De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 16 december pagina 16

16 december 1939 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven Beeldende kunst J_Je lol der Uien ters Albert Heiman EENMAAL de absolute dichtkunst, die welke niet aan een bepaalde tijd of ruimtelijkheid gebonden is, als bereikbaar ideaal voor ogen hou dend, kan men, zonder in de spitsvondigheden te vervallen waarmee de dichters doorgaans elkanders werk critisch" interpreteren, een beoordeeling ondernemen die tegelijkertijd een rangschikking naar groter of kleiner poëtisch gehalte" inhoudt. Want daar komt het bij gedichten tenslotte op aan. Er zijn er velen die weieens een lief vers" schrijven; maar dichter is feitelijk alleen degene die het sta dium der lieve en aandoenlijke verzen te boven gekomen, de diepste roerselen der ziel en de hevigste gedachten van zijn omgeving te vertolken weet in de schaarse maar magische bewoordingen van het vers, in zijn muzikaliteit .en zijn cryptische klaarte. Het goede vers is een orakelspreuk; onder het simpele oppervlak der korte regels verbergt het onverbiddelijke duidingen van verleden en toekomst, brengt het de wijsheid der Muzen, welke verder reikt dan die van het practische leven. En het is naar deze dingen dat wij allereerst speuren bij het ter hand nemen van een verzenbundel. Van de lieve verzen, de gelegenheidsgedichten alleen, krijgt men gauw genoeg. Maar een goed gedicht wordt vaak een levenslange vriend, en de ontroering der ware poëzie evenaart die van de zuiverste muziek, of blijkt meer nog: verenigt in zich alle gradaties van de muzikale emotie met de vertroostingen der wijsbe geerte. Het is in de dichtkunst dat het dionysische der muziek en het apollinische van epiek en mythe verenigd worden tot zuivere harmonie. De vaderlandse vervlakkingstendens, die zich op dit gebied uit in min of meer virtuoos gerijmei, hesft helaas nog lang niet afgedaan, en geniet nog algemene eerbiediging. Telkens en al te gemakkelijk ontstaat uit een begin van vernieuwing weer een nieuwe rhetoriek, welke de bizondere valsheid in geschrifte" der aestheten uitmaakt, en waarmee men zich in een wereld waar slechts weinigen echt van onecht weten te onderscheiden gemak kelijk genoeg met roem overladen kan. Wacht u voor gelauwerde poëten! Hun passen beter de asters, waarmee men hun onverdiende naam in die van poëtasters" verandert. VAN de nieuwe verzenbundels uit de laatste maanden heeft mij het meest getroffen het debuut van den vierentwintig-jarigen H. A. Gomperts, wiens Dingtaal" als schrift van De Vrije Bladen" op even pretentieloze als verrassende wijze de aandacht vraagt i). Nog geen twee dozijn ge dichten, lang niet alle even goed, maar waaruit on middellijk het geluid van den waren dichter u tegenklinkt: persoonlijk, ongezocht, met wijde perspec tieven, en tot zelfs in hun stameling de nood om het onzegbare te willen zeggen, wijl het tenminste gehoord werd op het ogenblik der inspiratie. Met deze inspiratie bedoel ik de vonk van het eerste ontstaan. Dat is nog niet het gehele vers; dichtkunst is bij uitstek een kunst, en voor het wrochten van een vers is bijna altijd een proces van lange schepping, van zorgvuldig polijsten en perfectionneren nodig. Het gebeurt maar heel zelden, dat een volkomen gedicht zo-maar spontaan ontstaat, gelijk een liedje dat aarzelend halfweegs tussen muziek en een anecdote staan blijft, en verlegen om zich heen ziet naar den zanger die het op zal beuren en huiswaarts dragen. Wat wij hier, en dat is geen geringe lof voor Gomperts, onder poëzie verstaan mogen, is veel meer; het is het product van een langzame, maar onvertroebelde en niet afgeleide kristallisatie, terwijl ook na de kristalvorming de dichter genoeg kunstbesef en fantasie bezat, om het kleinood af te slijpen, het nieuwe facetten te geven, het te ontdoen van alle overtolligs, alles wat niet zeer zuiver en recht-op-het-doel-af gaat. Dat is hier weliswaar slechts op enkele hoogtepunten het geval (als in Op een motief van Leopold"), maar het is genoeg om er zeer veel hoop uit te putten, en ook in de meer poëtiserende" gedichten veeleer dan een niet-hoger-kunnen-reiken een gebrek aan vol tooiing te zien, waarvoor een debuut verontschulOUDE EN NIEUWE KUNST (Adv.) diging genoeg geeft. In ieder geval is Hans Gomperts met zijn muzikaliteit (?Mardemiël" heeft hij zijn Muze gedoopt), zijn onbevooroordeelde kijk op de dingen, zijn nauwgezette, reeds verfijnde techniek, iemand van wie wij veel mogen verwachten. Ik weet niet of hij tot de een of andere groep" be hoort; maar hij onderscheidt zich in ieder geval gunstig van de meeste van zijn leeftijd-genoten, die er in al da gewetenloosheid van hun onschuld maar op los dichten. ZOALS een zekere stijve gemaniereerdheid naast een anarchie van de vorm de hoofdfout was van dégeneratie van dit eeuw-begin, (zij die thans om en bij de veertig zijn), toen zij nog jongeren" waren, zo is bij hen die thans als jongeren" aan het woord komen, een verregaande slordigheid en een volslagen gebrek aan literair vakmanschap en literatuurkennis het voornaamste euvel. Hun verskunst mislukt doorgaans, omdat het poëzie van het ten-naaste-bij" is. Het goede vers is abso luut, onaanvechtbaar, autonoom; ge kunt niet marchanderen met een regel of een woord, zelfs met geen komma. Het moet er zo staan, of het staat er helemaal niet; het is niet voor parafrase vatbaar. Maar daar hebt ge het merendeel der bundeltjes van zulke jongeren", die ouwelijk genoeg aandoen, omdat ze haast niets anders bevatten dan parafrases volgens de heersende mode: vervangbaarheden, lukraak geschreven aanduidingen van wat vaag aangevoeld, vermoed wordt, niet geweten, niet in de bliksemflits der kunstenaarsvisie gezien wordt tot in de verste toekomst-tunnels, geweten wordt sinds alle eeuwigheid. Daar hebt ge Hartslag" van Adriaan Morriën of de veel omvangrijker bundel Verloren dromen" van M. Mokz), waarin men tevergeefs uitziet naar een enkel vers dat naar de keel springt, even, heel even maar vastgrijpt en een echo nalaat. Er is soms wel een enkele regel, een aanzet die verwachting wekt of getuigt van het vleugje inspiratie dat er geweest is, maar waarvan aanstonds de spanning verloren ging, zoodat hij niet door het wonderbare proces der poëtische celdeling verder groeide tot een afgerond geheel, waarvan de inval" reeds de gehele vorm als kiem in zich droeg, maar die met routine-middelen werd afgemaakt" tot een sonnet, een strofen-reeks, een rijmende om-schrijving. Daaruit ontstaan ook de rhythmische zwakten, de ongebondenheden die zo prozaïsch werken. Lees slechts de volgende strofe" van Morriën, als proza" afgedrukt: Vaak wil zij alleen zijn om zacht te kunnen lachen Over het wonder dat in haar groeit. Zij weet, de andren zullen 't niet begrijpen, In zich voelt zij de zikerheid rijpen, Anders te zijn dan allen, een gelorf In zichzelf, dat troost schenkt, sterkt, maar ook ver moeit." Waarmee men tevens gedemonstreerd ziet, dat slechte poëzie ook ver staat van goed proza. Het zijn geen gebieden die aan elkaar grenzen, zodat men van de laagste sfeer van het ene verhuizen kan in de hoogste sfeer van het andere, gelijk veelal gemeend wordt. Het is telkens weer het rhythme, dat het eerst de halfwas-dichter verraadt, dat onmiddellijk het gebrek aan spanning en voltooiing doet opvallen. Dit is iets wat buiten metrische of gedachtenstructurele gebondenheid of vrijheid staat. In dit opzicht vindt men meer goeds onder de gedichten uit Klein verlies" van Bob Stempels 3). Het hoofd gebrek bij hem is, dat hij nergens aan de abstractie toe komt, maar zich steeds tevredenstelt met het schrijven van soms fraaie genrestukjes, op juist dezelfde keurige en precieuze manier als vele van onze oude schilders. Het is een zonderlinge terug gang, deze jonge dichters te zien werken als de schil ders van de haagse school, n dan nog veelal een tikje slordiger, een beetje liefdelozer. Bij Bob Stempels echter is er een bekommernis om keurige zegging, om goede versvorm, die weldadig aandoet. Waarom tenslotte woorden te verspillen aan de nieuw-cpgelapte rhetoriek gelijk A. ter Haghe die ten beste geeft in zijn Hardnekkige monologen", 4) ten bewijze dat zelfs Indonesiëhem niet heeft kunnen genezen van de huisbakken rijmlust des dagelijksen levens? Ik ben mij ervan bewust, dat hier een zeer hoge maatstaf wordt aangelegd. Maar er valt niet te marchanderen; geen maatstaf is hoog genoeg voor de dichtkunst, en wij hebben zo'n overvloed van kleine dichters, dat wij ze gerust alle verwaar lozen mogen terwille van de enkele grote die er toch ook gelukkig nog altijd zijn. T l K O T l N DEN MAAS - NASSAUPI_EIN 6 EASTERN ART i^ Leopold, den Haag 1939. 2) beide bij A. A. M. Stols, Maastricht 1939. 3J Boacher, den Haag 1939. 4) Mees, Santpoort 1939. ASPECTEN ALLE voorstellen van een verenigd Europa zullen illusorisch blijken, indien er niet werke lijk een Europese cultuur bestaat, een geestelijk bezit aan alle volken en naties van dit werelddeel gemeenzaam, waardoor een onderlinge verstand houding mogelijk is, die op hechtere basis berust dan een toevallige en vergankelijke belangengemeen schap. Met andere woorden, het bestaan van een algemeen Europese cultuur is een noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van een verenigd Europa; en ofschoon dit fcestaan wel door weinigen in twijfel zal getrokken worden, is nog niet vaak met enige nauwkeurigheid aangegeven, waaruit die Europese cultuur eigenlijk bestaat, en wat haar specifieke eigenschappen zijn. De bijdragen van buiten-Europese herkomst zijn niet gering, en zelfs heel oude zijn niet altijd op kennelijk Westerse wijze verwerkt. De cultuurhistorici der Romantiek hebben, misleid door sommige aspecten der Renais sance, de originaliteit van Griekenland en Rome overschat. En al hebben wij nog niet alle geheimen van het archaïsche Kreta kunnen ontraadselen en praat men over Etrusken of Iberiërs zonder heel precies te weten wat daaronder te verstaan valt, wij hebben toch geleerd, dat het semitisch-hamitische aandeel in de Middellandse-zee-cultuur, door Foeniciërs en Egyptenaren in alle windrich tingen uitgezaaid, in ons werelddeel verbonden werd met dat wat geheimzinnige Pelasgen en homerische Grieken op hun beurt uit de Indische wiegestreek der aarde en uit het verre China haalden. Nog steeds heeft men niet de inventaris van het gehele legaat van China opgemaakt; in weten schappen, kunsten en techniek kan het nauwelijks minder geweest zijn dan het Indische legaat voor taal, mythe en godsdienst. Griekse wiskunde en filosofie werden aan de voeten van pyramide en sfinx, in Assyrische tempelhallen en Babylonische tuinen geboren. En op de staalkaart der voorchristelijke cultuur die bijvoorbeeld oud-Spanje biedt, valt het Grieks-Romeinse element bijna geheel weg tegen het vele, dat zeker niet van Europese herkomst is. Het Romeinse Imperium, de eerste vorm van een verenigd Europa die wij k nnen grotendeels een vereniging van tegendelen beproeft een be wonderenswaardige, maar vaak vergeefse hege monie van wat in de metropool als cultuur geldt, aan de vele barbaren" van Noord en Oost en West op te leggen. Voor zover er dan sprake is van een algemene cultuur, ontstaat deze ten koste van het eigene dat Germanen of Kelten, Iberiërs of Slaven bezeten mogen hebben. De sporen der vroegere differentiëring welke nog over zijn als welsprekende getuigenissen van het harde feit dat vereniging niet zonder vernietiging gepaard kan gaan, zijn in hoofdzaak brokstukken van een toegepaste of cultische kunst. En als na eeuwen het eerste Europese Imperium weer uiteenvalt, is er al iets van een gemeenschappelijk cultuurbezit, dank zij het feit dat de veldheren al ras gevolgd werden door betere cultuurdragers uit Rome: de predikers en monniken, die met het christendom ook de benedictijnse eerbied voor kunst en wetenschap ver spreidden. En wat geen veldheer kon bereiken, werd nu op vreedzame wijze tot stand gebracht: Europa kreeg zijn eerste esperanto in het kerklatijn (gelijk in het Oosten in het kerkslavisch), en of schoon het gebruik ervan tot de intellectuele elite beperkt bleef, bewijst het langdurig voortbestaan ervan bijna tot op onze tijd?genoegzaam welk een internationale binding het vormde. Tevergeefs zouden Duitse keizers en Roomse koningen trachten de droom der antieke imperia listen nog eenmaal te verwezenlijken. Het gemeen schappelijk ideaal dat Europa voor de laatste maal in een gesloten oprukken tegen de Islam kon ver enigen, bezorgde dit werelddeel juist de laatste hevige cultuurbeïnvloeding van buiten. De kruis tochten brachten alle Westerse landen van liever lede in- beroering met de meer epicuristische levensen schoonheids-opvattingen der Moorse volken, en tevens opnieuw in aanraking met veel verloren cultuurgoed uit Hellas. Het nieuwe aangezicht dat Europa hierna kreeg, heeft het nooit meer geheel verloren. Het collectief avontuur der kruisvaarders van uiteenlopende afkomst en nationaliteit, heeft op de gemeenschappelijke cultuurbasis die het allesveroverend christendom reeds gelegd had, een bijna uniform stempel gedrukt. De vooruitgang was in het ene land sneller dan in het andere, maar voor de variabele teller der cultuur bestond voortaan steeds een gemeenschappelijke noemer: die van het Middeleeuwse, oriëntaals beïnvloede christen dom. En dat is zo gebleven tot op de huidige dag. In religie, wetenschap en kunst zij n inderdaad de sterkste factoren te vinden, die de gemaenschappePAG. 16 DE GROENE No. 3263

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl