Historisch Archief 1877-1940
De
Prof. dr H. J. Pos
HET denkbeeld dat tussen staten verplichtingen
gelden, analoog met die der burgers van een
staat onderling, is na Grotius door de Duitse filo
sofen Lëibniz en Kant aangehangen. Zoals een der
beste Leibnizkenners, P. Schrecker te Parijs, in een
Annual lecture on a master mind", opgenomen in
de Proceedings of the British Academy" (1937)
uiteenzet, neemt Lëibniz aan, dat in de oorspron
kelijke natuurtoestand de mensen elkanders belagers
geweest zijn; uit deze is de staat als op recht ge
gronde gemeenschap ontstaan. Staten onderling
bevinden zich veelal nog in die natuurtoestand,
waardoor de vrede niet meer betekent dan een
rustpoos tussen oorlogen. Evenwel is ook hier de
natuurtoestand bestemd om in een geordende
rechtstoestand over te gaan: zoals, wanneer de
staat wordt gevestigd door mensen die tevoren
elkander vreemd waren en ieder zich aan een ge
meenschappelijke band verplicht, zo kunnen ook
verschillende soevereine machten een gemeen
schappelijke band aanvaarden, alsof ze zovele vrije
personen waren, hetzij door een wet of uitgesproken
wilsverklaring of door gewoonte."
Lëibniz verwerpt hiermee in beginsel de beperking
van moraal en recht tot de verhoudingen binnen het
staatsverband, die voor de staatshandelingen het
stat pro ratione voluntas" laat gelden. De onrede
lijke inconsequentie, die den staatsburger verplicht
tegenover zijn medeburgers het recht hoog te houden
maar hem dwingt om tegen andere staten zijn
machtsdrift uit te vieren, is hiermee te boven ge
komen, altans in de theorie. Bij Lëibniz is die idee
der statengemeenschap tevens uitvloeisel van de alle
lagere eenheden omvattende stuwing naar
verbonals i
minimum. Haat en verachting regeeren opper
machtig; hoe zouden volkeren die elkanders geest
verfoeien, waardeering kunnen hebben voor de
muzikale uitingen van dienzelfden gehaten geest?
Men betreurt het, maar er is geen mogelijkheid
hier binnen afzienbarén tijd wijziging in te brengen.
Wij mogen er met groote stelligheid op rekenen, dat
de Duitsche muziek voor een ruim aantal jaren
taboe zal zijn in Frankrijk en de Angelsaksische
landen. En omgekeerd.
Hoe het later gaan zal? Het lijkt dwaasheid,
zelfs maar vage verwachtingen uit te spreken.
Zeker, het is niet de eerste maal in twintig eeuwen
Europeesche geschiedenis, dat alles wat gisteren
juist, bewonderenswaardig en edel heette, vandaag
veracht werd en morgen de gronden voor een acte
van beschuldiging kon opleveren. Maar de ont
reddering der geesten was nimmer zoo algemeen
en zoo volledig. Tusschen 1914 en 1918 werd er
misschien feller gehaat, maar er werd ook vuriger
liefgehad. Toen be- en veroordeelde men elkander
op, soms onjuiste en meestal onvolledige, gronden,
toegegeven. Thans heeft men reeds de grootste
. moeite met het vinden van de desnoods onjuiste
en onvolledige motiveeringen, die aan de over
tuigingen ten grondslag moeten liggen. Wellicht
is dat een vooruitgang.... Hoe dit zij: de actueele
situatie geeft niet veel hoop op de toekomst.
Om misverstand te voorkomen, is het wellicht
nuttig, vast te stellen, dat deze procedure reeds
van ^ 1918 dateert. Na den oorlog van 1914?1918
is er geen oogenblik geweest waarin een werkelijk
internationaal besef meer dan een ephemeer succes
kon boeken. De muziek, die na 1914 in hokjes werd
gedreven: hier de Fransche, daar de Duitsche,
. ginds de Slavische, is gekooid gebleven. De kunst
van Debussy is in Duitsche landen even slecht
bekend, als het werk van Brückner, Mahler, Reger
in Parijs. Om van Hindemith, Milhaud, Honegger
of Alban Berg maar te zwijgen.
Wij hier in Nederland overzien deze proporties
niet zeer goed. In Amsterdam b.v. kwam tusschen
1920 en 1930 wel vrijwel van alles iets tot uitvoering.
Zij, die in hun belangstelling meer Latijnsch geaard
waren .oordeelden, met eenig recht, dat onze
muziekpraktijk ten aanzien van Frankrijk aanmerkelijke te
korten aanwees. Desgelijks deden zij, die meenden dat
de Germaansche muziek ook na Mahler nog wel
uitvoerenswaardige producten had opgeleverd. Maar
hoe reëel de tekorten warenin de centra der
belligerenten van 1914?1918, besefte men hier nauwelijks.
Nederland had tusschen 1918 en 1939 een unieke
positie kunnen verwerven als muziek-cultureel
denheid, die een grondtrek van zijn denken is. In
het ideaal van de statenbond ligt de veroordeling
van de oorlog besloten. Naar aanleiding van het
werk van Gastel de Saint-Pierre: Pro/et pour rendre
la paix perpétuelle en Europe" (1713) schreef
Lëibniz: Vast staat dat als de mensen wilden, ze
zich van de drie grote gesels: oorlog, pest en hon
gersnood konden bevrijden. Wat de laatste twee
betreft, ieder vorst kan dat; maar tegen de oorlog
zou de overeenstemming tussen vorsten nodig zijn,
die moeilijk te verkrijgen is."
OOK Kant ziet in de volkenbond de waarborg
voor een duurzame vrede (?Zum ewigen
Frieden" 1795). Maar hij legt meer nadruk op het
aandeel dat de burgers van elke staat aan de
staatshandelingen moeten nemen, ten einde machts
misbruik te voorkomen: de burgerlijke constitutie
van iedere staat zal republikeins zijn; het volkeren
recht zal op een verbond van vrije staten gegrcnd
zijn; het recht van wereldburger zal tot bepalingen
van algemene gastvrijheid beperkt zijn, luiden de
drie hoofdartikelen ten eeuwigen vrede.
Deze inleidend, wijst Kant op de gevaren van
staande legers, van toenemende staatsschulden, van
inmenging in de aangelegenheden van andere
staten. Lëibniz verwachtte nog veel van de vorsten,
aan wier hoven hij verkeerde. Kant heeft de ideeën
der achttiende eeuw verwerkt en schrijft onder de
indruk van de Franse revolutie. Zijn vrijheidsbegrip
impliceert, dat de mens doel in zichzelf is; elk
gebruik van hem als middel tot iets anders is over
treding van recht.
LËIBNIZ ontwikkelde zijn idee van een volken
bond te midden van elkaar bestokende geeste
lijke en wereldlijke machten. Hij besefte, dat de
overeenstemming der vorsten moeilijk te verkrijgen
centrum. Wij hebben ons evenwel tevreden gesteld
met een aantal waardevolle informaties, waaraan
wij zelf wel genoeg hadden, maar die, internationaal
bezien, niet de minste beteekenis kregen. Kwam
men hier als Franschman, om met het werk van
de Atonaliker kennis te maken? Kwamen de
Duitsche reproducenten naar Amsterdam om hun
kennis aan te vullen?
En eigenlijk was het nergens beter, behalve
wellicht in de Vereenigde Staten. Amerika heeft
tot dusverre echter nimmer constructief meege
werkt aan de schepping van een Europeesch
(artistiek) internationalisme men zou zonder
onvriendelijkheid kunnen constateeren, dat de
ontwikkeling van het eigen cultureele niveau voor
de States voorloopig van grooter urgentie was.
THANS is de situatie aldus dat inzake de muziek
in Europa een Babylonische spraakverwarring
heerscht. Hieraan staat niemand en iedereen schul
dig. De serieuze muziek is op vele plaatsen van Eu
ropa een zuiver nationale aangelegenheid geworden,
en waarlijk niet alleen in de dictatoriaal geregeerde
landen. Is de courante" vermaaksmuziek nog
internationaal ? Ik weet het niet. Is er nog waar
deering van muzikale, van artistieke vermogens,
los van actueele vragen naar nationaliteit, ras en
afstamming? Ik weet het niet. Verlangt men nog
naar muziek, andere muziek dan die van hoogerhand
gesanctioneerd wordt? Ik weet het niet.
Het eenige wat wij uit de geschiedenis kunnen
leeren, is dat de werkelijk groote figuren zich nooit
onderworpen hebben aan een imperatief voorge
schreven beperking van hun geestelijke bewegings
vrijheid. En bovendien leert de geschiedenis ons,
dat slechts door deze representatieve figuren iets
tot stand gebracht pleegt te worden dat op een waar
deering buiten de landsgrenzen lijkt. Richard
Wagner heeft Parijs evenzeer gehaat als bemind, maar
de muziek van Richard Wagner, hoewel sommigen
die meenen te moeten reduceeren tot een specifiek
Duitsche aangelegenheid, heeft meer gedaan voor
de bestrijding der Fransche germanophobie na 1870,
dan iets anders.
Misschien wachten wij dus op de groote, waarlijk
Europeesche figuur, wiens muziek zoowel de vrien
den als de vijanden van vandaag zullen kunnen
verstaan. Ongeduldigjn mogen zeggen, dat wij dus
op het mannetje van de maan wachten. Het zou
echter niet de eerste maal zijn, dat een beschaving
naar de maan" moest gaan, om daarna pas op
nieuw tot vervulling te geraken.
is." Kant hoopte, dat de Franse republiek in Europa
een nieuwe orde inluidde, waardoor de statenbond
mogelijk zou worden. Gemeenschappelijk is aan
beide, dat ze tegen een troosteloze werkelijkheid in
het redelijk ideaal hebben bewust gemaakt. Inzon
derheid voor Kant, onderdaan van een milita
ristisch Pruisen, is de kritiek op de staat een zaak
van moed geweest. En Kant's hoop op een snelle
totstandkoming van het ideaal zou vervlogen zijn,
had hij nog Napoleon en de Heilige Alliantie gekend.
Juist aan het feit dat de aanblik van overweldiging
en reactie hem bespaard is gebleven, is een aspect
van Kant's machtig leven te danken, dat we niet
gaarne zouden missen: de zeventigjarige, die de
nieuwe orde in Frankrijk als dageraad der bevrijding
begroet, terwijl zijn gehele omgeving zich in dienst
stelt van de reactie.
Kant's verwachting is niet vervuld. De negen
tiende eeuw en vooral de onze heeft geleerd, dat de
belangen machtiger zijn dan de gezindheid tot
redelijk overleg. Kant's idee, dat monarchieën
oorlogszuchtiger zijn dan republieken, kan met
treffende voorbeelden worden gestaafd; maar sedert
de grootste en meest geavanceerde republiek ter
wereld zich heeft doen kennen als erfgenaam van
het imperialisme dat ze heette te hebben vernietigd,
is ook dit steunpunt voor geloof in de nabije ver
werkelijking weggevallen. Bij velen die voor hun
redelijk geloof in de toekomst der mensheid inspi
ratie putten uit de grootste representanten der
achttiende eeuw, voegt zich de teleurstelling over
Sovjetrusland bij die over de machteloosheid van
de Volkenbond: zijn niet beide samen het over
weldigend bewijs, dat de idee van een op recht en
rede gegronde volkengemeenschap een pure, ja
onnozele utopie is? Het is begrijpelijk dat in de
grondig troebele wateren van heden
macchiavellisten en roofzuchtigen van allerlei leuze en ver
momming hun slag slaan. Er is ogenschijnlijk niet
veel, dat wijst op een voortgang naar de hogere
integratie, die nog Spencer zich zag voltrekken in
samenleving en mensheid.
EVENWEL is er dit: in millioenen bewustzijns
leeft tegenwoordig wat Lëibniz en Kant
hebben uitgesproken. Hun kennis van het ideaal
was zuiver, die van de krachten der werkelijkheid
zó ontoereikend, dat daardoor schijnbaar hun ideaal
geen betekenis heeft. De ontnuchtering uit de roes
der idee is zo groot, dat het schijnen kan of een
demon speelt met wat de mensen houden voor hun
beste gedachten. Nog altijd worstelt de idee om de
middelen te vinden tot verwerkelijking. De negen
tiende eeuw heeft ons veel meer wetenschap aan
gaande mens en samenleving verschaft dan de
vroegere denkers over beschikten. De moeilijkheid
is, dat die kennis zich niet wil laten dienstbaar
maken aan het ideaal. Terwijl men haar gezocht
heeft om het ideaal te verwerkelijken, schijnt ze de
ongeschiktheid van mens en samenleving daartoe
aan te wijzen.
Kant's inzichten in de reële krachten kunnen we
niet meer aanvaarden; de monarchie moge in het
algemeen een ongunstige factor zijn voor vrede,
ook de republiek als zodanig is geen toereikende
waarborg gebleken. Toch blijven de grote idealisten
der achttiende eeuw onze leermeesters. Want dat
de ervaring tegen hen spreekt, heft niet op de
voorrang, die zij hebben toegekend aan de idee. De
weg is moeizamer gebleken dan zij dachten, maar
het doel kan geen ander zijn dan zij hebben gesteld.
Het is hierom, dat Lëibniz en Kant niet behoren tot
een verleden dat men te boven is. De voorrang der
idee boven de ervaring is altijd actueel; de omkering
van die orde, hoe suggestief ook, blij.'t steriel. Men
moet de idee niet meten aan de ervaring, maar
omgekeerd. Uiteindelijk moet zich de laatste naar de
eerste voegen, is de blijvende kern in de leer der
idealisten".
GEEN KERST- OF OUDEJAARSFESTIJN
Bestelt onze speciale aanbieding :
Apéritif-, Tafel- en Dessertwijnen
6 flesschen voor f 9.60
12 18.75
1! II
Franco huis, excl. glas en emballage.
Stelt ons op de hoogte van Uw
persoon! ij ke voorkeur HUNGARIA" WIJNIMPORT
HEERENGRACHT 338
Telefoon 31040
PAG. 15 DE GROENE No. 3263