De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 13 januari pagina 10

13 januari 1940 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig Leven Het kleine Albert Heiman DE vruchtbare en gulhartige schrijver die Antoon Gooien is, heeft ondanks de beperktheid van zijn répertoire, of misschien juist daardoor, een hartelijk succes bij een zeer groot publiek in Nederland; hetgeen hem echter niet belet om op zijn manier van tijd tot tijd naar vernieuwing te streven, wat zo verstaan moet worden, dat hij van bepaalde maniertjes en hebbelijkheden afstand doet, om ze te vervangen door andere even charmante, even populaire. Want een mens kan zich wel tel kens anders voordoen, precies zoals hij zich in een ?ander kleed kan hullen, maar zijn wezen blijft het zelfde, en kleding en gebaren behouden tenslotte dezelfde karakteristieken. En hoe averechts het soms ook zijn mag, dit is stellig het bewijs van een persoonlijkheid, een massa-persoonlijkheid des noods. Ditmaal heeft Coolen zijn Peelboeren en zijn heiligen vaarwel gezegd, Roothaert heeft zich inmiddels de eersten aangetrokken, en over de laatsten ontfermt zich ook nog wel iemand, en vraagt nu in Het klein? rijk" l) aandacht voor het luchtig en onbevangen vertelde leven van zijn vier kinderen, die in niets schijnen af te wijken van andere kinderen, en ook in het verloop van dit op gewekte boek niets doen, dat niet tot de levens beschrijving van ieder ander kind zou kunnen be horen. De schrijver laat niet na, daar een paar maal uitdrukkelijk op te wijzen. En het is juist op deze alledaagsheid, die hij liever eenvoud en simpelheid des levens noemt, dat hij groot gaat. Hij ontwijkt hier opzettelijk alle spanning, alle verrassing, in zijn zorg om de idylle vooral als ieders idylle voor te stellen; en een stijging komt er pas, wanneer niet van de kinderen verteld wordt, maar van de man moedig weggedrukte angst van den vader, wanneer zijn oudste weggeloopen is, en tevergeefs gezocht wordt. Dan vergeet ge volkomen den amorf geble ven jongen, die zijn ontdekkingsnatuur bli.kbaar niet van thuis" heeft -meegekregen, en ziet ge alleen den verteller zelf, menselijk, eerlijk, na tuurlijk, zoals ieder van ons zou zijn, wanneer zijn knaapje laat in de nacht nog niet kwam opdagen. Met het aplomb van een overtuigd-goed mens, de rustige zelfverzekerdheid van wie alle uiterlijke kentekenen van het geluk draagt en weet dat negen tig procent van alle Nederlanders in al zijn opvat tingen achter hem staan, beschrijft Coolen het hui selijke gedoe van drie kinderen (het vierde komt slechts op de proppen om te laten zien hoe de drie anderen er op reageeren), die opgroeien in het Arcadiëvan Gooi en Peel en Baronie en Kempen, want waar Coolen k jmt, wordt de wereld mooi en bloeien de rozen van het bucolisch geluk, en groeien de kinderen.... als Coolen in hun menigvuldige een derheid op deze goede aarde. IK kan het lastig over mij verkrijgen, bij deze hartelijke, Walt Whitmanse Buck up and see how wonderful 's life !"-stemming voor spel breker te fungeren. Maar er zijn verschillende ma nieren van kinderen, ? ook je eigen kinderen, te zien, en er is waarschijnlijk geen enkele de alleen zaligmakende manier. De metafysische zorgeloos heid van ouders en overheden is een geschenk des hemels, wanneer ze tenminste geen gevolg is van domheid; en wie zegt ons trouwens, dat ook domheid geen geschenk des hemels is ? Van veel weten komt veel verdriet. En als die kinderen daar eenmaal zijn, kunnen ze met de meest tragische le/ensvisie niet weggeredeneerd worden. Men kan het met Coolen, die Ibsen's nare Nora met een apolo getisch handigheidje al te hard valt, geheel eens zijn, dat het kind steeds een wonder is, en toch niet vergeten , dat ook het schoonste wonder tegelijker tijd iets griezeligs heeft, anders was het er dan ook geen. Maar het ene standpunt is zo goed als het andere, en de beschouwingswijze van Coolen heeft, behalve het voordeel der aantrekkelijkheid ook nog dit, dat men daaruit zeer nauwkeurig de natuur van den schrijver leert kennen, het volstrekt on tragische, on-dramatische van zijn geaardheid (waardoor zelfs boeken als De goede moordenaar" en Peelwerkers" een idyllische allure blijven be houden),-en zijn angstige afkeer voor het wonder UW FAMILIEWAPEN opgespoord en prachtig ge schilderd in maat naar keus 113.50. Beschikken nu over meer dan een half millioen-gegevens. Vraagt e«ns vrijblijvend aan. Zegelringen, stamiboomen etc. JUraldlKh Cene»Jogi»ch Burtm.D* BuiUr, Zeer billijk. OranJ* Maïs«ulian 87, OvtrvMn. kinderrijk der menselijke complicatie, door antagonismen in diens streven en geheimste bedoelingen ontstaan, voor het wonder der menselijke geest, die aan het raadsel van zijn Zelf verbloeden kan, gelijk de dieren die hun eigen vlees opknagen en leven van hun eigen ondergang. Het zijn vermoedelijk slechts zeer weinigen die zich om deze dingen bekommeren, en dat is maar goed ook; natuur en leven hebben zulk een zorge loosheid nodig, die de zorgeloosheid is van een ver vroegde lentedag, van de witgebloesemde boom gaarden, van de muggenzwermen en de onver stoorbare leglust der kippen 's zomers, de regen van dorrend loof, de konijnenjacht en de oorlogen des winters. Neen, het verstand is een vijand van het leven; het geeft een scholing voor dood en Nirwana. Maar het vlees denkt niet, het is gul en spilziek, en wie onbekommerd dit instinct volgen kan en het ook in zijn kunst weet uit te leven, is iemand die onwillekeurig de liefde en achting ge niet van zijn medeburgers. Vooral in oorlogstijd. Pallieter" was ook een product van de jaren '14 en '15. Het verschijnsel is waard gesignaleerd te worden, maar Antoon Coolen treft in deze niet het minste verwijt. ER is echter iets anders, dat mij tijdens de lezing van dit ioek voortdurend op pijnlijke wijze wakker gehouden heeft. zoals een zuigeling die ligt te schreeuwen omdat een boertje hem in de weg zit, om in de stijl te blijven van het onder havige boek. En dat komt door de veralgemening die de schrijver ons hier opdringt. Ik schreef over mijn kleine rij, die van u stonden er in aangetreden, uw drie, uw zes; alle tien uw jongens zo ge die hebt, stonden er aan toegevoegd." Hiertegen waag ik een bescheiden protest. Er zijn duizenden kinderen, het meerendeel der kinderen, die nog veel gewoner zijn dan de uwe, o Anacreontische Peellander. Die niet weten wat een tuintje is, die groot worden zon der dat ze ooit onder een appelboom gestoeid heb ben, wier gehele kindsheid-verlangen uitgaat naar het ideaal: zich ?n keer werkelijk zat te mogen eten. Dat is geen sociale sentimentsmeierij, dat is wel een waarschuwing tegen uw verburgerlijking van de dingen, dat prettige doen alsof uw neus bloedt," om uw medemensen , een bepaalde groep van uw medemensen te plezieren, de honneponnige, levenszonnige, boemelbc.ronnige mevrou wen en meneren, die nooit in bepaalde stadswi kin komen, en zeker niet in de binnenhuizen daarvan, die niet aan de bittere poëzie" van gescheurde truitjes en tuberkelrijke snotneuzen herinnerd wen sen te worden, omdat nou ja daar geen be ginnen aan is, nietwaar? Versta mij wel, ik wil hier volstrekt geen socialis tische lieve luizenkindertjes-verheerlijking uitspelen tegen Coolea's heilige onbekommerdheid, maar slechts aantoonen, waarom hij gerust mag spreken met het aplomb van iemand die inderdaad negentig procent van de Nederlanders achter zich heeft. Want hij spreekt over de kinderen, niet van deze negentig, maar van het negende deel der andere tien procent; de gezonde kinderen der gegoede, prettige, buitenwonende families, uit de naar uiter lijke omstandigheden ideale omgeving voor op groeiende kinderen. Maar men identificeert zich gaarne met het uitzonderingsgeval dat Coolen's kleintjes vertegenwoordigen; men vindt het prettig, ondersteund door het gezag van den schrijver, te denken: Ja, zo zijn ze nou, al die kinderen die wij in natuurnoodwendige zorgeloosheid de wereld in sturen; zo groeien ze op, en dat is fijn. en je bent een nurkse bruut of een zwartkijker als je dat anders vindt. Het meerendeel der mensen beaamt het ten volle, wanneer een auteur tot hen komt en op be minnelijke wijze vertelt: Lieve vrienden, het bur gerlijke is mooi, het burgerlijke is het algemeen geldende, geniet van uw boterham met den gulden dikken boter en de zware, van geurende rijpte ber stende appelen en de muziek der stoeiende, blozende kinderen, want dat is onze wereld, het leven is goed, mits ge uw belasting op tijd betaalt en niet toevallig zo'n klein grijs, weet-de-ge-wel bommeke op oew ki'.pke krijgt. En ook dan zult ge berusten, want het is de Lieve Heer die u dat overzer.d:- Paul van Ostayen, die wist het inderdaad nog beter. Alle mensen slapen goed, die de deur op grendel weten," dichtte hij. En dat kan als motto dienen voor de opera omnia van vele schrijvers.... EEN ander uitgangspunt, een geheel verschil lende bedoeling, maar tenslotte toch hetzelfde effect heeft Sint Seba*tiaan" van S. Vestdijk i), waarin hij eveneens de vroege kinderjaren beschrijft van een knaapje, dat in niets van de Grootste Ge mene Deler afwijkt; en ook de omstandigheden waarin dit kindt opgroeit zijn alledaags, veel allerdaagser en burgerlijker neg dan bij Coolen. Uit het boek zelf blijkt niet zeer, waarom Vestdijk het de moeite waard geacht heeft, zulk een geval haarfijn weer te geven, zonder mooidoenerij, maar ook zon der iets van het navrante dat ons uit Het grijze kind" van Theo Thyssen, of een tikje van de oerdiepe ironie die ons onweerstaanbaar uit de kinderromars van Hughes bijblijft. *) N('gh en van Ditmar, Rotterdam, 1939. Geschokte Zenuwen komen tot rust en worden gesterkt door Mijnhardt's Zenuwtabletten Buisje 75 et. Bij Apothekers en Drogisten. Hoffmann vertelt in Holland Laat het meteen gezegd zijn, dat de Nederlandse Opera Stichting in staat is geweest het laatste reslji scepsis dat er en niet geheel ten onrechte kon zijn omtrent de begaafdheid van onze Nederlandse musici voor de opera, volkomen te doen verdwijnen. Het is nu, reeds door deze enkele opvoering van Les contes d'Hoffmann" meer dan afdoende gebleken, dat een eigen opera, op natio nale krachten steunend, in staat is uitvoeringen te geven van het vereiste niveau. Is zo'n enkele uitvoering nog te weinig om te mogen generaliseren? Er bestaat nog een tweede nederlands opera-gezelschap, eveneens jong en met minder middelen gezegend dan de Stichting. Ook dit gezelschap kon men prijzenswaardig werk zien leveren. En uit een gezonde concurrentie kan alleen maar een stimulerende werking ontstaan. Het ziet er alles heel hoopvol uit, en dat wil juist in deze tijden heel wat zeggen. In deze tijden.... daar staat ge versteld van, dat Offenbach en Hoffmann het juist nu zo goed doen. Alsof al de bittere realiteit waarvan men omgeven is, het laatste restje schaamte over eigen gevoelig heid laat wegvallen, en men zich weer onbevangen durft overgeven aan deze langoureuze romantiek die schwarmt in de ijlte en wroet in duistere onder lagen, maar nimmer haar sierlijkheid, haar goede toon verliest. En welk een Offenbach openbaart zich hier; wanneer de wereldling ernstig wordt, is zijn stem treffender dan die van de doodbidders en profeten van immer. Zo gaat het met Offenbach, en met dit werk, waaraan hij op het eind van zijn leven jarenlang ciseleerde, zonder het te mogen voltooien. Het brengt in de omraming van een levensepisode van een der meest romantische dichters, van zulk een echt germaanse berschwanglichkeit", drie taferelen van een zonder linge symboliek, die in al hun schematische opzet door vreemdsoortige onbewuste vezelen verbonden zijn, en in toom gehouden worden door de echt franse zin voor maat en goede smaak, welke Offenbach zich in de loop der jaren eigen wist te maken. En het is van al de opera's uit de dagen van het tweede keizerrijk een van de weinige werlcen gebleken, die zich ook nu nog ten volle kunnen handhaven. Op het tegoed van het Nederlandse ensemble staat, dat het dit alles zo duidelijk tot zijn recht liet komen onder de bijna overdadig rijke en ge detailleerde enscenering en regie van Lothar Wallerstein .en de vlotte directie van Johannes den Hertog, en zulks ondanks het nogal romme lige van de balletten, die nog tezeer ook het onwerkelijke, fantastische van de Hoffmannse sfeer misten. Maar de vocale hoofdpersonen waren uitstekend. Een ingehouden, ietwat kwij nende, maar zeer welluidende en stijlvolle Hoff mann van Michel Gobets, uitstekende vertol kingen door Otto Couperus, een verdienstelijke buffo van Frans Vroons, en prachtig gerealiseerde vrouwenrollen van Greet Koeman, Gr Brouwenstijn en vooral Ellen Schwarz, die haar moeilijke opgaaf van coloratuur-zangeres en menselijke automaat met goede smaak wist te verbinden. Een geheel gevulde, critisch geestdriftige Stads schouwburg leverde het bewijs, dat dit ensemble ook zijn publiek heeft. Nu afwachten of het op de ingeslagen weg voortgaat. Er bestaat belangstelling en zelfs liefde voor een eigen opera, in de meest uiteenlopende kringen. De kansen zijn beter dan ooit, dat er eindelijk aan hun verlangens voldaan wordt. Wat volgt? Lou LICHTVHLD PAG. 10 DE GROENE No. 3167

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl