De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 2 december pagina 17

2 december 1939 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

r m t Wetenschap Is er toch leven op de maan? Dr. A. J. M.Wanders Er zijn in ons zonnestelsel eigenlijk slechts twee hemellichamen die ons een onbelemmerde blik op hun vaste oppervlakte toelaten. De veelomstreden planeet Mars is er een van; de Maan is de andere. Dat epitheton veelom streden" bij Mars staat in den verleden tijd, want tegenwoordig, sinds het fameuze kanalenraadsel opgelost werd, zijn de hartstochten betreffende deze interessantste aller dwaalsterren aan merkelijk geluwd. HET spreekt vanzelf dat de maanwereld, die ons op een luttele 400.000 km. omzweeft veel en veel dichter bij dan welke andere vreemde wereld ook van oudsher de belang stellende opmerkzaamheid van nieuws gierig spiedende sterren-kijkers heeft gehad. Met het gevolg, dat het vraag punt, of de maan een doode wereld zou wezen (iets waar het op het eerste gezicht alle schijn van heeft), telkens opnieuw weer opgeworpen en heftig bediscussieerd is. De eerste geregelde waarnemers van dit natuurgesternte, mannen als Schroeter, Gruithuisen, e.a., zoo onge veer een 150 jaar geleden, meenden teekenen van opgewekte levenslust bij onze tweelingplaneet te moeten vast stellen. Het is bekend dat eerstgenoemde eens een soort processie van bewegende lichtstippen over de maanoppervlakte dacht te zien defileeren, terwijl Gruit huisen een Duitsche baron en offi cier van gezondheid, maar tevens een goed waarnemer zelfs een complete maanstad (ondergrondsche nog wel!) heeft beschreven met tempel en al, waarvan hem de sporen, binnen het kijkerveld waren gevaren. Tegenwoordig schrijft men derge lijke buitenissigheden toe niet zoozeer aan de fantasie der onderhavige waar nemers, als wel aan de niet geheel superieure kwaliteit der gebezigde instrumenten, welke de toets eener moderne kritiek inderdaad niet heelemaal hebben kunnen doorstaan. Daarna kwam de reactie, en sloeg de opinie naar het andere uiterste over: de maan was een levenlooze wereldbal. In alle opzichten. Er waren niet alleen geen levende wezens, maar er zouden ook geen veranderingen van louter materiëele aard te bespeuren zijn, geen kratertjes die verdwenen, geen formaties die nieuw gevormd werden, niets. Het is de verdienste geweest van wijlen Prof. W. H. Pickering, een Amerikaansch sterrekundige, die in het voortreffelijk waarnemersklimaat van Jamaica tientallen jaren van zijn leven gewijd heeft aan de naarstige studie van de oppervlakte onzer sa telliet, in deze traditioneele opinie een ommekeer te hebben gebracht. Om het volle gewicht der navolgende opmerkingen te vatten, moet men zich even eenige waarnemingsgegevens her inneren betreffende de maan, waar omtrent geen twijfel mogelijk is. De maan bezit geen atmosfeer: ieder spoortje van een dampkring is afwezig. Dit brengt mee, dat daarginds al even min zeeën en rivieren voorkomen; iedere vorm van water op démaan als geheel ontbreekt. Leven in welken vorm ook, plantaardig of dierlijk, hooger of lager ontwikkeld, zou dus teneenenmale uitgesloten moeten zijn. Althans volgens de heerschende op vatting. Want Pickering bewees nu, dat al moge dit alles voor de maanbal, over het geheel genomen, ook volkomen waar zijn, er hier en daar toch wel eens een uitzondering zou kunnen bestaan. Om een bepaald voorbeeld te noemen, hebben reeds meerdere waarnemers een zekere nevelachtigheid gerappor teerd, die zij nu en dan konden op merken boven de bekende maanberg Plato, een walvlakte" met een dia meter van ongeveer 100 km., welke nevelachtigheid sommige van de miniatuurkratertjes die deze ringbergvlakte bevat, van tijd tot tijd zelfs totaal on zichtbaar zou maken! Bovendien wis selt de uiterlijke gedaante van deze individueele witte kraterpuntjes op onregelmatige wijze. Pickering neemt nu aan, dat de genoemde nevels zouden veroorzaakt worden door vulkanische gassen, die uit het inwendige van de maan ontsnapten, dus in hoofdzaak koolzuurgas en waterdamp, welke laatste dan in den vorm van rijp zou neerslaan; de eene keer in rijker mate dan de andere, vandaar de af wisselende grootte van de rijpvlekjes rondom de genoemde kratertjes. Aan getoond zou zelfs zijn dat de afmeting van deze en dergelijke rijpvelden" kort na zonsopgang hun grootste uit gestrektheid zouden bereiken, terwijl deze bij het stijgen van de zon aan de maanhemel zienderoogen zouden in krimpen (afsmelten).... Nog interessanter zijn Pickerings bevindingen in verband met zekere donkergekleurde vlekjes, welke zich voornamelijk tijdens Volle Maan zouden ontwikkelen, dus rondom den hoogsten zonnestand. In tegenstelling tot de gewoonte van het maangesteente om bij toene mende zonshoogte in het algemeen lichter te worden van kleur, blijken er bepaalde plekjes te zijn, die bij het stijgen van de zon integendeel don kerder tint gaan aannemen. Sommige brengen het daarbij (tijdelijk natuurlijk) tot dïepzwart, andere slechts tot meer grijze tinten. Pickering onderzocht het gedrag van dergelijke vlekjes op de bodem en tegen de hellingen van de maankrater Eratosthenes, alwaar zich de ontwikkeling van een gaande weg opbloeien" en geleidelijk weer onduidelijker worden (?afsterven") al heel mooi laat volgen. Volgens den Amerikaanschen geleerde en zijn vol gelingen staan we hier tegenover de manifestaties van een zekere planten groei. In een halve maand tijd de tijd gedurende welke de zon achtereen aan de maanhemel staat zou zich hier een groeiproces voltrekken van ontkiemen, bloeien, en ten gronde gaan, dat zich telkens bij de volgende zons opgang 15 dagen later weer op nieuw zou beginnen af te spelen. MEN zou meenen dat romantische" onderzoekingen van deze soort op velen hun aantrekkingskracht moes ten hebben. Ze zijn echter niet zoo heel gemakkelijk. Wie hier werk wil verrichten dat waarde heeft, dient gewapend met veel geduld, een voor treffelijk stel waarnemersoogen, een stoer volhardingsvermogen en met veel zelfcritiek zijn werk te verrichten. Slechts in dat geval hebben zijn resul taten wetenschappelijke waarde. Ofschoon het aantal waarnemers dat zich aan dergelijke onderzoekingen wijdt niet zoo verbijsterend groot is, verneemt men toch nu en dan stemmen die hier iets in het midden te brengen hebben. Zoo beschreef onlangs de Engelsche amateur i) R. Barker zijn bevindingen in een uitvoerige verhan deling. Ook hij nam verscheidene malen een zekere wazigheid (nevel!) waar boven diverse maanlandschappen, ter wijl hij bovendien eenige opmerke lijke kleurveranderingen van de bodem op het spoor kwam. Op de westelijke wal van de veelbesproken ringberg Plato ontdekte hij een heldere oranje bruin getinte vlek, die zich later, dus bij voortschrijdend seizoen daarginds, zoowel in Noord-Zuidelijke richting als naar het Oosten bleek uit te breiden, alwaar hij de kraterbodem bereikte. Een wit vlekje van wisselende gedaan te in de omgeving van het kratertje Censorinus. Volgens Pizkering zijn we hier een sneeuwveld op het spoor gerookt. De oostelijke helft van de maan Deze waarneming werd bevestigd door een anderen bekwamen waarnemer, Fox, die deze gekleurde veeg zelfs eenige maanden achtereen in het oog hield, om telkens opnieuw datzelfde gedrag vast te stellen. Volgens Barker zou deze eigenaardigheid veroorzaakt wor den door de aanwezigheid van een soort van mosachtige plantengroei, welke hij trouwens op nog meer plaat sen op de maan meent te kunnen hebben vaststellen. Juist omdat men de maan en schijnbaar volkomen terecht een doode wereld heeft genoemd, moet het zoeken naar dergelijke zwak ke uitingen van leven een bijzondere bekoring hebben. Mogelijk is het deze speciale attractie wel, die vele obser vatoren prikkelt tot hun harde en op offerende taak. Maar dat neemt na tuurlijk niet weg, dat de grootste ob jectiviteit in het beoordeelen van deze verschijnsels geboden blijft. Volgens tal van astronomen zouden al deze mani festaties slechts belichtingseffecten zijn, die zich tengevolge van den voortdurend veranderenden zonnestand bij het gesteente zouden voordoen. Een ietwat ontnuchterende explicatie dus van al deze veelbelovende geheim zinnigheid. Maar toegegeven moet worden, dat ons nog maar heel weinig bekend is van de aard en de eigenschap pen van het maangesteente, waarop zich al deze dingen heeten af te spelen. l) De meeste maanwaarnemers zijn amateurs. Dit wil natuurlijk niet zeggen dilettanten", maar menschen die, toegerust met de noodige hulpmiddelen de maanstudie in hun vrije tijd moeten becefenen. Was DE GROENE juist toen u er naar vroeg? Een goede raad: neem een abonnement PAG. 17 DE GROENE No. 3261

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl