Historisch Archief 1877-1940
i:
'
de tijd, dat over geluidsregie gesproken kon worden
en de stilte in de geluidsfilm ontdekt werd als een
nieuw element van dramatische spanning, (o.a. bij
von Sternberg). Deze dingen lijken thans theore
tische sprookjes, want de volledige
verindustrialiseering der film maakt momenteel hun geloof
waardigheid niet zeer groot. Men kan zich in het
haast-je, rep-je proces van thans moeilijk een
regisseur voorstellen, die zich gaat bezinnen op
een eigen werkwijze of die tracht met een speciale
vorm van montage de uitdrukkingskracht van zijn
film te vernoegen. Er moet snel geproduceerd
worden, want de bankiers wachten op de resultaten
van hun speculaties en er is dus geen tijd om te
experimenteeren" (Leon Moussinac).
MEN kan het al of niet betreuren, dat de film
zoodoende haar eigen gezicht verliest en meer
en meer een onpersoonlijke
amusementsaangelegenheid wordt, maar ieder zal moeten toegeven, dat
de film, nu zij haar kansen op vernieuwing en
verrijking ontloopt, op het doode spoor dreigt te
komen, dat eindigt in de verveling en filmmoeheid.
Wil men vrede hebben met deze situatie, dan kan
men haar beschouwen als een onvermijdelijk
tu,'s:henstadium, dat de film doorloopen moet, als
een noodzakelijke phase in haar ontwikkelingsgang,
die langzaam is en geremd wordt door vele
industrieele verplichtingen. Dan kan men zeggen, dat
na een periode, waarin vorm-problemen op den
voorgrond kwamen, de film thans bezig is haar
inhoud te verzorgen, althans van al- te groote
kitsch" te ontdoen. Zij zal in deze overgangs
periode, wat haar vormverrijking betreft, vooral
aangewezen zijn op de kleinere industrieën en ik
denk hierbij in de eerste plaats aan Frankrijk. Daar
is?of liever, men moet jammer genoeg zeggen: daar
was?het mogelijk, dat La Béte Humaine" tot stand
kwam, niet zoo maar een verfilming met den naam
als vlag om de lading te dekken, maar een ernstige
en doordachte herschepping van den roman
met gebruikmaking van alle middelen welke de
cinematographie tot haar beschikking heeft.
Jean Renoir toont zich hier een persoonlijkheid,
die zelfs door de achthonderd meter, welke de Keu
ringscommissie uit zijn film haalde, niet te
elimineeren was. Zoo iets was in de Fransche filmindustrie
geen zeldzaamheid. Men kan het voorbeeld van
Jean Renoir aanvullen met dat van Marcel Carn
die na den mistigen inzet van Quai des Brumes"
en na de gedeeltelijke mislukking in Hotel du Nord"
weer geheel terug te vinden is in het grimmige
Le Jour se léve".
De kleine filmonderneming komt in Amerika
practisch niet meer voor en dus ook niet de moge
lijkheid voor onafhankelijk werkende filmers. De
laatste maal, dat hiervan sprake was, was bij mijn
weten het geval Ben Hecht en Mac Arthur, die
zelfstandig Crime without Passion" maakten en
deze film lieten uitbrengen door Paramount. Toe
valligerwijze is het deze zelfde maatschappij, die
een onafhankelijk gemaakte film, met
regeeringssteun tot stand gekomen, thans uitbrengt. Zij heet
One Third of a Nation" en zij streeft het doel na op
de verbeterde woningtoestanden te wijzen. Er slaagt
maar zelden een regisseur in het aannemelijk maken
li
espie geimgen over
piegeling
Jeanne van Schaik-Willing
HET publiek heeft in de afgeloopen weken her
haaldelijk gelegenheid gehad Fie Carelsen
te zien, thans in een rol, waar zij de kans kreeg haar
heele persoonlijkheid in te zetten. Fie Carelsen is
voor den toeschouwer in de eerste plaats een decora
tieve figuur met groote sferische mogelijkheden.
Als een blauwe edelden in een park staat zij ergens
in het landschap van het tooneel, rijzig, donker,
nooit versmeltend met de omgeving. Hoe ook van
het ne stuk op het andere het decor moge ver
anderen, waar zij meespeelt is de edelden er weer,
en waar zij staat, verdicht zich de sfeer.
Dat een tooneelkunstenares een zoo sterke per
soonlijkheid bezit, dat zij als het ware dwars door
haar rollen heen haar eigen wezen blijft uitstralen
is een belangrijke factor bij de bepaling van haar
talent. Deze eigenschap of dit geheel van eigen
schappen valt niet nader te ontleden. Een actrice
die deze qualiteiten bezit vult het tooneel ondanks
zichzelf, ondanks haar rol. Verdwijnt zij in de cou
lissen, dan is het alsof een onbehagelijke kilte, een
leegte tot bij de ?toeschouwers merkbaar wordt. Zij
imponeert, zij boeit. Toch schuilt in deze gave een
gevaar. Een actrice van dit kaliber zal het minder
makkelijk lukken zich in een rol te verliezen, te
worden die andere, welke de auteur zich bij de
schepping van haar rol heeft gedacht. Zeker, ze zal
de gevoelsnuances, waartoe de tekst aanleiding
geeft, goed en overtuigend kunnen uitbeelden,
dieper en rijker en verrassender naarmate haar
eigen innerlijk diep en weelderig en genuanceerd is,
maar het zal makkelijk gebeuren dat ze het ik"
speelt en de zij" van het stuk verwaarloost.
Fie Carelsen dan zagen wij bij hetResidentie- Tooneel
in de groote vrouwerol van De Roofvogels"
vanLillian Hellman, een stuk met een sterke dialoog, kei
harde figuren, een onverbiddelijken levenskijk. Er
zweefde een naam als Strindberg voor onzen geest,
als niet, zooals men vroeger zei, wanneer iemands
kinderachtigheid te onpas om den hoek kwam kijken
de kikeriki" te voorschijn kwam in den vorm van de
net J. ooneel
sentimenteele, blomzoete voorstelling der slachtoffers
van het stel ploerten, wier lotgevallen ten tooneele
worden gevoerd. Wie zal ooit in staat zijn de
grootschheid van de deugd, de vaart van het goede, de macht
van het zuivere gevoel uit te beelden? Zoolang
in de kunst kantige Mefisto's met suikeren engelen
vechten moeten, blijft de deugd irriteeren en gaan
onze wangen gloeien bij het zien van plezierig
geboefte.
Hier hebben we dan geboefte, maar toch wel geen
plezierig. Twee broers en een zuster, als gieren
azend op geld en bij hun' hartstochtelij ken strijd
om het gewin hun eigen man, hun zoon, hun dochter
offerend om ten slotte elkaar te verscheuren.
WANNEER ik mijn oogen sluit en aan de
voorstelling terugdenk, is het alsof mijn
herinnering stolt om twee beelden: in de eerste
plaats zie ik Fie Carelsen voor me als Regina, op
het oogenblik dat ze luistert of haar gesar kvan den
hartzieken man doel getroffen heeft, of de attaque
die ze hem opzettelijk bezorgd heeft, wel doodelijk
zal zijn. Ze zit voorover in haar stoel, een triom
fante lach begint over haar gezicht te glijden, dat
zich nog niet geheel aan de overwinningsvreugde
durft overgeven. Ze zit onbeweegelijk, een ietsje
gebogen. Haar zenuwen zijn in uiterste perversie
gespannen. De mensch is gestegen tot de opperste
trilling der misdadigheid. Deze bewustzijnsver
nauwing, die elke mildheid, menschelijkheid, alle
besef van verantwoordelijkheid buitensluit wordt
tot een visioen van indrukwekkende beklemmingen
grootschheid. Het spel van deze Regina bereikt een
machtige gevoelskracht. Zoodra echter die onver
getelijke verstarring zich oplost in het gebaar, als
zij opstaat met de onmiskenbare bewegingen der
grande dame, als ze haar melodieuse alt hervindt,
is zij weer Fie Carelsen, te beschaafd, te wellevend.
In geen enkel opzicht lijkt zij op de vrouw die zegt,
dat ze nog wil gaan leeren, wat ze moet wenschen.
Deze lady met haar zelfbewusten gang weet dit
reeds in perfectie en het kan den toeschouwers
slechts verwonderen, hoe deze zoo op onze bekende
Jean Cabin en Jacqueline Lourent in Le jour se léve"
van een propaganda-film, die bovendien de sporen
van propaganda niet al te duidelijk mag dragen en
ik durf niet te beweren, dat Dudley Murphy wél
geslaagd is. Maar het opvallende in zoo'n film, die
Duiten de industrie om is ontstaan, is haar durf,
haar oorspronkelijke manier om sommige dingen
te zeggen, haar voortdurende pogingen een eigen
vorm te vinden.
En dat is dan de groote moeilijkheid voor onzen
Mr. Average-man": de film van het oogenblik,
en dat is dan zeer algemeen bedoeld, biedt geen
houvast toont geen lijn, geen richting, geen genre.
Er is geen klasse van regisseurs, geen school"
en geen leerlingen. En daarom speurt Mr. Average
man" vertwijfeld de advertentie-pagina door, vree
zend voor en tegelijk rekenend op een dreigende
teleurstelling.
actrice lijkende Regina zich thuis kan voelen bij
haar twee ongelikte broers, door Piet Bron en
Jan C. de Vos vertolkt.
Want, ja, het tweede beeld dat mij is bijgebleven
is dat van Benjamin Hubbard, (deVos) zooals hij
met knipperende oogen en vertrokken gezicht staat
na te denken achter Regina's stoel, op welke wijze
hij deze, hem in kwaadaardige Hst superieure
zuster, de baas moet blijven. Hij staat daar als de
gepersonifieerde slechtheid. Een boef, nog niet
aan menschelijkheid toe, een onvoltooide ziel, een
Caliban met de trekken van een aapjeskoetsier,
tot iedere laagheid in staat, rechtschapenheid niet
verwerpend, maar nog niet toe aan de idee der
rechtschapenheid.
Dit is een andere pool van tooneelspel. Hier
wordt juist het type in perfectie getroffen, het werd
verstandelijk begrepen en geobjectiveerd, maar
ik laat in het midden of de rol ervoor aansprake
lijk is of niet van eenig innerlijk gebeuren,
eenige ondergrondsche beroering, eenige zielsbe
weging valt niets te merken.
ZOO werden we dan bij deze opvoering, die vele
qualiteiten bezat, door de gelukkige ontplooi
ing van tweeërlei soort talent verrast. Van twee
zijden werd de groote Tooneelspelkunst, dat Tooneel
met een hoofdletter, waar type en mensch, waar
objectief gezien beeld en subjectief waargenomen
figuur elkaar dekken, benaderd en zoo klein werd
de ruimte, die beide spelers, van twee zijden op
rukkend, openlieten, dat het den toeschouwer bij
wijlen was alsof dadelijk de muze zelf zou worden
gegrepen.
Wij hoorden de echo van haar lach en het glij
den van haar voeten en is dit niet reeds veel,
zeer veel als beleving voor een avond?
OUDE EN NIEUWE KUNST
(Adv.)
Tl KOT l N
OEN HAAO - NASSAUPLEIN B
EASTERN ART
PAG. II DE GROENE No. 3261