrekte gelijk
heid van beide partijen is haar fundament. Om die
te handhaven heeft zij behoefte aan zooveel moge
lijk sluitende, scherp en strak geformuleerde regels.
Billijkheidsoverwegingen kan zij niet laten gelden
zij weet niet, waarheen zij dan zou worden gevoerd.
Ons land zal zich daaraan moeten houden met
de koelheid en zakelijkheid, die in zulk een positie
noodzakelijk is. Het zal dat onder deze Regeering
ongetwijfeld doen.
Zoo gezien is er geen verschil met 1914. Maar de
geestelijke achtergrond is een andere. Wij mogen
dien niet laten verdoezelen. Toen deden we geen
keus, omdat in het verwarrend complex van feiten
niet was uit te maken, waar het gelijk waar het
ongelijk was, en omdat al zou dit anders zijn ge
weest, het ons niet raakte. Wij hadden individueel
onze meeningen over schuld en niet schuld, als volk
stonden we er buiten. De oorlog ging ons niet aan,
de neutraliteit was niet alleen door de feiten op
gelegd, politiek geëischt, zij was ook de uitdrukking
van ons volks-voelen.
NU is dit anders. Deze oorlog gaat om iets anders.
Zelden is een oorlog zoo duidelijk geweest
niet om macht of voordeel, maar om afwering van
een idieel gevaar. Het gaat niet om Danzig of Polen,
het gaat om den afweer van het régime van ge
weld. Het is de tegenstelling van de eeuwige revo
lutie, die alleen maar macht om de macht wil, tegen
de gebondenheid aan recht. Het gaat om geestelijke
vrijheid, om gerechtigheid.
Laat men niet zeggen, dat Engeland in het ver
leden evenzeer geweld heeft gebruikt, naar macht
heeft gegrepen uit eigen belang. Wij weten het
allen wij Nederlanders behoeven slechts de her
innering aan den Boerenoorlog op te roepen om het
te beamen maar het doet er niet toe. Laat men
ook niet komen met verwijten aan Polen over zijn
binnenlandsch bestuur of over zijn optreden naar
buiten. Die verwijten zijn maar al te gegrond, nog
in September 1938 heeft Polen bij den ondergang
van Tsjecho-Slowakije een stuk meegeroofd van
den buit, maar wederom: het doet er niet toe. Het
gaat niet om sympathie of medelijden met Polen
Polen was toevallig het punt, waar het stelsel, dat
door dreiging met geweld bezig was zijn wil aan de
wereld op te leggen , een halt toegeroepen werd.
Laat men ook niet zeggen, dat Versailles een even
hard als kortzichtig dictaat was. Toegegeven, toe
gegeven ook dat de politiek van 1919 maar al te
aarzelend is geweest in correctie daarvan. Wie psy
chologisch te werk gaat, vindt hier zeker een stuk
van de verklaring van de wereldgebeurtenissen.
Doch wie oordeelt, of deze oorlog gerechtvaardigd
is, heeft met al deze dingen niet te maken. Hij
vraagt niet, hoe deze toestand geworden is, hij vraagt
alelen, wat nu, gegeven de toestand als hij was, had
mogen en moeten gebeuren. En dan was de verklaring
niet verder te wijken voor het dreigen met geweld,
ook al kostte het den oorlog, gerechtvaardigd.
De monnik Willibrord
Met toestemming van schrijver en uitgeefster
is deze voortreffelijke beschouwing van Prof. Scholten,
onderdeel van een uitgebreider artikel, door ons
overgenomen uit het tijdschrift Woord en Wereld"
( Uitg. :fa. Callenbach, Nijkerk).
Dr. Anton van Duinkerken
/N den naam des Heeren kwam Clemens
Willibrordus in het jaar 6po na de menschwording van
,, Christus over zee naar het land der Franken en
in den naam Gods werd hij, hoewel onwaardig, in het
jaar 695 na 's Heeren menschwording te Rome dooi
den opvolger van den Apostel, Heer Sergius den paus,
tot bisschop gewijd'- thans echter beleeft hij in den
naam Gods het jaar 728 sedert de menschwording van
onzen Heer Jesus Christus. God zij met ons."
Het was de christusprediker Willibrord zelf, die
deze aanteekening maakte in zijn calendarium, en
hoewel hij door Bida, Bonifatius en Alcuin de
apostel der Friezen" genoemd wordt, leest men hier,
in overeentemming met de nieuwste opvattingen over
zijn leven en werk, dat hij zichzelf beschouwde als een
zendeling , naar het land van de Franken gekomen.
De gedachte, dat hij in zeker even sterke mate de
apostel der Nederlandsche Zuiderprovincies mag
heeten, als de bekeerder van de Friezen, werd bij dit
eeuwfeest krachtig naar voren gebracht door J. Verbist,
dr. P. C. Boeren en door J. Huijbcrs O.S.B. Het duurde
tot 719, eer het land van de Friezen boven den Rijn
definitief voor hem open lag. Bij zijn dood twintig
jaar later ? bezat hij in Holland-zelf vijf kerken:
te Vlaardingen, te Velp, te Heilo, te Oegstgeest en te
Petten. Behalve de Sint Salvalorkerk te Utrecht, had
hij aldaar een klooster, waaraan een opleidingsschool
was verbonden. Dit moest het middelpunt van de
werkzaamheid onder de Friezen en de Saksers worden ;
steunpunten waren de kloosters in Frankenland, te
Antwerpen, Susteren en Echternach. Vijf jaar voor
Willibrords dood dus in 734 kwam ook het oosten des
lands open liggen voor de prediking zijner zendelingen.
Men kan dus zeggen, dat vrijwel hel heele gebied van
het tegenwoordige Nederland, maar vooral het Zuid
oosten, het centrum en het Noordwesten des lands,
Willibrord heeft gekend.
De herdenking zijner zegenrijke werkdadigheid
wordt dan ook als een nationale herdenking gevierd,
en niemand verzet zich daartegen, behalve de
Nederdu.itsc.he nationalisten, die in hem een ,,volksvreemde"
onderdrukker van het ,,Noordras" zien, en hem met
name de vele schenkingen verwijten, waardoor hij in
hun oogen op onrechtmatige wijze grootgrondbezitter"
werd in een samenleving, die dezen bezitsvorm niet
kende. Zij drukken de lijst af van de gronden en
onroerende goederen, die Willibrord op Nederlandsch
gebied heeft bezeten, en voegen daar smalend aan
toe: ,,Niet slecht voor iemand, die als arme zen
deling is begonnen .'" Zij noemen de kerstening:
een sociale omwenteling in een samenleving van
vrije boeren" en besluiten: Deze onteigening op
groote schaal kon niet zonder noodlottige gevolgen
zijn gebleven."
Uit de geschiedenis blijkt van dit noodlot geen zier
en ieder, die nadenkt, begrijpt, dat Willibrord de lan
derijen en woeste gronden zeker niet voor zijn pleizier
heeft beheerd, maar wat zich tegenwoordig nationa
lisme" noemt, is in wezen vijandig aan de levens
beginselen, door Willibrord voorgestaan. Hij leerde
den Germaanscken stammen, dat er bindingen bestaan
van verder strekking dan de stamverwanscthap. Tegen
deze gedachte heeft zich het Noordras" een tijdlang
verzet en het komt er vandaag weer tegen in opstand.
In zooverre is de monnik Willibrord bij zijn twaalfde
eeuwgetij actueel genoeg om uitgescholden te worden.
En dit is misschien de duidelijkste manier om te
zeggen, hoeveel hulde hij verdient.
PAG. 4 DE GROENE No. 3257