De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 27 januari pagina 10

27 januari 1940 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig Leven De hartstochtelijkheid van den romancier Albett Heiman HET zal u wel zoals mij gaan; wanneer ge de eerste bladzijde leest van Siegfried van Praag's uitvoerige verhandeling over De hartstochtelijkheid der ziel" i), dan gaat ge na de eerste paragraaf de beste eens rechtop zitten, en denkt ge: Ziezo, dat kan goed worden; eindelijk weer eens een eerlijk man die de moed heeft uit de hoek te komen met zijn gereedschap, zijn hele in- en uitwendige arsenaal". Want het is een ferme aankondiging waarmee hij van wal steekt: Als romanschrijver heb ik me dikwijls afgevraagd, of ik niet een een zijdig beeld van het mensenleven gaf, door altijd diémensen tot onderwerp mijner boeken te kiezen, die men hartstochtelijke mensen zou kunnen noemen, en door diéepisoden in mijn romans en novellen op te nemen, die de hartstochtelijke mo menten van het leven zijn. Daar het mij in het bizonder op de waarheid aankomt, en ik, hoewel ik de fantasie des-schrijvers als een genade beschouw, willekeur ten opzichte van de uitbeelding der mensen en der maatschappij verwerpelijk vind, heb ik mij verweten, dat ik misschien een willekeurig geschifte wereld uitbeeldde." Dat klinkt naar een zeldzame zelfcritiek en een soort van bezinning die we hier niet gewend zijn. Ge spitst u op wat er komen gaat, en zijt er niet zo gauw op verdacht, deze eerste-beste -regels eens nauwkeuriger te onderzoeken wijl daarin reeds alle deugden en fouten van het verdere geschrift, en in zekere mate ook van de gehele schrijversfiguur vervat kunnen liegen. Dat bemerkt ge pas achteraf, en ge voelt u dan een weinig bedrogen, ofschoon niet onaange naam;'immers ge hebt nu toch iemand die zichzelf veel wijsmaakt, in de kaart gekeken. En wie maakt zichzelf niets wijs ? Het is geen beletsel om sympa thiek te zijn. En dat is het werk van Siegfried van Praag, dus zijn schrijverspersoonlijkheid, zeer zeker. Maar met die hartstochtelijkheid die hij naar waarheid heeft willen onderzoeken is het bij lange na geen eenvoudige zaak. De grootste taaivirtuoos zowel de kleinste komen beiden onvermijdelijk bij een soort scheikundige formules terecht, wanneer zij precies gaan onderzoeken wat zij doen met de taal. En ge weet hoe die formules uit de organische chemie er uitzien.... Is het te verwonderen dat er ook iets dergelijks gebeurt wanneer de fan tasierijke romanschrijver gaat uitvorsen, hoe de spannings verdel ing in het krachtveld van 's mensen binnenste nauwkeurig geconstrueerd is, welke richting de protoontjes uitgaan en welke baan de electroontjes bij voorkeur nemen? Er is maar n soort van waarheid, dat is de bizondere twijfel achtigheid die wij wetenschappelijke waarheid" noemen, en die door de mannen van het vak uit eindelijk altijd tot cijfertjes en wiskundige formules herleid wordt. NU is er een groot verschil tussen de landman, die zijn akkers afbakent, zijn velden opmeet en zijn oogst schat, en de wiskundige die met feil loze geometrie en geodesie hetzelfde doet. De eerste staat dichter bij de verschijnselen met hun eigen poëzie, ziet om zo te zeggen de sluier van Maya van zo dichtbij, dat hef hem zelfs weieens gelukken kan door de mazen van het weetsei neen te kijken in de blanke oneindigheid daarachter. Maar zijn meten zal naar niets lijken. Duizenden jaren zijn ervoor nodig geweest, eer men uit zulke onhandige kunstjes geleerd heeft de verhoudingen van lijnen, de gelijkheid van hoeken, de evenredigheid van figuren te bepalen, en nog weer enige duizenden jaren voordat mensen als Bolyai en Lobatschewsky wisten te ontdekken dat dit schijnbaar onomstote lijke ook slechts een betrekkelijke en zelfs geheel willekeurige waarheid was. Een weinig kennis van deze andere" wereld leert een grote mate van voorzichtigheid betrachten bij het verlaten van de vrije natuur des landmans om het laboratorium van den geleerde binnen te stappen. Haast altijd treedt de kunstenaar daarbij door de spiegel, en verkoopt hij zijn schaduw aan den duivel. Zo is het Siegfried van Praag ook gegaan. Hij is een romanschrijver die bepaalde onderdelen van het menselijk leven, bepaalde eigenaardigheden en uitingen van de individuen goed heeft waargeno men. Maar hij is geen filosoof, hij beschikt niet over het logistische en methodologische apparaat dat voor een dergelijke systematisering" als hij zich voorstelt nodig is; d?arom gaan al direct bij het begin zijn definities mank, wordt zijn indeling willekeurig en zijn inventarisatie onvolledig. Hij is te intelligent om niet zelf telkens de moeilijk heden te bemerken waarin hij raakt; en dan tracht hij zich er uit te praten, beroept zich op de gecom pliceerdheid van den mens en diens eigenschappen, hetgeen natuurlijk hier geen excuus vormt, daar de opgaaf is: door rangschikking en analyse een zekere regelmaat en eenvoud te ontdekken. WIE zich minder voor een geconstrueerde waarheid" dan voor de veelzijdigheid der fenomenen interesseert, heeft intussen ook aan zulk een mislukking als deze heel wat, omdat zij ons allerlei leert over de ene hartstocht waarover hier niet, of slechts zeer zijdelings gesproken wordt, namelijk de hartstocht om in de schepping een afglans van onszelf te ontdekken, onze wil naar orde en tucht ook de natuur op te leggen, logisch verband te brengen in alles wat zich buiten ons afspeelt. In de taal welke Siegfried van Praag ge bruikt, en waarin hartstochtelijkheid" staat voor verbizonderingsdrang, moet deze algemene eigen aardigheid van den mens wel de hartstocht bij uitnemendheid genoemd worden. Gthsel aan het slot van zijn beschouwing komt de aap ook uit de mouw, die hij al in zijn eerste definitie handig weggemoffeld heeft, dat hij hartstochtelijkheid gelijkstelt met de distinctiedrift" waaraan Carry van Bruggen niet alleen een groot gedeelte van haar nog altijd lezenswaardige Prometheus" heeft gewijd, maar ook geheel haar essay over Modern fetischisme", waarin zij hoogst behartenswaardige dingen gezegd heeft met meer levendigheid en doordringingsvermogen dan welke schrijfster in Nederland ook. Nu is het opmerkelijk, dat er meer verwantschap tussen Carry van Bruggen en Siegfried van Praag bestaat, dan op dit punt alleen. Is het toeval dat zij beide joodse auteurs (en ongeveer tijdgenoten geweest )zijn? Is het wonder dat zij, voortgekomen uit een milieu waar men bij uitstek gemeenschappelijk-georiënteerd is en waar bovenal de traditie geldt, zich allermeest interesseren voor het ver schijnsel der verbijzondering, voor de streefzaamheid (van Praag noemt het hartstochtelijkheid") van het individu om zich van alle anderen te onder scheiden door een bepaalde keuze uit alle levens mogelijkheden? De christelijke romanticus, de typische westerling van vandéag, de halve heiden die zich om met Heidëgger te spreken uitge worpen voelt in de verlorenheid van het al, is in zijn bezorgdheid" vooral individualistisch ge oriënteerd, en zit het meeste in over de parten die het kudde-instinct hem speelt, over de afbreuk die zijn massa-gebondenheid aan de vrije ont plooiing van zijn gegeven persoonlijkheid doet. De gerichtheid van deze geesteshartstocht schijnt biologisch gedetermineerd en de werkingen ervan na te gaan is stellig interessanter (voor mij ten minste) dan een indeling van de passies in groepen volgens willekeurig gekozen gemene delers. En dat zegt alweer veel omtrent dengeen die deze voorkeur belijdt. Hoever dit alles iets ontsluit over de verhouding van den romanschrijver in het algemeen ten op zichte van de menschelijke psyche is weer een andere zaak. Ergens midden in zijn geschrift ver raadt Siegfried van Praag zichzelf (tenslotte maak je ie tóch niets wijs) wanneer hij toegeeft: Slechts de roman-literatuur kan hier de nuance voelbaar maken zonder haar tevens met een etiket te doden." En den waren natuurliefhebber, den landman die met de neus vlak voor de sluier van Maya staat, is het alleen om de nuances te doen, want er btstaat voor hem niets anders dan nuance, vooral zoodra hij besf ffen gaat dat alles slee' ts schijn is van een wezenheid die wij toch nooit kunnen achterhalen, vermoedelijk juist tengevolge van onze fameuse distinctie l DE romancier gaat tot zijn medemensen op zoek naar het gemeenschappelijke en tege lijkertijd naar het andere", het vreemde. Hij kan het ene niet onderscheiden zonder het andere zeer nadrukkelijk ter kennis te nemen; en zoo ontstaat er een proces van aantrekking en afstoting tegelij kertijd, die beide onder de algemeene noemer van liefde-voor-het-vak en liefde-voor-de-schepping val len, het ene weer middelpuntzoekend, het andere middelpuntvliedend. Het lijkt mij niet noodzakelijk voor het welslagen van een roman, dat men zich hiervan rekenschap geeft. De grote creatieve functies (waarneming, weerspiegeling en toespitsing op een bepaald onderdeel) voltrekken zich meestal onbewust; de impuls om iets te maken noem het hartstochtelijkheid of wat het ook zij breekt bij den kunstenaar in zijn goede momenten met zulk een, hevigheid door, dat iedere critische instelling daardoor teruggedrongen wordt. Pas achteraf treedt de twijfelende zelfbeschouwing, het zichrekenschap-vragen op, dat stellig zijn nut heeft, maar dat ook misleiden kan in gevallen waarin het scheppend vermogen volslagen gelijk heeft en op zijn rechten blijft bestaan. Ik wil maar zeggen, dat de flaters die Siegfried van Praag in deze studie beging, geen uitsluitsel geven over de deugdelijkheid van zijn romans, al haalt hij deze telkens aan ter illustratie van zijn hartstochten-leer. i) Van Loghum Slaterus, Arnhem 1939. NIEUWE UITGAVEN HET boek van Ir. J. M. deCasseres: (Uitg.: Arbeiderspers) H^t an dere Amerika" is het lezen overwaard: De bedoeling des schrijvers was, aan te toonen dat Amerika noch door halve-garen bewoond, noch door gang sters bestuurd wordt." Dat deal heeft hij stellig bereikt. Het tweede doel van dit boek, waarin uitvoerig de planolo gische pogingen in de Ver. Staten onder Roosevelts bewind geschetst worden, heeft zeer groote waarde: zulk een samenvattend overzicht ontbrak ons tot dusver. Het eerste deel dat Amerika in het algemeen behandelt, kon ons minder bekoren, evenals de signifische vermaningen die de schrijver met kwistige hand door het boek heeft gestrooid. ALS zes-en-twintigste publicatie van het Nederlandsch Economisch Instituut verscheen een uitvoerige studie van J. van der Wijk: Inkomensen Vermogens-Verdeeling." Dit boek, hoewel eenvoudig en helder geschreven, is door zijn mathematischen grondslag voor den vak-econoom bestemd. In opzet en conclusies is dit werk uiterst origineel. Schrijver komt tot een grondwet der vermogensverdeeling", luidende dat de onvermogenden", minvermogenden" en vermogenden" resp. 50%, 25% en 25% van de bevolking uitmaken. Deze begrippen hebben echter mede n psychische basis. Van der Wijk heeft met dit boek de kroon gezet op zijn vroegere publi caties die meerendeels in tijdschrift afleveringen verdwenen zijn. DE studie van W. Arondéus over Matthijs Maris, die met de onder titel De tragiek van den droom" door Querido is uitgegeven, heeft op schrij ver dezes een onvergankelijken indruk gemaakt. Of dit nu Matthijs Maris was, zooals Arondéus hem doet leven, weet ik niet. Arondéus zelf weet het trou wens ook niet. Hij erkent, een ikillusie" tot uitbeelding te hebben ge bracht. Het zou onjuist zijn, deze te analyseeren: men geve er zich aan over als men dat kan, d.w.z. wanneer men de atmosfeer van Matthijs Maris Arondéus kan navoelen. Is dat het geval, dan zal deze biografische ver beelding U enkele uren van zuivere verrukking schenken. Enkele fraaie illustraties verluchten dit rijk uitgegeven werk. WIJ ontvingen de eerste aflevering van het derde deel van het Bulletin of the Colonial Institute of Amsterdam" dat door deze instelling in samenwerking met het NederlandschPacific-Instituut wordt uitgegeven, Als gewoonlijk bevat dit tijdschrift een aantal lezenswaardige beschouwingen. Vooral de bijdrage van prof. J. J. Schrieke (?Plural Economy and Federative Society" is interessant). Jammer dat prof. Telders als eenige Nederlands neutraliteit behandelt in dit voor het buitenland bestemde tijdschrift. Zijn beschouwingen zijn wel ietwat forma listisch. LOWE Chuan-Hua, een bekend Chineesch publicist over econo mische problemen van het Verre Oos ten heeft goed werk gedaan door in Japan's EconjmicOfjensive in China" (uitg. Allen & Unwin, Londen) de ba lans op te maken van het Japansche optreden in China. Met uitvoerig documentatie-materiaal toont hij aan dat de Japansche legers wel veel verwoest, maar nog maar nauwelijks iets opge bouwd hebben. Dit boek is een uiterst bruikbare samenvatting van hetgeen sinds 1937 op economisch gebied in het Verre Oosten is geschied. Het bevat enkele goede illustraties, een reeks officieele documenten en een bruik bare bibliographie. Warm aanbe volen voor hen die belang stellen in Pacific-problemen ! PAG. 10 DE GROENE No. 3269

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl