De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 11 november pagina 17

11 november 1939 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

De meerkoet in zijn element De meerkoet, een echte watervogel VAN de vogels, die in ons kostelijk waterland hetzij een verborgen, hetzij een openlijk en dus gemakkelijk na te gaan leven leiden, is de meerkoet stellig n der boeiendste. Zoowel de talrijkheid als de levendigheid der vogels maken, dat zij zich als het ware aan den waarnemer opdringen. Zij voelen zich thuis, waar de wind kan zuigen in het ranke riet en uit gestrekte biezenvelden beschutting bie den, waar wijd water, omzoomd door een weelderige vegetatie, tot hun be schikking staat en de cultuur niet al te nadrukkelijke inpalmingspogingen doet. De koeten toch zijn aanmerkelijk schuwer dan de waterhoentjes, waar van zij familie zijn en die het met de menschen feitelijk op een accoordje hebben gegooid, want zij nestelen zelfs in de parkvijvers der steden. Ver van het gerucht, in de eenzaamheid van poelen en plassen, nieren en rivier mondingen, zoeken de koeten voor zich een rustige woonstede, om er te speuren naar buit, om er te nestelen en zich al ruziënd te vermaken met hun genooten. Ja, dat kijven en bakkeleien zit hun nu eenmaal in het bloed en voort durend lokken zij onderlinge twisten uit, waarbij de deelnemers als donkere duiveltjes elkaar in de veeren vliegen en het wonderlijk rumoerig toegaat, vooral wanneer bij die vechtpartijen verscheidene vogels tegelijk betrokken zijn. Met de rust op den stillen plas is het dan een tijdlang gedaan, want door stemmenmisbaar, vleugelgefladder en geplons van pooten over het water, schijnen de koeten, die in een feilen strijd zijn gewikkeld, waarbij echter nooit dooden vallen, elkaar te willen imponeeren. Een en ander geeft nu niet bepaald een denkbeeld van vredeHevendheid en verdraagzaamheid der koeten, maar misschien moet men die botsingen niet al te ernstig opvatten. Hoe dit zij, zelfs wanneer de koeten aan het plukharen zijn en met geestdrift opgaan in dit zonderling bedrijf, blijven zij grootendeels hun waakzaamheid betrachten. HET is altijd een geschikt moment de vogels te bespieden, wanneer zoo'n zeeslag, waarbij het water hoog opspat en rondsproeit, wordt geleverd. Men is dan goed in de gelegenheid het veerenkleed der koeten, dat over wegend zwart is, te bewonderen. De onderkant is wel leiblauw, maar de tint daarvan is zoo donker, dat men den indruk krijgt met volkomen nik kervogels te doen te hebben. Toch wordt die kleuren-eentonigheid nog eenigszins gebroken en wel door het scherp contrasteerend blank der voor hoofdsplaat en de lichte kleur van den snavel. Dat witte schild, die blinkende bles derhalve, maakt den koet, die anders voor een zwart eendje zou kunnen worden aangezien, dan ook tot een onmiddellijk te herkennen vogel. En wie zijn oogen den kost geeft, zal spoedig vaststellen, dat het in ons land van die blesvogels gewoon weg wemelt. Dat geldt niet alleen voor de lenteen zomermaanden, maar evenzeer voor herfst en winter, wanneer er een ferme toevloed plaats vindt uit Noorde lijker en Oostelijker gelegen streken, zoodat ons waterrijke land dan weldra vol zit van de vogels, die zoowel de plassen binnendijks bevolken als de kustgebieden opzoeken. Vooral de voormalige Zuiderzee is een gelief koosde verzamelplaats der koeten, die gewoonlijk zonder moeite door den winter komen. Het Naardermeer is eveneens een belangrijk concentratie punt. Alleen wanneer er een ferm vleugje kou komt en sterke ijsvorming hun voedselbronnen dreigt te verstoppen, ziet het er voor de witblessen leelijk uit: voortdurend open water is nu eenmaal voorwaarde voor hun bestaan. Gewoonlijk weten zij de ellende, die voor hen nu eenmaal aan felle vorst vastzitten, wel te ontwijken door tijdig naar zee te vliegen, maar soms worden zij in het binnenland door plotseling invallende koude overrompeld en dan vallen er nogal eens slachtoffers, wan neer langzamerhand het laatste wak dichtvriest. Maar felle vorst is in ons land een uitzondering, zoodat zij haast altijd naar hartelust kunnen plassen en plonsen, zwemmen en duiken. Vooral dit laatste doen zij graag en veel vuldig, hetzij louter uit joligheid en plezier, hetzij om materiaal voor het nest en voedsel te zoeken, hetzij om zich een tijdlang onzichtbaar te maken voor vijanden, die het op hun leven hebben gemunt. Al blijven ze gewoon lijk niet langer dan hoogstens een seconde of twintig onder water, niette min is het verrassend hoe vlot en vlug inderdaad in een oogwenk ze onder den waterspiegel kunnen verdwijnen. Maar ook wel gaat dat duiken gemoedelijker en meer geleide lijk in zijn werk, zoodat achtereen volgens het lichaam, de hals en de kop naar beneden zakken. Elk dezer posi ties wordt soms een poosje gehand haafd, zoodat men verschillende gra den van onderdompeling te aanschou wen kan krijgen. MOGE de meerkoet een meester zijn in het duiken en zwemmen, als vlieger slaat hij, hoewel hij op den trek vrij groote afstanden af kan leggen, een minder goed figuur. Men krijgt altijd den indruk, dat het den meerkoeten heel wat moeite kost zich uit het water te verheffen. Feitelijk nemen zij eerst een flinken aanloop en het duurt dan ook een tijdje, voor dat zij los" komen. Dat gaat met heel wat drukte gepaard, want met hun, van huidzoomen voorziene, zwemvoeten beroeren zij luidruchtig den waterspiegel en wanneer men groote, vele honderden tellende, troepen van koeten plotseling verrast, beleeft men iets werkelijk indrukwekkends. Niet alleen is het een verrukkelijk gezicht het vleugelbeweeg van de donkere schare gade te slaan, maar vooral imponeert het gedruisch der zwarte wieken en het geplons der groenachtige pooten. Dit is een wonderlijk machtig geluid, dat zich over heel den plas voortplant. Wanneer het gevaar echter niet ernstig is en de vogels niet hard nekkig door vijanden worden achter volgd, laten de koeten, steeds laag en weinig elegant boven het water vlie gende, zich weer spoedig in het water ploffen, waar zij ineens veel sierlijker worden: zij hebben het contact her kregen met hun ware element. RINKE TOLMAN Nieawe Uitgaven OP welke wijze de muzikale elemen ten gebruikt kunnen worden in de opvoeding, vertelt dr. B. C. J. Lievegoed met veel kennis van zaken in zijn proefschrift Maat, Rhythme, Melodie" (W. de Haan, Utrecht, z.j.). Meer nog dan op het strikte gebied der muziek, beweegt zich deze studie op dat der psychologie en der paedologie; als ietwat eigenaardig uitgangs punt neemt de schrijver Schiller's brieven over de aesthetische opvoeding d;s menschen, om ten slotte terecht te komen bij de aanwendbaarheid van het onderricht in de drie muzikale hoofdelementen bij geestelijk-minderwaardige kinderen. Terwijl zijn theore tische beschouwingen uitsluitend op vaardige compilatie berusten, is zijn casuïstiek, het onderzoek naar de muzikale vermogens van een veertien tal zwakzinnige en zwaar-neurotische kinderen, vol schrandere en per soonlijke opmerkingen, waarmee iedere kunst-therapeut" zijn voordeel kan doen. VAN het zonderlinge, met rijp en groen, recht en krom dooreengehutselde boek dat de Rus P. D. Ouspensky in het Engelsch onder de titel ,,A new model of the Univers" liet verschijnen heeft thans het eerste deel der Nederlandsche vertaling het licht gezien. (?Een nieuw model van het heelal", Servire, den Haag 1939). Volgens den schrijver zelf, werden de beginselen van de psychologische methode toegepast op de problemen van wetenschap, godsdienst en kunst", wat niet zo weinig is. In werkelijk heid heeft hij een allervreemdsoortigste hutspot gemaakt van esoterisch en modern denken", met daaraan ver bonden uitvoerige bespiegelingen om trent den oppermens, het christen dom, de yoga en. ... detarok-kaarten. De grote feitenkennis waarover Ous pensky beschikt, vergoedt maar weinig de verwarring die hij op ieder gebied sticht door de?esoteritis" waarmee hij elk denkbaar onderwerp te lijf gaat. DE ook in het Nederlandsch reeds uitgebreide Dostojewski-literatuur is vermeerderd met de vertaling van Jolan Neufeld's psycho-analytische schets Dostojewski" (De Tijdstroom, Lochem, z. j.) Uitermate beknopt, en daardoor maar al te vaak apodictisch en voor niet-geschoolden ook menig maal een beetje onbegrijpelijk, bevat dit boek niettemin een groot aantal zeer rake opmerkingen over de zo buitengewoon gecompliceerde psyche van den vader der psychologische romankunst. Een enkele maal ver schilt de vertaler van dit boek, de psychiater W. J. J. de Sauvage Nolting ook van meening met Neufeld, en geeft dan van de eigen opinie in een voetnoot of tusschenzin blijk; dit is ook al weinig geschikt om den gewonen lezer wegwijs te maken, evenmin als het veelvuldig gebruik van vaktermen, die weliswaar in een aparte woordenlijst verklaard worden, maar in hun toepassing toch veel kennis van zaken vooropstellen. Doch wie over deze bezwaren weet heen te stappen, zal zijn inzicht in Dostojewsky's persoonlijkheid, en vooral in de samenhang tusschen persoon en werk zeer verdiept vinden. Was DE GROENE juist uitverkocht toen U er naar vroeg ? EEN GOEDE RAAD: NEEM EEN ABONNEMENT! PAG. 17 DE GROENE No.3258

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl