Historisch Archief 1877-1940
More
l
t
l
urerwacht
Centrale Filmkeuringscommissie en haar werking
Een keuringscommissie van 5 leden, met links,
den voorzitter der Centrale Commissie, den heer
D. van Staveren, in een der projectiezaaltjes in
aandachtige beschouwing van te keuren film en
bijgevoegde bescheiden
ELKE stad, elke plaats heeft zijn bioscoop of
zijn bioscopen. Over het asfalt der steden,
over de brave klinkers der stadjes en
dorpen schijnt de felle glans der lichtreclames.
Overdag lokken de affiches en de foto's in 'e
uitstalkastjes vertellen al van al het spannende of
schoone, dat er binnen te genieten valt. Elke
avond stroomen rijen menschen de zalen en zaaltjes
binnen. Bij elkaar zijn het dagelijksch bijna
honderd' duizend Nederlanders die in het duistej: de flitsende
beelden op het, tot leven gekomen, doek volgen.
Per jaar zijn het er meer dan vijf en dertig millioen !
Een Nederlander gaat dus gemiddeld meer dan vier
maal .per jaar naar de bioscoop. Zij komen er om
de nieuwe hoofdfilm te zien. En daar er per jaar
ongeveer vijf-honderd nieuwe hoofdfilms geïntro
duceerd .worden, kan men zeggen, dat elke groote
Speelfilm in ons land door meer dan
zeventigduizend menschen gezien wordt!
'De.film was dus van den aanvang af
volksvermaak" althans vermaak", en uit dit karakter van
massa-amusement" en uit de daaruit voortvloei
end^ eigenaardigheden werd het instituut van de
filmkeuring geboren.
De idee tot deze keuring stamt officieel uit 1918,
toen een staatscommissie benoemd is, om de
wenschelijkheid daarvan te onderzoeken. Men"
was toen in verschillende kampen verdeeld over de
kunstzinnigheid of trivialiteit van deze op zich
zelf bewonderenswaardige uitvinding", zooals het
rapport van de" commissie zich uitdrukte. Sommige
Nederlandsche intellectueelen en kunstenaars ant
woordden op vragen, hun gesteld door het maand
blad ,,De Stem", dat film grof vermaak was voor
inferieure geesten, anderen zegden haar schoonheid
toe en rekenden <op een ontwikkeling naar het
kunstzinnige, waarvan zij al de wortels en zelfs de
bloesems al meenden te zien. Beiden hebben gelijk
gekregen. Maar in ieder geval was men in 1918 er
yan overtuigd, dat er iets moest gebeuren. Ook die
staats-commissie stelde een enquête in, bij op
voeders van de jeugd en andere sociale werkers en
uit de antwoorden bleek, dat vele jongeren door
het zien van films slechte voorbeelden van gang
sters" volgden en dat velen kleine diefstallen
pleegden om aan geld te komen voor het koopen
van snoepgoed, cigaretten en voor bioscoopbezoek.
Het snoepgoed is nooit verboden, maar voor den
bioscoop adviseerde de commissie tot het nemen
van maatregelen, zoodat in 1921 ingediend werd
?het Ontwerp van wet ter bestrijding van de
zedelijke en maatschappelijke gevaren van den
bioscoop". De wet werd verworpen, opnieuw
ingediend en tenslotte in 1926 aangenomen. Deze
wet was een strijdpunt tusschen linker- en
rechterzijde. De linkerzijde had als ideaal gezien een vol
komen gesocialiseerde productie, met een staats
monopolie voor het vervaardigen of importeeren
van films, en bij de rechterzijde vond men den
sterksten bestrijder in Ds. Kersten, die een abso
luut verbod van alle openbare bioscoopvoorstel
lingen eischte. Aan dergelijke gevaren is ons volk
ontkomen l
Bij die Bioscoopwet" werd ingesteld de Cen
trale Commissie voor de Filmkeuring", die zou
keuren voor volwassenen volgens de maatstaven:
de góéde zeden en de openbare orde" en voor
onvolwassenen naar den negatieven maatstaf:
toelaatbaarheid", voor hen die onder veertien cf
onder achttien jaar oud zijn.
Dat de keuring voor kinderen ingesteld werd
(waarbij de leeftijd 16 jaar wellicht eer te ver
dedigen zou zijn dan 18 jaar) zullen weinigen
kunnen veroordeelen. Maar de keuring voor vol
wassenen vond en vindt tegenstand. De
vraag is inderdaad of binnen de reeds bestaande
wettelijke normen die het gebied van de film
omsluiten er een aparte censuur op dit gebied
noodig of wenschelijk is. Alleen de wetenschap,
dat de keuring anders afhankelijk zou zijn ge
worden van de willekeurige inzichten van allerlei
goedwillende maar kleinzielige burgemeesters zou
met een Centrale Keuring kunnen doen verzoenen.
EN inderdaad, eenige ordening was op dit gebied
niet onnoodig. Elke stad, elk dorp had zijn
eigen Filmkeuringscommissie", terwijl in het
katholieke Zuiden nog een aparte vrijwillige
keuring bestond; zoodat daar op de bioscopen
stond: Deze film is goedgekeurd door de
vereeniging ,.Voor Eer en Deugd". Rotterdam had voor
de variété-nummers in de bioscopen een
Tuchten Liedjescommissie", die tevens de bevoegdheid
had, filmcoupures aan te brengen !
Zoo begon dan in 1927 de Centrale Commissie
voor de Filmkeuring onder voorzitterschap van
D. van Staveren haar werkzaamheid. En dat ze
in dien tijd niet stilgezeten heeft, of liever: wél
stilgezeten heeft in de duistere showrooms, bewijst
het respectabele aantal films, dat zij in die 12 jaar
op slechte zeden en openbare wanorde bekeken
heeft, en dat 30.000 bedraagt, met een totale lengte
van 20.000 K.M., dat is half de aarde om. Per jaar
zijn dat i'/2 millioen meter, waar alles wat vol
wassen- of kinderzielen zou kunnen aantasten
uitgeknipt is of verboden.
Nu loopt dit echter zoo'n vaart niet. De voor
zitter, de heer van Staveren, heeft mij daar het een
en ander van verteld: van de in 1938 gekeurde
films zijn er van de i'/z millioen meter in totaal
2200 meter geknipt, dat is: i'7 pCt.,
En hoe gaat die keuring in zijn werk? Het
bureau van Centrale Filmkeuring heeft een viertal
projectiezaaltjes, waarin eiken ochtend en middag
een aantal films vertoond worden. Elke film wordt
bezien door een vijftal van de 63 leden der Centrale
Commissie. En die leden zijn doktoren, huis
vrouwen, rechters, advocaten, zakenmenschen,
hooge officieren, van alles door elkaar, verschil
lende politieke en godsdienstige richtingen, ver
schillende graden van ontwikkeling; alles met
elkaar dus een soort stalenkaart der bevolking.
En deze leden kiezen met hun subjectieve ge
voelens of zij een film voor jeugdigen toelaat
baar" (hetgeen nog niet wil zeggen: geschikt")
achten, en vinden, dat bij openbare vertooning voor
volwassenen niet de goede zeden" of de openbare
orde" in gevaar komen. Onder goede zeden"
versta men dan alles, dat tot de goede" zeden
behoort, zoodat er een veel ruimer gebied onder
valt, dan onder zedelijkheid". Bij deze ruime uit
legging, die echter toegepast wordt, valt er alles
onder wat onbehoorlijk" is. De misdaad, voorge
steld als goed, huwelijksontrouw, bedrog in een
film kan strijdig zijn volgens deze opvatting met
de openbare orde en de goede zeden. Ook het
J
kwetsen van een anders godsdienstige overtuiging
valt er onder en zoo is e" een ruim gebied geschapen,
waarin de vijf leden van de commissie hun veto
kunnen laten hooren of de schaar kunnen gaan
hanteeren. In de practijk blijkt echter, dat men
mild is. In vele gevallen heerscht er bij de commissie
eenstemmigheid over de beslissingen, die neerge
legd worden in een keuringsrapport. Godsdienstige
verschillen der leden, afwijkende politieke opvat
tingen spelen een minimale rol; zij oordeelen als
goede burgers", al kunnen andere, even goede
burgers" die inmenging op den duur toch als
ongewenschte censuur gaan ondervinden. Mocht
men het in de commissie niet eens zijn, dan kan
de minderheid her-keuring aanvragen. Van de
herkeuringscommissie, die uit andere leden dan
de oorspronkelijke bestaat, is de voorzitter der
Centrale Commissie qualitate qua de voorzitter. En
weer wordt de beslissing in een rapport neergelegd.
Dit alles wordt in een kaartsysteem bijgehouden,
zoodat er een soort Burgerlijke Stand van de film
ontstaat, waarin alles onmiddellijk te vinden is.
Elke filmverhuurder moet iedere film ter keuring
inzenden, samen met een lijst van de filmtitels; na
het rapport, dat st^rd; een tam lijk hui;< lijke
ovarwïgiig van goed- of afkeuring en d; gronden daar
voor b'-vat, en dat soms inhoudt welke scènes er
uit geknipt moeten worden om voor 14, 18 jaar of
voor volwassenen in aanmerking te komen, gaat
de verhuurder zelf knippen, waarin hij uit alle
copieën, die van de film in omloop zijn, die stukken
er uit moet knippen. Eerst na inzending van die
stukken en nieuwe controle van de gecoupeerde
film, krijgt de exploitant de keuringskaart" die
hem tot vertooning machtigt.
EN zoo zien in een ruim huis in een der
Haagsche buitenwijken drie en zestig min of
meer notabele Nederlanders in groepjes van vijf
alle films, die wij jaarlijks te zien krijgen. Heftige
liefdesdrama's, kluchtige teekenfilms, bedrijfsfilms,
suikerzoete Kitsch-operettes moeten hun ordelijk
heid en goede zedelijkheid in de projectiezaaltjes
bewijzen. En ze bewijzen dit. Want wat deze goede
burgers hier afkeuren zou een grooter publiek voor
een deel ook al afkeurenswaardig kunnen vinden
en zou de producent van de film daarom reeds niet
in de film opnemen. Als die producent echter
speculeerde op de sensatiezucht van het publiek
of trachtte door volgens burgerlijke begrippen ver
gaande scènes, dat publiek te verlokken, dan zit
er geen kwaad in, dat hem hier een halt toege
roepen wordt. En de heer Van Staveren verzekert
mij, dat bij een coupure er door alle leden in hooge
mate rekening wordt gehouden, of een film artistieke
pretenties heeft, of dat het een zuiver commercieel
object is. Hoewel hier de grenzen wel zeer vervagen.
Er zijn in deze jaren eenige geruchtmakende
verboden geweest. Miar in het algemeen is de werk
zaamheid van de Centrale Commissie zeker te ver
dedigen en van het moment, dat men die censuur
voor volwassenen, volgens de bedoelde wettelijke
normen, wenscht te aanvaarden functionneert
zij tot tevredenheid van publiek en van de exploi
tanten. Dat de iilmkunst van die censuur ernstig te
lijden zou hebben is niet wel vol te houden. Maar
dat die censuur wel weer eens zal verdwijnen, dat
staat bij mij evenzeer vast. H. B. FORTUIN
PAG. 10 DE GROENE No. 3262