Historisch Archief 1877-1940
natuur
De zee tusschen herfst en winter
De heremietkreeft gaat op marsch
WELLICHT houdt ge ervan in deze
dagen van wind en ruwe zee of
van wonderlijke winterstilte en plat"
water eens een wandeling langs het
strand te maken; laten we hopen, dat
niet een onverbiddelijke schildwacht
u dit moet beletten wegens een of
ander gevaar. Kijkt u dan vooral eens
goed in de kleine waterplassen, die het
tijdens de eb wegtrekkende water
achterliet op het strand, in de zwin
netjes". Waar zijn al die over den
zandbodem voortbewegende schadu
wen gebleven, waarvan ge in den
zomer juist ontdekte, dat ze onaf
scheidelijk waren van garnalen en
kleine vischjes? We kunnen lang
kijken of kort, maar veel leven zullen
we op het oogenblik niet meer in het
zeer ondiepe water vinden. Al dat
wriemelende en bij onze nadering snel
wegschietende gedierte blijkt verdwe
nen, weg, onvindbaar. Het was aller
minst gesteld op de betrekkelijk snelle
afkoeling van het zeer ondiepe
kustwater, en wat de vogels deden in de
weken, die achter ons liggen, hebben
ook de zeedieren gedaan, die den zomer
doorbrachten in het lauwe water vlak
voor de stranden: ze trokken weg. Weg
van het gebied, waar ze te veel last
van de kou kregen, weg dus van de
kust, naar dieper water. En deze
trek" in het zoute water moet vele
malen indrukwekkender geweest zijn
dan de vogeltrek op zijn drukste dagen.
De vieve kleine zeegrondels begonnen
het eerst, reeds in de laatste
Septemberdagen, de pietermannen, die zich zoo
handig aan ons oog wisten te ont
trekken in kleine zandwolken, volgden
al spoedig, en eindelijk volgde het
onnoemelijke leger der kreeftachtigen,
waarvoor deze reis wel een extra
groote krachtsinspanning moet ge
weest zijn. Want al deze legioenen
gingen te voet, zij marcheerden naar
het diepere water, tien, twintig, ja
soms veertig kilometer ver van de
stranden l
Zoo gingen milliarden nietige garna
len, die soms bleven hangen in diepe
muien, waar het nog zoo kwaad niet
was omdat er veel voedsel naar toe
stroomde. De zeer sierlijke, als van fijn
glas geblazen steurkrabben deden
het niet anders, steeds met hun uit
zonderlijk lange sprieten dei^weg voor
zich verkennend en meteeiBpeurend
naar mogelijk aas. De strandkrabben
gingen hun zijdelingschen gang, en de
energieke heremietkreeften zagen er
niet tegen op, het slakkenhuis, waarin
ze woonden, eenvoudig mee te sleepen,
zoodat het een duidelijk afgeschuurde
plek aan den onderkant kreeg. Maar
dat van de heremieten was ook bittere
noodzaak, want wee den kluizenaar,
die te lang met zijn onbeschermd week
achterlijf zou rondloopen. Het leven
der zee is hard, niet alleen op , doch
vooral ook i'n het water; men eet er
of men wordt er gegeten. En een
enkele maal doet men er zijn buurman
of zijn huisgenoot ook wel eens een
plezier. Veel heremietenhuizen zijn
bijvoorbeeld overwoekerd met een
ruwe massa van honderden kleine
kalk-kokertjes, waarin evenveel
polypachtige diertjes wonen, die als geheel
ruwe zeerasp" genoemd worden;
zij varen misschien wel bij een derge
lijke volksverhuizing omdat de kreeft
ze gratis vervoert naar ander en moge
lijk voedselrijker water. Vroeger sprak
men gaarne over een symbiose tusschen
kreeft en polypenkolonie, maar proeven
wezen uit, dat woningzoekende here
mieten juist voor 50% begroeide ,
en ook voor 50% niet met zeerasp
behepte slakkenhuizen kozen.
Wilt ge tenslotte enkele der schoon
ste sieraden van
den herfst in het
zoute water leeren
kennen, maak
dan een ijzerdra- ??
den hoepel zooals ' ; ,
uw zoon er een , .'; ".- .',,"
heeft voor zijn
schepnet, en fa
briek er een
neteldoekschen
puntzak van een hal
ven meter lengte ~
aan. Zwaai dit
geval vanaf een
pier of een
golfbrekertje enkele
malen door het
water, spoel het
klontje drab, dat
in de punt over
blijft als het water
is weggeloopen,
over in een jam
potje en tijg daar
mee naar uw mi
croscoop of dien
van een vriend.
In de jampot zit
plankton", een
verzameling van
zeer kleine we
zens, die zwe
vend geboren
worden en ook zwevend hun einde
zullen vinden. En onder de veler
lei onbekendheden in dat khine
planktonmonster zullen er enkele
zijn, die u gaan opvallen omdat ze in
ieder nieuw druppeltje, dat onder het
microscoop verschijnt, talrijker blijken
te zijn dan de anderen. Het zijn zeer
rustig zwevende, lichtend goudgroene
doosjes met elegante uitsteeksels als
lange glasnaalden. Myriaden daarvan
zweven in deze dagen voor onze kust,
doch een Nederlandschen naam zijn ze
zelfs nog niet rijk. Het zijn algen,
omgeven door fijne kiezelpantsers,
en bijgevolg heeten we ze in het alge
meen kiezelalgen ofwel diatomeeën.
Onze doosjes met hun duidelijk zicht
bare celkernen heeten Biddulphia
sinensis, de uit China gekomenen.
Dat omdat ze pas in de tweede helft
der vorige eeuw aan deze
Westerstranden verschenen, komend van het
verre Oosten. Hebben ze niet heel veel
weg van de zwarte roggen-eieren, die
op het strand aanspoelen? Waarom
zouden we deze kleine planten dan niet
Chineesche roggeneieren doopen? Het
zijn ook wel rare Chineezen, want juist
nu de andere zwevende diatomeeën
zware crises doormaken, gaat het
hun voor den wind.
En dan zijn er nog de kleine gedier
ten van het plankton, te veel om op te
noemen, laat staan om te kennen. De
grootsten zijn op het oogenblik het
interessantst, dat zijn de springertjes,
die we nog net met het bloote oog zien.
Ze lijken wat op watervlooien en zijn
daar ook wel familie van; het zijn
kreeftachtigen met zeer krachtige
roeisprieten aan den kop. En tien
tegen n, dat ze niet alleen zijn.
Sommigen sjouwen een heele vracht
mee, die dragen op de onhandigste
plaatsen dikke trossen van kleine
doorzichtige bolletjes. Wie nu maar
even rustig blijft kijken, ontdekt binnen
weinige minuten, dat ook die bolletjes
leven. Af en toe trekken ze zich plotse
ling samen om even later weer traag
uit te dijen. Het zijn klokdiertjes, die
zich vestigden op deze kleine kreeftjes.
Zij gaan gezamenlijk den winter in,
den winter onder water, die minstens
even belangwekkend is als de winter
van het land.
KEES HANA
De deeling van een diatomee: Biddulphia sinensis
PAG. 17 DE GROENE No. 32*5