De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 2 december pagina 11

2 december 1939 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

i: ' de tijd, dat over geluidsregie gesproken kon worden en de stilte in de geluidsfilm ontdekt werd als een nieuw element van dramatische spanning, (o.a. bij von Sternberg). Deze dingen lijken thans theore tische sprookjes, want de volledige verindustrialiseering der film maakt momenteel hun geloof waardigheid niet zeer groot. Men kan zich in het haast-je, rep-je proces van thans moeilijk een regisseur voorstellen, die zich gaat bezinnen op een eigen werkwijze of die tracht met een speciale vorm van montage de uitdrukkingskracht van zijn film te vernoegen. Er moet snel geproduceerd worden, want de bankiers wachten op de resultaten van hun speculaties en er is dus geen tijd om te experimenteeren" (Leon Moussinac). MEN kan het al of niet betreuren, dat de film zoodoende haar eigen gezicht verliest en meer en meer een onpersoonlijke amusementsaangelegenheid wordt, maar ieder zal moeten toegeven, dat de film, nu zij haar kansen op vernieuwing en verrijking ontloopt, op het doode spoor dreigt te komen, dat eindigt in de verveling en filmmoeheid. Wil men vrede hebben met deze situatie, dan kan men haar beschouwen als een onvermijdelijk tu,'s:henstadium, dat de film doorloopen moet, als een noodzakelijke phase in haar ontwikkelingsgang, die langzaam is en geremd wordt door vele industrieele verplichtingen. Dan kan men zeggen, dat na een periode, waarin vorm-problemen op den voorgrond kwamen, de film thans bezig is haar inhoud te verzorgen, althans van al- te groote kitsch" te ontdoen. Zij zal in deze overgangs periode, wat haar vormverrijking betreft, vooral aangewezen zijn op de kleinere industrieën en ik denk hierbij in de eerste plaats aan Frankrijk. Daar is?of liever, men moet jammer genoeg zeggen: daar was?het mogelijk, dat La Béte Humaine" tot stand kwam, niet zoo maar een verfilming met den naam als vlag om de lading te dekken, maar een ernstige en doordachte herschepping van den roman met gebruikmaking van alle middelen welke de cinematographie tot haar beschikking heeft. Jean Renoir toont zich hier een persoonlijkheid, die zelfs door de achthonderd meter, welke de Keu ringscommissie uit zijn film haalde, niet te elimineeren was. Zoo iets was in de Fransche filmindustrie geen zeldzaamheid. Men kan het voorbeeld van Jean Renoir aanvullen met dat van Marcel Carn die na den mistigen inzet van Quai des Brumes" en na de gedeeltelijke mislukking in Hotel du Nord" weer geheel terug te vinden is in het grimmige Le Jour se léve". De kleine filmonderneming komt in Amerika practisch niet meer voor en dus ook niet de moge lijkheid voor onafhankelijk werkende filmers. De laatste maal, dat hiervan sprake was, was bij mijn weten het geval Ben Hecht en Mac Arthur, die zelfstandig Crime without Passion" maakten en deze film lieten uitbrengen door Paramount. Toe valligerwijze is het deze zelfde maatschappij, die een onafhankelijk gemaakte film, met regeeringssteun tot stand gekomen, thans uitbrengt. Zij heet One Third of a Nation" en zij streeft het doel na op de verbeterde woningtoestanden te wijzen. Er slaagt maar zelden een regisseur in het aannemelijk maken li espie geimgen over piegeling Jeanne van Schaik-Willing HET publiek heeft in de afgeloopen weken her haaldelijk gelegenheid gehad Fie Carelsen te zien, thans in een rol, waar zij de kans kreeg haar heele persoonlijkheid in te zetten. Fie Carelsen is voor den toeschouwer in de eerste plaats een decora tieve figuur met groote sferische mogelijkheden. Als een blauwe edelden in een park staat zij ergens in het landschap van het tooneel, rijzig, donker, nooit versmeltend met de omgeving. Hoe ook van het ne stuk op het andere het decor moge ver anderen, waar zij meespeelt is de edelden er weer, en waar zij staat, verdicht zich de sfeer. Dat een tooneelkunstenares een zoo sterke per soonlijkheid bezit, dat zij als het ware dwars door haar rollen heen haar eigen wezen blijft uitstralen is een belangrijke factor bij de bepaling van haar talent. Deze eigenschap of dit geheel van eigen schappen valt niet nader te ontleden. Een actrice die deze qualiteiten bezit vult het tooneel ondanks zichzelf, ondanks haar rol. Verdwijnt zij in de cou lissen, dan is het alsof een onbehagelijke kilte, een leegte tot bij de ?toeschouwers merkbaar wordt. Zij imponeert, zij boeit. Toch schuilt in deze gave een gevaar. Een actrice van dit kaliber zal het minder makkelijk lukken zich in een rol te verliezen, te worden die andere, welke de auteur zich bij de schepping van haar rol heeft gedacht. Zeker, ze zal de gevoelsnuances, waartoe de tekst aanleiding geeft, goed en overtuigend kunnen uitbeelden, dieper en rijker en verrassender naarmate haar eigen innerlijk diep en weelderig en genuanceerd is, maar het zal makkelijk gebeuren dat ze het ik" speelt en de zij" van het stuk verwaarloost. Fie Carelsen dan zagen wij bij hetResidentie- Tooneel in de groote vrouwerol van De Roofvogels" vanLillian Hellman, een stuk met een sterke dialoog, kei harde figuren, een onverbiddelijken levenskijk. Er zweefde een naam als Strindberg voor onzen geest, als niet, zooals men vroeger zei, wanneer iemands kinderachtigheid te onpas om den hoek kwam kijken de kikeriki" te voorschijn kwam in den vorm van de net J. ooneel sentimenteele, blomzoete voorstelling der slachtoffers van het stel ploerten, wier lotgevallen ten tooneele worden gevoerd. Wie zal ooit in staat zijn de grootschheid van de deugd, de vaart van het goede, de macht van het zuivere gevoel uit te beelden? Zoolang in de kunst kantige Mefisto's met suikeren engelen vechten moeten, blijft de deugd irriteeren en gaan onze wangen gloeien bij het zien van plezierig geboefte. Hier hebben we dan geboefte, maar toch wel geen plezierig. Twee broers en een zuster, als gieren azend op geld en bij hun' hartstochtelij ken strijd om het gewin hun eigen man, hun zoon, hun dochter offerend om ten slotte elkaar te verscheuren. WANNEER ik mijn oogen sluit en aan de voorstelling terugdenk, is het alsof mijn herinnering stolt om twee beelden: in de eerste plaats zie ik Fie Carelsen voor me als Regina, op het oogenblik dat ze luistert of haar gesar kvan den hartzieken man doel getroffen heeft, of de attaque die ze hem opzettelijk bezorgd heeft, wel doodelijk zal zijn. Ze zit voorover in haar stoel, een triom fante lach begint over haar gezicht te glijden, dat zich nog niet geheel aan de overwinningsvreugde durft overgeven. Ze zit onbeweegelijk, een ietsje gebogen. Haar zenuwen zijn in uiterste perversie gespannen. De mensch is gestegen tot de opperste trilling der misdadigheid. Deze bewustzijnsver nauwing, die elke mildheid, menschelijkheid, alle besef van verantwoordelijkheid buitensluit wordt tot een visioen van indrukwekkende beklemmingen grootschheid. Het spel van deze Regina bereikt een machtige gevoelskracht. Zoodra echter die onver getelijke verstarring zich oplost in het gebaar, als zij opstaat met de onmiskenbare bewegingen der grande dame, als ze haar melodieuse alt hervindt, is zij weer Fie Carelsen, te beschaafd, te wellevend. In geen enkel opzicht lijkt zij op de vrouw die zegt, dat ze nog wil gaan leeren, wat ze moet wenschen. Deze lady met haar zelfbewusten gang weet dit reeds in perfectie en het kan den toeschouwers slechts verwonderen, hoe deze zoo op onze bekende Jean Cabin en Jacqueline Lourent in Le jour se léve" van een propaganda-film, die bovendien de sporen van propaganda niet al te duidelijk mag dragen en ik durf niet te beweren, dat Dudley Murphy wél geslaagd is. Maar het opvallende in zoo'n film, die Duiten de industrie om is ontstaan, is haar durf, haar oorspronkelijke manier om sommige dingen te zeggen, haar voortdurende pogingen een eigen vorm te vinden. En dat is dan de groote moeilijkheid voor onzen Mr. Average-man": de film van het oogenblik, en dat is dan zeer algemeen bedoeld, biedt geen houvast toont geen lijn, geen richting, geen genre. Er is geen klasse van regisseurs, geen school" en geen leerlingen. En daarom speurt Mr. Average man" vertwijfeld de advertentie-pagina door, vree zend voor en tegelijk rekenend op een dreigende teleurstelling. actrice lijkende Regina zich thuis kan voelen bij haar twee ongelikte broers, door Piet Bron en Jan C. de Vos vertolkt. Want, ja, het tweede beeld dat mij is bijgebleven is dat van Benjamin Hubbard, (deVos) zooals hij met knipperende oogen en vertrokken gezicht staat na te denken achter Regina's stoel, op welke wijze hij deze, hem in kwaadaardige Hst superieure zuster, de baas moet blijven. Hij staat daar als de gepersonifieerde slechtheid. Een boef, nog niet aan menschelijkheid toe, een onvoltooide ziel, een Caliban met de trekken van een aapjeskoetsier, tot iedere laagheid in staat, rechtschapenheid niet verwerpend, maar nog niet toe aan de idee der rechtschapenheid. Dit is een andere pool van tooneelspel. Hier wordt juist het type in perfectie getroffen, het werd verstandelijk begrepen en geobjectiveerd, maar ik laat in het midden of de rol ervoor aansprake lijk is of niet van eenig innerlijk gebeuren, eenige ondergrondsche beroering, eenige zielsbe weging valt niets te merken. ZOO werden we dan bij deze opvoering, die vele qualiteiten bezat, door de gelukkige ontplooi ing van tweeërlei soort talent verrast. Van twee zijden werd de groote Tooneelspelkunst, dat Tooneel met een hoofdletter, waar type en mensch, waar objectief gezien beeld en subjectief waargenomen figuur elkaar dekken, benaderd en zoo klein werd de ruimte, die beide spelers, van twee zijden op rukkend, openlieten, dat het den toeschouwer bij wijlen was alsof dadelijk de muze zelf zou worden gegrepen. Wij hoorden de echo van haar lach en het glij den van haar voeten en is dit niet reeds veel, zeer veel als beleving voor een avond? OUDE EN NIEUWE KUNST (Adv.) Tl KOT l N OEN HAAO - NASSAUPLEIN B EASTERN ART PAG. II DE GROENE No. 3261

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl