De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 16 december pagina 15

16 december 1939 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

De Prof. dr H. J. Pos HET denkbeeld dat tussen staten verplichtingen gelden, analoog met die der burgers van een staat onderling, is na Grotius door de Duitse filo sofen Lëibniz en Kant aangehangen. Zoals een der beste Leibnizkenners, P. Schrecker te Parijs, in een Annual lecture on a master mind", opgenomen in de Proceedings of the British Academy" (1937) uiteenzet, neemt Lëibniz aan, dat in de oorspron kelijke natuurtoestand de mensen elkanders belagers geweest zijn; uit deze is de staat als op recht ge gronde gemeenschap ontstaan. Staten onderling bevinden zich veelal nog in die natuurtoestand, waardoor de vrede niet meer betekent dan een rustpoos tussen oorlogen. Evenwel is ook hier de natuurtoestand bestemd om in een geordende rechtstoestand over te gaan: zoals, wanneer de staat wordt gevestigd door mensen die tevoren elkander vreemd waren en ieder zich aan een ge meenschappelijke band verplicht, zo kunnen ook verschillende soevereine machten een gemeen schappelijke band aanvaarden, alsof ze zovele vrije personen waren, hetzij door een wet of uitgesproken wilsverklaring of door gewoonte." Lëibniz verwerpt hiermee in beginsel de beperking van moraal en recht tot de verhoudingen binnen het staatsverband, die voor de staatshandelingen het stat pro ratione voluntas" laat gelden. De onrede lijke inconsequentie, die den staatsburger verplicht tegenover zijn medeburgers het recht hoog te houden maar hem dwingt om tegen andere staten zijn machtsdrift uit te vieren, is hiermee te boven ge komen, altans in de theorie. Bij Lëibniz is die idee der statengemeenschap tevens uitvloeisel van de alle lagere eenheden omvattende stuwing naar verbonals i minimum. Haat en verachting regeeren opper machtig; hoe zouden volkeren die elkanders geest verfoeien, waardeering kunnen hebben voor de muzikale uitingen van dienzelfden gehaten geest? Men betreurt het, maar er is geen mogelijkheid hier binnen afzienbarén tijd wijziging in te brengen. Wij mogen er met groote stelligheid op rekenen, dat de Duitsche muziek voor een ruim aantal jaren taboe zal zijn in Frankrijk en de Angelsaksische landen. En omgekeerd. Hoe het later gaan zal? Het lijkt dwaasheid, zelfs maar vage verwachtingen uit te spreken. Zeker, het is niet de eerste maal in twintig eeuwen Europeesche geschiedenis, dat alles wat gisteren juist, bewonderenswaardig en edel heette, vandaag veracht werd en morgen de gronden voor een acte van beschuldiging kon opleveren. Maar de ont reddering der geesten was nimmer zoo algemeen en zoo volledig. Tusschen 1914 en 1918 werd er misschien feller gehaat, maar er werd ook vuriger liefgehad. Toen be- en veroordeelde men elkander op, soms onjuiste en meestal onvolledige, gronden, toegegeven. Thans heeft men reeds de grootste . moeite met het vinden van de desnoods onjuiste en onvolledige motiveeringen, die aan de over tuigingen ten grondslag moeten liggen. Wellicht is dat een vooruitgang.... Hoe dit zij: de actueele situatie geeft niet veel hoop op de toekomst. Om misverstand te voorkomen, is het wellicht nuttig, vast te stellen, dat deze procedure reeds van ^ 1918 dateert. Na den oorlog van 1914?1918 is er geen oogenblik geweest waarin een werkelijk internationaal besef meer dan een ephemeer succes kon boeken. De muziek, die na 1914 in hokjes werd gedreven: hier de Fransche, daar de Duitsche, . ginds de Slavische, is gekooid gebleven. De kunst van Debussy is in Duitsche landen even slecht bekend, als het werk van Brückner, Mahler, Reger in Parijs. Om van Hindemith, Milhaud, Honegger of Alban Berg maar te zwijgen. Wij hier in Nederland overzien deze proporties niet zeer goed. In Amsterdam b.v. kwam tusschen 1920 en 1930 wel vrijwel van alles iets tot uitvoering. Zij, die in hun belangstelling meer Latijnsch geaard waren .oordeelden, met eenig recht, dat onze muziekpraktijk ten aanzien van Frankrijk aanmerkelijke te korten aanwees. Desgelijks deden zij, die meenden dat de Germaansche muziek ook na Mahler nog wel uitvoerenswaardige producten had opgeleverd. Maar hoe reëel de tekorten warenin de centra der belligerenten van 1914?1918, besefte men hier nauwelijks. Nederland had tusschen 1918 en 1939 een unieke positie kunnen verwerven als muziek-cultureel denheid, die een grondtrek van zijn denken is. In het ideaal van de statenbond ligt de veroordeling van de oorlog besloten. Naar aanleiding van het werk van Gastel de Saint-Pierre: Pro/et pour rendre la paix perpétuelle en Europe" (1713) schreef Lëibniz: Vast staat dat als de mensen wilden, ze zich van de drie grote gesels: oorlog, pest en hon gersnood konden bevrijden. Wat de laatste twee betreft, ieder vorst kan dat; maar tegen de oorlog zou de overeenstemming tussen vorsten nodig zijn, die moeilijk te verkrijgen is." OOK Kant ziet in de volkenbond de waarborg voor een duurzame vrede (?Zum ewigen Frieden" 1795). Maar hij legt meer nadruk op het aandeel dat de burgers van elke staat aan de staatshandelingen moeten nemen, ten einde machts misbruik te voorkomen: de burgerlijke constitutie van iedere staat zal republikeins zijn; het volkeren recht zal op een verbond van vrije staten gegrcnd zijn; het recht van wereldburger zal tot bepalingen van algemene gastvrijheid beperkt zijn, luiden de drie hoofdartikelen ten eeuwigen vrede. Deze inleidend, wijst Kant op de gevaren van staande legers, van toenemende staatsschulden, van inmenging in de aangelegenheden van andere staten. Lëibniz verwachtte nog veel van de vorsten, aan wier hoven hij verkeerde. Kant heeft de ideeën der achttiende eeuw verwerkt en schrijft onder de indruk van de Franse revolutie. Zijn vrijheidsbegrip impliceert, dat de mens doel in zichzelf is; elk gebruik van hem als middel tot iets anders is over treding van recht. LËIBNIZ ontwikkelde zijn idee van een volken bond te midden van elkaar bestokende geeste lijke en wereldlijke machten. Hij besefte, dat de overeenstemming der vorsten moeilijk te verkrijgen centrum. Wij hebben ons evenwel tevreden gesteld met een aantal waardevolle informaties, waaraan wij zelf wel genoeg hadden, maar die, internationaal bezien, niet de minste beteekenis kregen. Kwam men hier als Franschman, om met het werk van de Atonaliker kennis te maken? Kwamen de Duitsche reproducenten naar Amsterdam om hun kennis aan te vullen? En eigenlijk was het nergens beter, behalve wellicht in de Vereenigde Staten. Amerika heeft tot dusverre echter nimmer constructief meege werkt aan de schepping van een Europeesch (artistiek) internationalisme men zou zonder onvriendelijkheid kunnen constateeren, dat de ontwikkeling van het eigen cultureele niveau voor de States voorloopig van grooter urgentie was. THANS is de situatie aldus dat inzake de muziek in Europa een Babylonische spraakverwarring heerscht. Hieraan staat niemand en iedereen schul dig. De serieuze muziek is op vele plaatsen van Eu ropa een zuiver nationale aangelegenheid geworden, en waarlijk niet alleen in de dictatoriaal geregeerde landen. Is de courante" vermaaksmuziek nog internationaal ? Ik weet het niet. Is er nog waar deering van muzikale, van artistieke vermogens, los van actueele vragen naar nationaliteit, ras en afstamming? Ik weet het niet. Verlangt men nog naar muziek, andere muziek dan die van hoogerhand gesanctioneerd wordt? Ik weet het niet. Het eenige wat wij uit de geschiedenis kunnen leeren, is dat de werkelijk groote figuren zich nooit onderworpen hebben aan een imperatief voorge schreven beperking van hun geestelijke bewegings vrijheid. En bovendien leert de geschiedenis ons, dat slechts door deze representatieve figuren iets tot stand gebracht pleegt te worden dat op een waar deering buiten de landsgrenzen lijkt. Richard Wagner heeft Parijs evenzeer gehaat als bemind, maar de muziek van Richard Wagner, hoewel sommigen die meenen te moeten reduceeren tot een specifiek Duitsche aangelegenheid, heeft meer gedaan voor de bestrijding der Fransche germanophobie na 1870, dan iets anders. Misschien wachten wij dus op de groote, waarlijk Europeesche figuur, wiens muziek zoowel de vrien den als de vijanden van vandaag zullen kunnen verstaan. Ongeduldigjn mogen zeggen, dat wij dus op het mannetje van de maan wachten. Het zou echter niet de eerste maal zijn, dat een beschaving naar de maan" moest gaan, om daarna pas op nieuw tot vervulling te geraken. is." Kant hoopte, dat de Franse republiek in Europa een nieuwe orde inluidde, waardoor de statenbond mogelijk zou worden. Gemeenschappelijk is aan beide, dat ze tegen een troosteloze werkelijkheid in het redelijk ideaal hebben bewust gemaakt. Inzon derheid voor Kant, onderdaan van een milita ristisch Pruisen, is de kritiek op de staat een zaak van moed geweest. En Kant's hoop op een snelle totstandkoming van het ideaal zou vervlogen zijn, had hij nog Napoleon en de Heilige Alliantie gekend. Juist aan het feit dat de aanblik van overweldiging en reactie hem bespaard is gebleven, is een aspect van Kant's machtig leven te danken, dat we niet gaarne zouden missen: de zeventigjarige, die de nieuwe orde in Frankrijk als dageraad der bevrijding begroet, terwijl zijn gehele omgeving zich in dienst stelt van de reactie. Kant's verwachting is niet vervuld. De negen tiende eeuw en vooral de onze heeft geleerd, dat de belangen machtiger zijn dan de gezindheid tot redelijk overleg. Kant's idee, dat monarchieën oorlogszuchtiger zijn dan republieken, kan met treffende voorbeelden worden gestaafd; maar sedert de grootste en meest geavanceerde republiek ter wereld zich heeft doen kennen als erfgenaam van het imperialisme dat ze heette te hebben vernietigd, is ook dit steunpunt voor geloof in de nabije ver werkelijking weggevallen. Bij velen die voor hun redelijk geloof in de toekomst der mensheid inspi ratie putten uit de grootste representanten der achttiende eeuw, voegt zich de teleurstelling over Sovjetrusland bij die over de machteloosheid van de Volkenbond: zijn niet beide samen het over weldigend bewijs, dat de idee van een op recht en rede gegronde volkengemeenschap een pure, ja onnozele utopie is? Het is begrijpelijk dat in de grondig troebele wateren van heden macchiavellisten en roofzuchtigen van allerlei leuze en ver momming hun slag slaan. Er is ogenschijnlijk niet veel, dat wijst op een voortgang naar de hogere integratie, die nog Spencer zich zag voltrekken in samenleving en mensheid. EVENWEL is er dit: in millioenen bewustzijns leeft tegenwoordig wat Lëibniz en Kant hebben uitgesproken. Hun kennis van het ideaal was zuiver, die van de krachten der werkelijkheid zó ontoereikend, dat daardoor schijnbaar hun ideaal geen betekenis heeft. De ontnuchtering uit de roes der idee is zo groot, dat het schijnen kan of een demon speelt met wat de mensen houden voor hun beste gedachten. Nog altijd worstelt de idee om de middelen te vinden tot verwerkelijking. De negen tiende eeuw heeft ons veel meer wetenschap aan gaande mens en samenleving verschaft dan de vroegere denkers over beschikten. De moeilijkheid is, dat die kennis zich niet wil laten dienstbaar maken aan het ideaal. Terwijl men haar gezocht heeft om het ideaal te verwerkelijken, schijnt ze de ongeschiktheid van mens en samenleving daartoe aan te wijzen. Kant's inzichten in de reële krachten kunnen we niet meer aanvaarden; de monarchie moge in het algemeen een ongunstige factor zijn voor vrede, ook de republiek als zodanig is geen toereikende waarborg gebleken. Toch blijven de grote idealisten der achttiende eeuw onze leermeesters. Want dat de ervaring tegen hen spreekt, heft niet op de voorrang, die zij hebben toegekend aan de idee. De weg is moeizamer gebleken dan zij dachten, maar het doel kan geen ander zijn dan zij hebben gesteld. Het is hierom, dat Lëibniz en Kant niet behoren tot een verleden dat men te boven is. De voorrang der idee boven de ervaring is altijd actueel; de omkering van die orde, hoe suggestief ook, blij.'t steriel. Men moet de idee niet meten aan de ervaring, maar omgekeerd. Uiteindelijk moet zich de laatste naar de eerste voegen, is de blijvende kern in de leer der idealisten". GEEN KERST- OF OUDEJAARSFESTIJN Bestelt onze speciale aanbieding : Apéritif-, Tafel- en Dessertwijnen 6 flesschen voor f 9.60 12 18.75 1! II Franco huis, excl. glas en emballage. Stelt ons op de hoogte van Uw persoon! ij ke voorkeur HUNGARIA" WIJNIMPORT HEERENGRACHT 338 Telefoon 31040 PAG. 15 DE GROENE No. 3263

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl