Historisch Archief 1877-1940
r
m t
Wetenschap
Is er toch leven op de maan?
Dr. A. J. M.Wanders
Er zijn in ons zonnestelsel eigenlijk
slechts twee hemellichamen die ons
een onbelemmerde blik op hun vaste
oppervlakte toelaten. De veelomstreden
planeet Mars is er een van; de Maan
is de andere. Dat epitheton veelom
streden" bij Mars staat in den verleden
tijd, want tegenwoordig, sinds het
fameuze kanalenraadsel opgelost werd,
zijn de hartstochten betreffende deze
interessantste aller dwaalsterren aan
merkelijk geluwd.
HET spreekt vanzelf dat de
maanwereld, die ons op een luttele
400.000 km. omzweeft veel en veel
dichter bij dan welke andere vreemde
wereld ook van oudsher de belang
stellende opmerkzaamheid van nieuws
gierig spiedende sterren-kijkers heeft
gehad. Met het gevolg, dat het vraag
punt, of de maan een doode wereld
zou wezen (iets waar het op het eerste
gezicht alle schijn van heeft), telkens
opnieuw weer opgeworpen en heftig
bediscussieerd is.
De eerste geregelde waarnemers
van dit natuurgesternte, mannen als
Schroeter, Gruithuisen, e.a., zoo onge
veer een 150 jaar geleden, meenden
teekenen van opgewekte levenslust bij
onze tweelingplaneet te moeten vast
stellen.
Het is bekend dat eerstgenoemde
eens een soort processie van bewegende
lichtstippen over de maanoppervlakte
dacht te zien defileeren, terwijl Gruit
huisen een Duitsche baron en offi
cier van gezondheid, maar tevens een
goed waarnemer zelfs een complete
maanstad (ondergrondsche nog wel!)
heeft beschreven met tempel en al,
waarvan hem de sporen, binnen het
kijkerveld waren gevaren.
Tegenwoordig schrijft men derge
lijke buitenissigheden toe niet zoozeer
aan de fantasie der onderhavige waar
nemers, als wel aan de niet geheel
superieure kwaliteit der gebezigde
instrumenten, welke de toets eener
moderne kritiek inderdaad niet
heelemaal hebben kunnen doorstaan.
Daarna kwam de reactie, en sloeg
de opinie naar het andere uiterste
over: de maan was een levenlooze
wereldbal. In alle opzichten. Er waren
niet alleen geen levende wezens, maar
er zouden ook geen veranderingen van
louter materiëele aard te bespeuren
zijn, geen kratertjes die verdwenen,
geen formaties die nieuw gevormd
werden, niets.
Het is de verdienste geweest van
wijlen Prof. W. H. Pickering, een
Amerikaansch sterrekundige, die in het
voortreffelijk waarnemersklimaat van
Jamaica tientallen jaren van zijn
leven gewijd heeft aan de naarstige
studie van de oppervlakte onzer sa
telliet, in deze traditioneele opinie
een ommekeer te hebben gebracht.
Om het volle gewicht der navolgende
opmerkingen te vatten, moet men zich
even eenige waarnemingsgegevens her
inneren betreffende de maan, waar
omtrent geen twijfel mogelijk is.
De maan bezit geen atmosfeer: ieder
spoortje van een dampkring is afwezig.
Dit brengt mee, dat daarginds al even
min zeeën en rivieren voorkomen;
iedere vorm van water op démaan als
geheel ontbreekt. Leven in welken
vorm ook, plantaardig of dierlijk,
hooger of lager ontwikkeld, zou dus
teneenenmale uitgesloten moeten zijn.
Althans volgens de heerschende op
vatting. Want Pickering bewees nu,
dat al moge dit alles voor de maanbal,
over het geheel genomen, ook volkomen
waar zijn, er hier en daar toch wel eens
een uitzondering zou kunnen bestaan.
Om een bepaald voorbeeld te noemen,
hebben reeds meerdere waarnemers
een zekere nevelachtigheid gerappor
teerd, die zij nu en dan konden op
merken boven de bekende maanberg
Plato, een walvlakte" met een dia
meter van ongeveer 100 km., welke
nevelachtigheid sommige van de
miniatuurkratertjes die deze ringbergvlakte
bevat, van tijd tot tijd zelfs totaal on
zichtbaar zou maken! Bovendien wis
selt de uiterlijke gedaante van deze
individueele witte kraterpuntjes op
onregelmatige wijze. Pickering neemt
nu aan, dat de genoemde nevels zouden
veroorzaakt worden door vulkanische
gassen, die uit het inwendige van de
maan ontsnapten, dus in hoofdzaak
koolzuurgas en waterdamp, welke
laatste dan in den vorm van rijp zou
neerslaan; de eene keer in rijker
mate dan de andere, vandaar de af
wisselende grootte van de rijpvlekjes
rondom de genoemde kratertjes. Aan
getoond zou zelfs zijn dat de afmeting
van deze en dergelijke rijpvelden"
kort na zonsopgang hun grootste uit
gestrektheid zouden bereiken, terwijl
deze bij het stijgen van de zon aan de
maanhemel zienderoogen zouden in
krimpen (afsmelten)....
Nog interessanter zijn Pickerings
bevindingen in verband met zekere
donkergekleurde vlekjes, welke zich
voornamelijk tijdens Volle Maan zouden
ontwikkelen, dus rondom den hoogsten
zonnestand.
In tegenstelling tot de gewoonte
van het maangesteente om bij toene
mende zonshoogte in het algemeen
lichter te worden van kleur, blijken
er bepaalde plekjes te zijn, die bij het
stijgen van de zon integendeel don
kerder tint gaan aannemen. Sommige
brengen het daarbij (tijdelijk natuurlijk)
tot dïepzwart, andere slechts tot meer
grijze tinten. Pickering onderzocht
het gedrag van dergelijke vlekjes op
de bodem en tegen de hellingen van
de maankrater Eratosthenes, alwaar
zich de ontwikkeling van een gaande
weg opbloeien" en geleidelijk weer
onduidelijker worden (?afsterven") al
heel mooi laat volgen. Volgens den
Amerikaanschen geleerde en zijn vol
gelingen staan we hier tegenover de
manifestaties van een zekere planten
groei. In een halve maand tijd de
tijd gedurende welke de zon achtereen
aan de maanhemel staat zou zich
hier een groeiproces voltrekken van
ontkiemen, bloeien, en ten gronde gaan,
dat zich telkens bij de volgende zons
opgang 15 dagen later weer op
nieuw zou beginnen af te spelen.
MEN zou meenen dat romantische"
onderzoekingen van deze soort
op velen hun aantrekkingskracht moes
ten hebben. Ze zijn echter niet zoo
heel gemakkelijk. Wie hier werk wil
verrichten dat waarde heeft, dient
gewapend met veel geduld, een voor
treffelijk stel waarnemersoogen, een
stoer volhardingsvermogen en met veel
zelfcritiek zijn werk te verrichten.
Slechts in dat geval hebben zijn resul
taten wetenschappelijke waarde.
Ofschoon het aantal waarnemers
dat zich aan dergelijke onderzoekingen
wijdt niet zoo verbijsterend groot is,
verneemt men toch nu en dan stemmen
die hier iets in het midden te brengen
hebben. Zoo beschreef onlangs de
Engelsche amateur i) R. Barker zijn
bevindingen in een uitvoerige verhan
deling. Ook hij nam verscheidene malen
een zekere wazigheid (nevel!) waar
boven diverse maanlandschappen, ter
wijl hij bovendien eenige opmerke
lijke kleurveranderingen van de bodem
op het spoor kwam. Op de westelijke
wal van de veelbesproken ringberg
Plato ontdekte hij een heldere oranje
bruin getinte vlek, die zich later, dus
bij voortschrijdend seizoen daarginds,
zoowel in Noord-Zuidelijke richting
als naar het Oosten bleek uit te breiden,
alwaar hij de kraterbodem bereikte.
Een wit vlekje van wisselende gedaan
te in de omgeving van het kratertje
Censorinus. Volgens Pizkering zijn
we hier een sneeuwveld op het
spoor gerookt.
De oostelijke helft van de maan
Deze waarneming werd bevestigd door
een anderen bekwamen waarnemer,
Fox, die deze gekleurde veeg zelfs eenige
maanden achtereen in het oog hield,
om telkens opnieuw datzelfde gedrag
vast te stellen. Volgens Barker zou
deze eigenaardigheid veroorzaakt wor
den door de aanwezigheid van een
soort van mosachtige plantengroei,
welke hij trouwens op nog meer plaat
sen op de maan meent te kunnen hebben
vaststellen. Juist omdat men de maan
en schijnbaar volkomen terecht
een doode wereld heeft genoemd,
moet het zoeken naar dergelijke zwak
ke uitingen van leven een bijzondere
bekoring hebben. Mogelijk is het deze
speciale attractie wel, die vele obser
vatoren prikkelt tot hun harde en op
offerende taak. Maar dat neemt na
tuurlijk niet weg, dat de grootste ob
jectiviteit in het beoordeelen van deze
verschijnsels geboden blijft. Volgens tal
van astronomen zouden al deze mani
festaties slechts belichtingseffecten zijn,
die zich tengevolge van den voortdurend
veranderenden zonnestand bij het
gesteente zouden voordoen.
Een ietwat ontnuchterende explicatie
dus van al deze veelbelovende geheim
zinnigheid. Maar toegegeven moet
worden, dat ons nog maar heel weinig
bekend is van de aard en de eigenschap
pen van het maangesteente, waarop
zich al deze dingen heeten af te spelen.
l) De meeste maanwaarnemers zijn
amateurs. Dit wil natuurlijk niet zeggen
dilettanten", maar menschen die,
toegerust met de noodige hulpmiddelen
de maanstudie in hun vrije tijd moeten
becefenen.
Was DE GROENE juist
toen u er naar vroeg?
Een goede raad:
neem een abonnement
PAG. 17 DE GROENE No. 3261