De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 9 december pagina 19

9 december 1939 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

Uit de natuur Hamsterende Dieren Rinke "Tolman i -A* *; ? '-K ZOOWEL 1914 als 1939 g&H&t liet nogal onstichtelijke verschijnsel te aanschouwen, dat groote groepen onzer' medeburgers, aangegrepen door den weérgaloozen en zeer zielig aandoenden angst, dat zij tengevolge van. de. oorlogsomstandigheden misschien** zouden moeten verhongeren, wanneer zij niet flinke voorraadquanta in sloegen, op onstuimig voortvarende wijze- winkel na winkel afliepen om alles te koopen wat maar eetbaar was. Zij stapelden den buit in hun kelder en verdere ruimten op, aldus voor zorgen nemend, dat in nijpender tijden niét dadelijk gebrek en ontbering hun deel zouden zijn. Deze menscheti met een vooruitziéftden blik" en een sterk ontwikkeld zejfhandhavingsinstinct, maar meerendeels, gespeend van elk sociaal gevoel, beseften inmiddels niet, dat zij, vrees achtig voedsel vergaderend, niets anders deden dan de hebbelijkheden na te ' bootsen, die aan sommige dieren, den hamster in de eerste plaats, eigen zijn. GENOEMD kraagdier nu is een zeer opmerkelijk vertegenwoordiger der zoogdierenfauna; wat Neder land'betreft, is de hamster een zeer locale verschijning, daar hij alleen in de^ vruchtbare gebieden van ZuidLimburg wordt gevonden. Noordelijk lijk heeft hij zijn woonterreinen blijk baar niet verder dan tot Sittard weten uit ..te' breiden. Wij zien af van een al te gedetail leerde n daardoor allicht verwarrend werkende beschrijving van het uiterlijk voorkomen van den hamster; vol doende zij het er op te wijzen, dat de bovendeden van het twee tot twee-erteen-halven decimeter lange dier over wegend grijs zijn, terwijl de buikpartij zwart is. Verder lijkt de hamster, al heeft hij een bescheiden staartje, meer of minder op een cavia. Het meest kenmerkende van het knaag dier is echter, dat het in het bezit is van wangzakken, die een bizondere rol spelen. Deze worden namelijk volgestopt met voedsel, dat van zeer uiteenloopenden aard kan zijn. Eensdeels zijn vruchten, wortels en zaden van planten, anderdeels peulvruchten, aard appelen en granen van zijn gading. Voornamelijk als het donker is, gaat de hamster op roof uit; wanneer de wangzakken gevuld zijn, gaat hij naar huis om den inhoud er van te deponeeren in zijn diep in den grond aangelegde woning. Hij bepaalt zich echter niet tot cultuurvoortbrengselen: men heeft in de voorraadkamer van zijn hol ook wel groote hoeveelheden zaad van paardenbloemen en naaldekervel ge vonden. Overigens is de hamster geenszins uitsluitend vegetariër. Dat hij veelzijdiger is aangelegd, blijkt uit het feit, dat hij ook wel wormen, slakken, insecten en de larven daar,van, alsmede Zoogdieren (muizen, mollen en hazen in hun jeugdstadium) jonge vogels, en hagedissen consumeerd. Met c.ndêre Woorden: soms is de hamster nuttig voor den landbouw, vaker echter-wordt hij schadelijk ge acht en op grond hiervan te vuur en te zwaard verdelgd, vooral in OostEuropeesche gebieden, waar zijn nume rieke sterkte aanmerkelijk grooter is dan ten onzent. Het knaagdier houdt een, volgens sommigen af en toe onderbroken, winterslaap, die meestentijds van October tot Maart duurt. Wanneer de hamster in de prille lente wkkker wordt, begeeft hij zich naar zijn provisiekast om de voorraden, in zomer en vroegen herfst met ijver verzameld, aan te spreken. Als het rantsoen verbruikt is, is het inmiddels April geworden en bestaan er boven gronds weer behoorlijke kansen om aan den kost te komen. Vermeld moge nog worden, dat de productiviteit van den hamster werkelijk bewonderens waardig is, want twee tot drie keer per jaar worden er jongen geboren, die in den beginne onbehaard zijn en ook nog niet dadelijk kunnen zien. Elke worp bestaat uit zes tot achttien indiDe Vlaamsche Caai, een vogel die gaarne hamstert. viduen, doch verschillende leden van zoo'n talrijk gezin zijn meermalen armetierige stumpertjes, die niet zelden door de krachtiger broertjes en zusjes of door de moeder worden opgepeuzeld. HET zijn ondertusschen niet alleen de mensch en het zooeven ge noemde knaagdier, waarbij het ham steren kan worden vastgesteld. Ook bij andere dieren kan men, wat de Engelschen noemen the burying habit", de begraafgewoonte, constateeren. Vooral kan men dit opmerken bij eekhoorns; in dit verband vestigen wij er de aan dacht op, dat W. Beach Thomas een achttal jaren geleden in de Country Life-rubriek van The Spectator er eens op heeft gewezen, dat eekhoorns in Wimbledon met grooten ijver EEN boeiend boek, dat ofschoon het ver in het verleden terugreikt, ongemeene waarde heeft voor het begrijpen van de actualiteit, is de uitvperige studie over De Germaansche Irivasies, van den Fransen Sorbohneprofessor Ferdinand Lot, waarvan een in alle opzichten fraaie Nederlandsche bewerking van de hand van dr. J. Brouwer 'verschenen is bij Boucher, den Haag. Met grote kennis van zaken en- onpartijdigheid verhaalt Lot het aandeel dat wilde stammen uit het Noord-Oosten" gehad hebben in de versmelting van een reeds bouwvallig geworden Romeinsche wereld met die vdri de barbaren, eerst in een ver bitterde en meedogenloze strijd, daarna in een geleidelijke toenadering en opzuiging. Dit boek over de Germanen is slechts een onderdeel van een grooter opgezet werk, waarin ook de Slaven, Sdaridinaviërs, Finnen, Arabieren, Mooren, Mongolen en Turken be handeld worden. Het is te hopen dat wij -ook dit resteerende te zijner tijd op even voortreffelijke wijze voorgezet krijgen. DE zevende aflevering van den jaar gang 1939 van Beeldende Kunst" (Uiïg. mij. De Spieghel") bevat een voortreffelijke bijdrage van A. M. Hamrriacher over de Prado-tentoonstelling te Genève. De afbeeldingen zijn zeer fraai. Dit tijdschrift dat onder redactie 'Nieuwe uitgaven van Harrimacher en Haesaerts ver schijnt, met medewerking van dr. J. G. van Gelder, is toch wel het beste dat op dit gebied in Nederland ver schijnt. De abonnementsprijs is niet laag (? 15.?per jaar), maar zeker niet exorbitant wanneer men bedenkt dat men uit elke jaargang minstens vijf-en-twintig fraaie afbeeldingen kan halen om goedkoop in te lijsten. EEN bruikbaar handboek voor den postzegelverzamelaar is Het Postzegelboek van J. D. van Brink (Uitg.: Hollandia Drukkerij N.V., Baarn). Dr. ir. Damme schreef een pakkend voorwoord. DE serie Psychologie en Ongeloof", die onder redactie van prof. Kohnstamm bij W. ten Have te Amsterdam verschenen is, is besloten door een deeltje (het achtste) van prof. Rümke, getiteld: Karakter en Aanleg in verband met het Ongeloof. Een boekje met vele rake opmerkingen dat wij iederen verstokten atheïst aanraden te lezen. Hij zal er wat in vinden dat tot nadenken noopt. '». DE nieuwste studie van prof. Bonger: Ras n Misdaad (ver scheen bij H. D. Tjeenk Willink & Zoon te Haarlem) is bijzonder interessant. De hoogleeraar schrijft op zijn be kende, strijdbare toon. Zijn conclusies, betreffend het verband tusschen ras" en misdaad, hoewel in hoofdzaak negatief, zijn waard, in wijden kring bekend te worden. MR. N. R. H. van Essen, juridischadviseur van de K.N.A.C., heeft een uitvoerig boek geschreven: Veilig heid en Verkeersorde. Uitgever: De Tijdstroom, Lochem. Deze degelijke studie munt uit door een systematische indeeling. Automobilisten zullen er veel aan hebben. IN de Bibliotheek der Nederlandsche Kunst, die onder leiding van de hoogleeraren Martin en Vermeylen bij Meulenhoff verschijnt, is een voor treffelijk werk uitgekomen over Jan Vermeer van D&lft. Schrijver is Dr. De Vries, wetenschappelijk assistent bij het Rijksmuseum. Uitvoerig worden Vermeer's leven, artistieke beteekenis en werken besproken. Het is van be teekenis dat dr. De Vries dezen grooten schilder midden in zijn tijd plaatst. Enkele archivalie dienen ter aanvulling. Meer dan zestig bijzonder fraaie af beeldingen versieren dit rijk uitgegegeven werk. DR. P. Bonsma heeft een uitvoerige studie gewijd aan Alblasserdam. (Uitg.: J. Noorduyn, Gorinchem). Deze schrijver, oud-wethouder van Alblasser dam, kent dit onderwerp als weinigen. Hij heeft het dan ook in alle aspecten beschreven. noten wegstopten in den tuinbodem. Meestal kwamen de eekhoorns na een dag of vier, vijf terug om de noten op te graven en te consumeeren. Men kreeg hierbij echter den indruk, dat de dieren zich wel het terrein in het algemeen herinnerden, waar zij hun voorraden hadden verborgen, maar dat zij dit toch centimeter voor centi meter moesten exploreeren om ten slotte aan de begeerde noten te komen. Tevens werd opgemerkt, dat de eek hoorns bij hun graafwerk ook nog de ervaring opdeden, dat er in den grond bollen van tulpen en druifhyacinthen zaten, die bij tientallen werden ver nietigd. Twee verschillende gewoonten konden overigens worden vastgesteld: het begraven, her en der, van afzon derlijke noten, bestemd om binnen een week tijds te worden opgepeuzeld, en het aanleggen van een uitgebreider wintervoorraad in een hollen boom of op een soortgelijke plaats. Daar de Engelsche winters dikwijls heel zacht zijn en dit geldt ook voor Neder land worden de noodrantsoenen dikwijls niet aangesproken en gewoon weg vergeten, omdat in open winters de eekhoorns heel gemakkelijk op de nor male manier hun kostje kunnen ophalen. Vogels houden er verwante eigen aardigheden op na. Wij denken hierbij niet in de laatste plaats aan Vlaamsche gaaien, die herhaaldelijk eikels in den grond verstoppen, maar net als de eekhoorns soms vergeten den buit weer op te graven. Als het voorjaar in het land is, ontkiemen de eikels, die over het hoofd werden gezien, en groeien mettertijd op tot boomen. Zoo dragen de Vlaamsche gaaien door hun verstrooidheid" bij tot de verspreiding van een bepaalde boomsoort. Tenslotte willen wij nog mededeelen, dat ook bij eksters de begraafgewoonte dikwijls kan worden geconstateerd. Zoo zagen wij eens hoe n dier vogels broodkorsten van een voederplaats wegkaapte en deze deponeerde in een dakgoot, waar hij de lekkernij toe dekte met half vergaan blad en humus. Bij een andere ekster konden wij op merken, dat hij herhaaldelijk tafelafval op de horizontale takken van een fijnspar neerlegde en dezen voor raad toedekte met sneeuw. Deze begon echter na eenigen tijd te smelten, een merel in een zwart lakensch pak vond de voor het grijpen liggende spijze en schrokte ze geestdriftig naar binnen. Wij konden het dier geen ongelijk geven. PAG. 19 DE GROENE No. 3262

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl