De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 9 december pagina 11

9 december 1939 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

l f i l-1 ft r*"* l r ' t' Bespiegelingen over het Tooneel C/narlotte Jvönler a Is }L naeo ra J.eanne van Sdiaik-Willing DÉgeleerde heeren die gepoogd hebben ons nader te brengen tot Racine, hebben zich ten onrechte bezorgd gemaakt. Bij deze inleidingen klonk vaak een verontschuldigende ondertoon. De herdenking van den grooten schrijver werd ons bijna voorgesteld als een beleefdheidsakkefietje, waar we ons fatsoenshalve niet aan konden ont trekken. De vrees heerschte, dat de gespletenheid van den mensch en den kunstenaar onoverkomenlijke bezwaren voor onze waardeering zou vormen. Men was te somber. De tweeslachtigheid van klas sieke eruditie en zeventiende-eeuwsche hofcultuur moge den regisseur voor ettelijke puzzles hebben ?gesteld, wij. hadden elke oplossing te aanvaarden, terwijl het ons niet recht duidelijk is geweest, waarom men zoo bevreemd had gestaan tegenover de tegenstelling tusschen Racine's wereldsche harts tochten en zijn religieuze bezinning, pool en tegen pool van het menschelijk gemoed, waar de hedendaagsch'e mensch, door eigen ervaring en door litera tuur voortdurend mee te maken heeft, aan de be spiegeling waarvan hij sedert den Russischen roman bijna is verslaafd. Nee, het was niet noodig met voorbehoud tegen over deze kunst te staan. Zelfs bleek, dat de po tische middelen der zeventiende eeuw minder af leidend waren dan de rompslomp van een modern, op dezelfde motieven gebouwd stuk, ware geweest. Thans bleef het conflict tot het essentieele beperkt zonder dat aan de psychologische navoelbaarheid tekort werd gedaan. Wij hielden afstand tot deze personen, die voor ons in meer dan levensgrootte verrezen, we mogen in het midden laten of deze afstand geschapen werd door^de eeuwen die ons van den zonnekoning scheidden, dan wel door den dramatischen vorm van Racine, die zich aan Euripides spiegelde en zijn mannen en vrouwen verhief tot het heroëndom der Helleensche wereld. Den spelers de taak deze herpen uit te beelden, bewogen gestalten alle, met als centrale figuur het door driften bezeten slachtoffer van Eros, Phaedra, een groote rol van Charlotte Kohier. WANNEER we zeggen, ook weer na deze magi strale rol, dat Charlotte Kohier de intelligentste tooneelkunstenaar is, die wij bezitten, hebben we niet teveel gezegd. Er is geen tweede acteur of actrice in Nederland (en buiten onze grenzen zal men ook lang moeten zoeken om haar evenknie te vinden) die de schranderheid en het vernuft bezit om teksten zóó tot in alle nerven te ontleden of de resultaten van het schiftend doorvorschen van haar regisseur, Defresne zóó na te voelen en uit te werken. Wie Charlotte Kohier een stuk in handen geeft zal eerder gevaar loopen, dat zij teveel bijbedoelingen en suggesties ontdekt, dan dat ze ooit ook maar de kleinste schakeering of de diepste onderstrooming zou verwaarloozen. Dank zij een werkkracht, die haast aan werk-bezetenheid doet denken, weet zij, met als intermediair een overgevoelig zenuwstelsel, al die vele vondsten en vondstjes voor den toeschou wer te registreeren. We moeten Charlotte Kohier diep bewonderen om deze, het zij om der wille der duidelijkheid wat overdreven gezegd, visueele en acoustische literatuurlessen. Negen van de tien keeren voelen we ons bot en dom omdat we herhaal delijk bemerken bij onze lectuur langs een aanduiding, een detail heengeloopen tej zijn. Wanneer zij ons^ dan op een door ons verwaar loosd perspectief wijst, schikken wij ons be schaamd en dankbaar met nieuwen lust onder haar gehoor. En toch.... ONDANKS de grootste waardeering voor alles, wat schonk en voor wat zij ons ook dit keer van de Phaedra-rol gemaakt heeft, houdt onze bewondering voor deze kunstenares een bitteren nasmaak. Terwijl we nog, verbijsterd van het fenomeen, dat zij in het theaterleven ongetwijfeld is, geestdriftig klappen om haar te danken, kruipt al dat onbehagelijke, onbevre digende gevoel in ons op, dat krachtiger zal worden naarmate haar prestaties in de herinnering terug wijken. Waaraan is dat te wijten? In het kort gezegd, aan het feit, dat men in de kunst vraagt niet om Röntgenstralen, die het verborgene zichtbaar maken, maar om het clair-obscur, dat gestalten doet op doemen, waarin verborgenheden te vermoeden blijven. We zijn onbevredigd omdat het in de kunst er op aan komt figuren te scheppen tot elke gevoelsreactie in staat, waarbij het niet altijd noodzakelijk en dikwijls ongewenscht is, deze reacties in werking te stellen. De Venus van Milo is een rijpe, warme vrouwegestalte. Wanneer we ons in haar verdiepen, kunnen we ons zonder veel moeite voorstellen, hoe zij zou handelen onder den druk der grootste perikelen. Neem, dat zij door een slang werd omstrengeld, wij weten hoe zij reageeren zou omdat haar diepe menschelijkheid de potentie tot elke gevoelsuiting inhoudt. Maar den Laokoön kunnen we ons niet voorstellen, buiten den greep der slangen. Het eigenaardige van het talent van Charlotte Kohier is, dat zij in haar kunst als een Laokoön voortdurend met slangen vecht (en dat op een formidabel knappe manier) groote slangen en kleine slangen of met de addertjes in het gras en als er geen slang te bekennen valt, dan zou ze er een schep pen, maar bij deze bedrijvigheid heeft haar tot dusver de innerlijke rust, de harmonie ontbroken om te worden tot de groote gestalte gelijk de Venus er een is. Zoo ook deze Phaedra: Van wankeling tot zwijm, van klacht tot vurig hopen, van berouw tot amechtigheid was elke gevoelsuiting juist en verantwoord. De gang van het drama wordt ons tot in bijzonder heden duidelijk gemaakt. Phaedra-Laokoön vecht zooals het geboden is. En toch ontbreekt dat ne: deze Phaedra was Phaedra niet, dit was geen liefde vrouw, geen in donkeren drift wegteerende noodlotsgestalte. Dit was slechts een verzenuwde vrouw zonder fysionomie. Laat men hier niet antwoorden: Lees den tekst, waar slechts sprake is van bezetenheid en razernij, Racine zelf Laokoönt!" En laat men ook niet zeggen: welk een dwaasheid om een kunst van be weging gelijk het tooneel te vergelijken met een statische kunst als de beeldhouwkunst! Wij ant woorden: Bij de geboorte der kunst is rust, daar rijpen stil de gestalten en zuigen zich vol aan men schelijkheid. Het doet er niet toe of hier, gelijk bij Phaedra het geval is, bij haar eerste opkomst deze vrouw reeds midden in den wervelstorm van het dra matisch gebeuren staat, de kunstenaar, hier dus de actrice, moet dit, laat het ons noemen, praenatale moment van rust meedragen, het zal de gestalte tot in hoogste bewogenheid die overtuigingskracht, die homogeniteit schenken, welke we niet ontberen kunnen. Blijft dit proces uit, dan zal een rol uiteen vallen in een serie zielkundig interessante momen ten, welke helaas dan nog associeeren met soortge lijke zielkundige momenten in andere werken ver toond, (bij Phaedra waren we een gegeven moment midden in de Gijsbreght verzeild). DER langen Rede kurzer Sinn": Wij zagen een voorstelling die vooral door de vertolking van Charlotte Kohier onze kennis van Racine's tekst aanmerkelijk verdiepte en we leerden ver langen naar Phèdre. MARIE C.VAN ZEGGELEN /RVI enPerikelen Ing. f 2.90 Gcb. f 3.90 Een historische familie-roman rondom Prinses Wil hel mi na, spelend aan het hof in den Haag en tijdens de verbanning van Oranje in Londen. Hoewel gebaseerd op historische bronnen, is in deze roman werke ijkheid en romantiek tot een fijn, aantrekkelijk en boeiend geheel gecomponeerd. VE RK.RI JGBAAR BIJ DEN BOEKMAN DE L Foto dodfried de Groot PAG. II DE GROENE No. 3242

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl