De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 11 november pagina 3

11 november 1939 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER OPGERICHT 1877 Redactie en Administratie : Keizersgracht 355, Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen heleinde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd. l NOV. 1939 Wetenschap en Maatschappij Prof. dr. H. R. Kmyt Dat het verband tusschen wetenschap en maatschappij in Nederland minder sterk is dan men wel zou wenschen, wordt door geen deskundige betwist. De bekende Utrechtsche hoogleeraar prof. Kruyt die eenige jaren geleden met klem op her vorming van ons hooger onderwijs heeft aangedrongen, bepleit in het onderstaande artikel dat onze regeering de bevordering van het wetenschappelijk onderzoek energiek ter hand neemt. Speciaal in oorlogstijd is dit probleem van groot gewicht. MEN is in dezen tijd terecht geneigd om vóór alles een vergrooting te wenschen van den invloed van de ethiek op het leven. En af en toe zijn «r redenen om twijfel erover te gevoelen of de invloed van de wetenschap op de maatschappij het menschdom wel steeds tot zegen strekt; maar bij eenig nadenken beseft men toch weer gemakkelijk, dat de enorm vergroote productie verbeterde levens mogelijkheden aan velen gegeven heeft, die in vroeger tijden in bittere armoede verkeerden en dat ook in de toekomst gelijksoortige resultaten te wachten zijn. Honger en armoede zijn slechte voor waarden voor ethische bezinning; en zoo is dus toch de door wetenschappelijke leiding vergroote pro ductie een geestelijk goed. Bovendien is het niet alleen op het gebied der productie, dat de weten schap zijn invloed in stijgende mate doet gevoelen, op medisch en hygiënisch gebied is dat evenzeer het geval en in zekere mate ook op sociaal-econo misch terrein. Nu de oorlog ons zeker voor allerlei onverwachte vragen zal stellen, klemt de vraag of hier te lande een organisch geleide invloed van de wetenschap op het maatschappelijk leven verzekerd is. Econo mische zelf handhaving in vredestijd geeft die vraag al groote beteekenis; hoeveel te meer moet de zorg hieromtrent verantwoordelijke leiders heden ten dage beklemmen l Tusschen 1914 en 1918 was het met dit probleem slecht gesteld. Pas sinds 1917 heeft een wetenschap pelijk college (niet de regeering) het initiatief ge nomen, de wetenschap ten bate der volkswelvaart te organiseeren. In het voorjaar van 1918 gaf de regeering er haar steun aan en toen de Wetenschap pelijke Commissie der Koninklijke Akademie van Wetenschappen haar werk juist begonnen was, kwam het einde van den oorlog. Na den oorlog heeft men begrepen, dat op den ingeslagen weg voortgegaan moest worden. Daartoe door den Minister van O. K. en Wetenschappen uitgenoodigd, heeft Prof. I. P. de Vooys in 1923 een advies aan dezen bewindsman uitgebracht, hoe in deze aangelegenheid verder gehandeld diende te worden. De uitwerking dezer gedachten werd op gedragen aan een commissie, die als de Commissie Went bekend is; en in 1930 kwam de wet tot rege ling van het toegepast natuurwetenschappelijk onder zoek ten bate van de volkswelvaart tot stand. Deze wet was de vrucht van diepgaande studie en overwegingen van vooraanstaande mannen op natuurwetenschappelijk en economisch gebied, van overleg tusschen hen en de regeering. Desniettegen staande is de wet vrijwel een doode letter gebleven. De organisatiewijze, die in andere landen tot een krachtig opleven op het gebied der wetenschaps toepassing heeft geleid, is hier niet tot ontwikke ling kunnen komen. De leiding werd opgedragen aan deskundigen, aan mannen met wetenschappe lijke ervaring en aan anderen, die tot de eersten op economisch terrein gerekend kunnen worden; zoo doende zou een effectieve leiding gewaarborgd zijn en tegelijk de mogelijkheid geopend worden, dat niet alleen de staat maar ook de belanghebbenden het werk zouden financieren. Aangezien tot nog toe in vele gevallen de staat alleen de kosten tetaald had en dat dus in de eerste jaren grootendeels zoo zou blijven, werd een regeling getroffen, waarbij Ruwe handen Doos 30 -60ct Bij Apottien Drogisten een zeker toezicht op de financiën der organisatie vanwege de regeering zou kunnen worden uit geoefend. Voor een werkelijke ontwikkeling waren vier dingen noodig: l. opbouw der organisatie op ver schillende gebieden: nijverheid en verkeer, land bouw, visscherij, gezondheidsverzorging van mensch en dier; 2. overdracht der bestaande instituten aan de leiding der wettelijke organisatie (rubberdienst, vezeldienst, proefstations voor aardewerk, leder industrie, landbouwproefstations enz.) 3. moreele steun van regeeringswege, opdat ook de particu lieren hun steun zouden geven, 4. financiën, ten einde initiatief te kunnen nemen op die gebieden, waarop wij hier te lande ver ten achter zijn. Aan geen van deze voorwaarden is voldaan. Er is n organisatie ingesteld voor nijverheid en ver keer; elke overdracht van instituten aan die orga nisatie is geweigerd; de departementen gaan door, zich op toegepast natuurwetenschappelijk onder zoek te bewegen, alsof er geen wet van 1930 be stond, enz. Hoe zou men van het bedrijfsleven kun nen verwachten, dat het vertrouwen heeft in een lichaam, dat door de overheid, die het in 't leven geroepen heeft, als onding behandeld wordt? WANNEER men de balans opmaakt van den toestand van het toegepast natuurweten schappelijk onderzoek nu en 25 jaar geleden, dan is er het zal na het voorafgaande geen verwonde ring baren ongeveer geen vooruitgang. Overal op de wereld heeft men de voorbereidingen tot economischen ( en trouwens ook tot militairen) strijd duchtig getroffen. De crisisjaren vinden Nederland bijna even zwak wetenschappelijk toegerust als die van '14?'18. Wij zullen straks weer verstoken zijn van allerlei noodzakelijke materialen: voor een c Ka m pao nek r uq c r-. M KI P ^ A» 7r: r i r-j -:-* -". e f > t-j t N . . F *j *'* instituut van materialenonderzoek en advies op dat gebied moet de eerste steen nog gelegd worden; wij zullen weer groote moeilijkheden krijgen met de normale voedselvoorziening; een instituut voor research en met ervaring inzake mogelijkheden op voedselgebied ontbreekt. Zoo zouden er vele voor beelden te noemen zijn. Op het gebied van de weten schappelijke paraatheid voor den strijd, zoowel in vrede als in oorlog, zijn wij schrikbarend ten achter. Zoolang men in Den Haag meer waarde hecht aan de meening van ondeskundige ambtenaren, dan aan die van wetenschappelijke en economische deskundigen, zoolang kliekhoogmoed er meer ont zien wordt dan pogingen tot effectieven opbouw, zoolang zal het hier misère blijven. Wie zijn vader land dienen wil, snakt naar de macht, die aan dit volkskracht-vernietigende gedoe een einde zal ma ken. Hij ziet reikhalzend uit naar een kreet uit de volksvertegenwoordiging, die een einde zal afdwin gen aan het getalm en gepruts dat wij nu al zoo lang beleven. In 1923 schreef Prof. de Vooys: Er wordt in ons land veel geld en, wat nog meer is, veel van het allerbeste intellect verkwist of ongebruikt gelaten. Een tijd als de onze, die tot zuinigheid en inspanning dwingt of spoedig dwingen zal, legt dan ook de taak op, daartegen in te gaan." Het is droevig te constateeren, dat nu, 16 jaar later, nog woordelijk hetzelfde geldt: een bloeiende wetenschap naast een in vele opzichten onvoldoend bedrijfsleven maar geen beleid om tusschen deze beide een brug te slaan. Straks zal men de nood scherp voelen, te elfder ure zal men dan wellicht gaan improviseeren, maar er zijn verzuimde dingen, waarvan men de gevolgen bitter zal ervaren. Voor effectieven hulp aan de maatschappij door de weten schap heeft men immers behoefte aan een corps van getrainde krachten, (menschen en instituten), die speciale ervaring hebben op het terrein, waarop ze helpen moeten. Juist het scheppen van dat appa raat had in de afgeloopen tien jaar geschied moeten zijn. Maar er is ongeveer niets gebeurd; zij, die het konden en bereid waren, zijn tegengewerkt en zij, die het werk niet wilden overlaten, zijn volslagen tekort geschoten. Wie zal nog de kloof tusschen de wetenschap en de maatschappij vermogen te overbruggen? Het Vederlandsch-Belgisclie vredesoffensief TOEN koning Leopold der Belgen Maandag avond, buiten voorkennis van zijn Kabinet, met zijn minister van buitenlandsche zaken in een auto stapte, overhaast over gladde wegen naar Den Haag reisde, daar dienzelfden avond nog een confe rentie had met koningin Wilhelmina, den volgenden dag die conferentie voortzette, waarbij ook de opperbevelhebber van de Nederlandsche weermacht aanwezig was, vervolgens weer naar Brussel ver trok en daar een vervroegde kabinetsraad presideerde die de Belgische ministers met bedrukte gezichten verlieten toen kon het wel niet anders of de meest sombere geruchten gingen de ronde doen. Het eenig onmiddellijk gevolg intusschen dat de bijeenkomst der beide monarchen had, was, dat zij gezamenlijk opnieuw een oproep richtten tot de Duitsche, Fransche en Engelsche regeering waarin zij op beëindiging van den oorlog aandrongen en hun goede diensten aanboden voor het geval beide partijen contact met elkaar wenschten te verkrijgen. Sterker bewijs van hun vredeswil konden zij moeilijk geven. Hun volkeren staan achter hen. Het is duidelijk: geen mogendheid behoeft zich door agressieve bedoelingen, hetzij van Belgische, hetzij van Nederlandsche zijde bedreigd te achten. De staat die het op zich neemt, hun neutraliteit onver hoeds te schenden, laadt de volle verantwoorde lijkheid voor uitbreiding van het gevechtsfront op zich. Door hun gemeenschappelijke oproep tot vrede en bezinning hebben koning Leopold en koningin Wilhelmina de moreele positie van hun staten, die toch al krachtig was, nog verder versterkt. Of de ze ve rste rking practisch veel E ff: et zal hebben wanneer groote mogendheden hun agressieve doel einden tot het uiterste willen nastreven, dient men af te wachten. Intusschen zou het aan den anderen kant onjuist zijn, zich aan de meest pessimistische veronderstellingen over te geven. Er bestaat op het oogenblik de neiging bij ons volk, de onzinnigste geruchten grif te gelooven. Vrijwel elkeen schijnt een familielid te hebben die werkzaam is bij den Generalen Staf. Volgens inlichtingen" die schrijver dezes vernam, zouden reeds veertien dagen geleden alle militaire verloven ingetrokken worden, was de innundatie van geheel Utrecht reeds vóór tien dagen een feit, enz. enz. Laat ons toch het hoofd koel houden. Met opwin ding zou slechts de mogelijke vijand gebaat zijn. Vergeten wij niet dat wij in feite neg in de periode van den zenuwen-oorlog" verkeeren en dat het heel wel mogelijk is dat de verschillende mogend heden door intimidatie met mogelijke oorlogs handelingen, eventueel tegen neutrale staten gericht, op elkaar druk willen uitoefenen. Mochten ooit nog de somberste verwachtingen bewaarheid worden, dan zal het Nederlandsche volk, wetende dat zijn moreele positie onaantast baar is, zijn onafhankelijkheid tot het uiterste verdedigen. UW FAMILIEWAPEN opgespoord en prachtig geschildere! in maat naar keus f 13.50. Beschikken nu over meer dan een half millioen gegevens. Vraagt eens vrijblijvend aan. Zegelringen, stam< boomen etc. Heraldisch Genealogisch Bureau De Banier, Zeer billijk. Oranje Naisaulaan 87, Overveen. PAG. 3 DE GROENE No. 3258

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl