Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER
OPGERICHT
1877
Redactie en Administratie: Keizersgracht 355. Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000.
Abonnementen kunnen met elk nummer Ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd.
27 JAN.
1940
Mijn antwoord aan den heer W. C. Sickesz
E en crifische beschouwing der
QuoVadis?"~plannen door
prof. dr. ir. J. Goudriaan
IN een Uwer advertenties van Mei 1939 noodigde
U mij uit mijn oordeel te geven over de door U
ontworpen plannen tot bestrijding van de werkloos
heid in Nederland en in de geheele wereld. Enkele
dagen later heb ik U geantwoord, dat Gij naar mijn
meening op een beoordeeling Uwer plannen terecht
aanspraak maakte, maar dat ik te zeer bezet was
met verschillende dringende werkzaamheden om
onmiddellijk aan Uw verzoek te kunnen voldoen.
Ik heb daarna tot mijn leedwezen mijn plan, U te
antwoorden, nog herhaaldelijk moeten verschuiven
en ik zou dit uitstel niet voor mijn rekening hebben
genomen, indien ik met U van oordeel ware, dat in
de ,,QuD-Vadis?"-plannen de redding der menschheid
besloten ligt.
Ik onderschrijf Uw plannen dus niet. Maar toch
is er in Uw campagne veel, dat mij aantrekt. Ik heb
groot respect voor de wijze, waarop Gij met op
offering van veel tijd, geld en energie Uw denk
beelden propageert en daarom wil ik, voordat ik
begin met mijn critiek, eerst zeggen op welke
punten U en ik het volkomen eens zijn.
Evenals Gij ben ik doordrongen van de groote
verantwoordelijkheid, die rust op ieder van ons en
op de bedrijfsleiders in de eerste plaats, dag en
nacht zonder ophouden te zoeken" naar den weg
naar meerdere welvaart en naar zekerheid van
bestaan voor ieder beschaafd mensch, die werken
kan en werken wil.
Evenals Gij ben ik sedert vele jaren overtuigd,
dat een fundamenteele oplossing van het vraagstuk
der werkloosheid binnen het bereik der menschelijke
mogelijkheden ligt, en dat deze oplossing de eerste
zij het niet de eenige voorwaarde is voor het
behoud van onze beschaving en voor het verkrijgen
van een duurzamen vrede in Europa.
En evenals Gij ben ik van meening, dat de beste
wijze van werkloosheidsbestrijding is: het weer op
gang brengen en op volle kracht houden van
het normale productie-apparaat". Dat de rationeele
bestrijding van de werkloosheid nimmer gevonden
kan worden in een versobering, in een vermindering
van consumptie, die dus logisch in zich sluit ver
mindering van productie, maar uitsluitend in een
rationeele vermeerdering van het verbruik, waartoe
techniek en bedrijfsorganisatie inderdaad tot dusver
ongekende mogelijkheden voor de geheele bevolking
hebben geopend.
HET kan tusschen ons dus alleen maar gaan over
de vraag of het vernietigen van gebouwen,
schepen, machines, enz. telkens na een te voren
vastgestelden afschrijvingstijd een doelmatig middel is
om de werkloosheid duurzaamte doen verdwijnen.
Ik beantwoord deze vraag, los van alle details,
zonder aarzeling ontkennend. Want de structuur
zelve van den maatregel, dien Gij bepleit, voldoet niet
aan den eersten eisch, dien men aan eiken maatregel
tot rationeele bestrijding van de werkloosheid moet
stellen. Deze eisch namelijk van te werken
reguleerend: sterker naarmate de werkloosheid grooter
wordt, zwakker naarmate de werkloosheid geringer
is.
Stel U een grafiek voor oogen, waarin Gij
langs de horizontale lijn de verschillende
jaren, langs de verticale lijn de activiteit van het
productie-organisme in procenten van het totaal
bereikbare uitzet. Gij krijgt dan een beeld van een
spitsgebergte. De hoogste toppen liggen op 97 of op
98%, de diepste dalen op 85, 80 of 75%. Wat moet
nu het doel zijn van een rationeele werkloosheids
bestrijding? De lijn van het spitsgcbergte om te
zetten in een flauw golvend heuvellandschap, zoo
dicht mogelijk onder de lijn van de 100% gelegen.
Door het toevoegen van een horizontale strook
in het diagram, zooals het gevolg is van een gestabili
seerde productie van gebouwen, machines, enz.
kunt Gij dit nimmer bereiken.
Maar, zult Gij zeggen, als ik de strook maar hoog
genoeg neem, zoodat de diepste dalen worden opge
dreven tot nabij de 100% lijn, dan worden de spitsen
vanzelf afgesneden en het daar wegvallende zal
misschien terecht komen in hetgeen er van het dal
nog mocht overblijven.
Maar Gij vergist U om twee redenen:
In de eerste plaats is de strook, welke Gij toevoegt,
quantitatief niet groot genoeg. De productie aan
kapitaalgoederen is niet meer dan rond 10% van
de geheele productie. En met de voorgeschreven
vernietiging van kapitaalgoederen beïnvloedt Gij
niet eens deze volle 10%, maar uitsluitend dat deel
van de 10 %, dat dient ter vervanging van reeds
bestaande kapitaalgoederen en dus niet het andere
deel, dat dient voor uitbreiding van den voorraad aan
kapitaalgoederen.
Wanneer Gij de woningen in 75 jaar afschrijft,
reproduceert Gij elk jaar 1,3% van den aanwezigen
voorraad. Maar de bevolking neemt per jaar toe
met i 1,5%, de woningvoorraad vermeerdert
jaarlijks met gemiddeld 2%. Gij beïnvloedt met den
herbouw dus minder dan de helft, misschien slechts
n derde van den geheelen woningbouw.
Voor de machines liggen de cijfers iets, maar niet
vél, gunstiger. Wanneer Gij de machines in 10 jaar
afschrijft, reproduceert Gij jaarlijks 10 % ,maar het ge
middelde accres van den machinevoorraad kan men
veilig taxeeren op 4 a 5 % per jaar. Gij beïnvloedt
dus slechts twee-derde van de geheele machine
productie.
Uw stabilisatie werkt dus niet op de volle 10%,
welke de kapitaalgoederenproductie van de geheele
productie uitmaakt, maar slechts op 5 of 6 % daar
van. En Gij laat het andere deel van de 10%,
namelijk de uitbreidingsquote, geheel aan de
tegenwoordige wisselvalligheden over.
En gedeelt lijk werkt Uw stabilisat:e averechts.
Het is een bekend feit, dat met name de woning
productie, aan zichzelf overgelaten, vrij gevoelig
reageert op de bewegingen van het prijsniveau in
dezen zin, dat zij toeneemt wanneer de prijzen
dalenen laag zijn, en afneemt wanneer de prijzen
sterk stijgen. De woningproductie heeft dus een
contraire conjunctuur en werkt uit dien hoofde,
aan zich zelve overgelaten, reeds in zekere mate
stabiliseerend. De gelijkmaking van het tempo van
herbouw maakt aan deze natuurlijke compensatie
een einde.
Uw stelsel reageert dus slechts op een deel van
de kapitaalgoederenproductie, zelve een klein deel
van de geheele productie en op deze fractie van een
fractie reageert Gij nog voor een deel verkeerd.a)
MAAR zelfs al zoudt gij een stelsel ontwerpen,
dat de geheele productie aan kapitaalgoederen
op de juiste, dat wil zeggen op complementaire, aan
vullende wijze stabiliseerde, dan nog zoudt gij niet
veel bereiken, omdat gij in het andere, overgroote
deel van productie en consumptie zooveel wissel
valligheden zoudt laten voortbestaan, dat deze Uw
stabilisatie van de 10% practisch vrijwel waardeloos
zouden maken.
Wat gebeurt er bij het uitbreken van een crisis?
Zien wij een plotselinge stagnatie in den bouw van
woningen, schepen en machines? Volstrekt niet. Al
deze takken van bedrijf hebben orders, die vele
maanden en kwartalen, soms jaren in beslag nemen.
Zij draaien nog eenigen tijd op volle intensiteit door
en storten eerst later ineen.
Kon men deze instorting verhoeden, de gevolgen
van de crisis zouden ongetwijfeld eenigermate ver
zacht worden, maar volstrekt niet opgeheven.
Het eerste, initiale verschijnsel van een crisis
i) Daarom is ook een beroep op de cumuleerende
werking van de uitgaven voor herbouw niet zeer sterk.
Deze cumuleerende werking bestaat zonder twijfel,
al taxeer ik quantitatief haar invloed niet op een
factor 8 of 10, maar op i1/^ d 2. Zie o.a.
The Economie Journal" van Juni 1931, No. 162,
Vol. XLI, het artikel van R. F. Kahn The relation
of home investment to unemployment", pag. 173.
Henri Reuchlin, Werkverruiming en haar ge
volgen voor volkshuishouding en overheidsfinanciën."
Publicatie No. 12 van het Nederlandsch Economisch
Instituut.
of men het gevolg of oorzaak wil noemen, is mij
om het even is het instorten van effectenkoersen
en grondstofprijzen. Deze instorting beteekent op
zichzelf, dat een deel van de bevolking eensklaps
haar vermogen en inkomen sterk ziet verminderen.
En vooral de teruggang aan inkomsten der agrari
sche bevolking moet vrijwel a tempo leiden tot een
vermindering aan vraag naar industrieele producten.
Dus krimpt de productie der finaalgoederen in, dus
verdwijnt de vraag naar nieuwe kapitaalgoederen
voor uitbreiding van het productieapparaat, dus
treedt na eenigen tijd werkloosheid in bij
machineen scheepsbouw enz.
De instorting der grondstofprijzen werkt niet op
10, maar op rond 20 % van het geheele economische
leven. Zij treft niet een deel van deze 20 %, maar
de volle 20 %. Voor de bestrijding van de werkloos
heid is dus het voorkomen van de instorting der
grondstofprijzen een onafwijsbare voorwaarde.
Maar op dit gebied staan de plannen van Quo
Vadis?" geheel machteloos. Erger dan dat: ook
indien de Quo Vadis-plannen op het terrein, waarop
zij zich uitsluitend bewegen, de volmaaktheid
zelve waren ik acht ze hier ver van ver
wijderd dan zou men ze niet cp betrouwbare
en duurzame wijze kunnen toepassen, indien niet
vooraf de stat ilisatie van de grondstofprijzen ver
zekerd ware. Want de uitvoering van alle plannen
tot het stabiliseeren van de activiteit in de productie
van kapitaalgoederen vergt altijd het investeeren van
groote kapitalen. Het investeeren van groote kapi
talen brengt altijd met zich mee het aangaan van
schuldverhoudingen tegenover de kapitaalgevers
in Uw geval tegenover de bezitters, die Gij schade
loos gaat stellen voor de vernietiging hunner goe
deren. En het aangaan van deze schuldverhoudingen
is op solide wijze onmogelijk zoolang niet vooraf
het prijsniveau is gestabiliseerd.
Want het gevaar van een dalend prijsniveau be
teekent weer op zichzelf, dat een schuld, welke
vandaag behoorlijk gedekt is door een waardevol
onderpand, over een kort tijdsverloop nog slechts
voor de helft of minder gedekt zal zijn wegens de
prijsdaling van het onderpand.
De renten, welke Gij meent gemakkelijk te kun
nen betalen uit de in Uw gedachtengang overvloedig
binnenkomende belastingen, dreigen noodlijdend te
worden, omdat de belastingopbrengst daalt: ie we
gens de prijs- en inkomstendaling; 2e wegens de
werkloosheid, met onafwijsbaarheid voortvloeiend
uit de prijsdaling der grondstoffen, welke Gij door
Uw eenparig voortschrijdende vernietigingspolitiek
onmogelijk kunt tegenhouden. De tarwe- en
katoenprijzen reageeren niet op een tot het uiterste opge
voerde activiteit in woning- en machinebouw.
DE tweede en ernstigste tekortkoming van de
Quo Vadis?"-plannen ligt dus hierin, dat zij op
het voor de werkloosheidsbestrijding primaire
veld van de prijsstabilisatie niets presteeren.
Ik noem dit veld primair:
Ten eerste omdat de werkloosheid, welke het ge
volg is van instorting der grondstofprijzen bij sta
biele activiteit in de kapitaalgoederenproductie zeer
veel grooter is dan die, welke ontstaat bij stabiele
grondstofprijzen en instorting van de activiteit in
de productie der kapitaalgoederen. (Zie De Econo
mist", aflevering December 1934).
Ten tweede omdat de werkloosheid voortvloeiende
uit de prijsinstorting der grondstoffen, als regel
voorafgaat aan die, welke optreedt door verslap
ping van activiteit in de kapitaalgoederenproductie.
Maar bovenal ten derde, omdat elke
stabilisatiepolitiek op het gebied van woning-, machine- en
scheepsbouw eerst uitvoerbaar wordt (zie boven),
indien vooraf waarborgen zijn verkregen aangaande
de stabiliteit van het prijsniveau.
En op het secundaire veld der kapitaalgoederen
productie acht ik de Quo Vadis?"-plannen slechter
dan de in beginsel reeds vrij algemeen aanvaarde
politiek van publieke werken, om de volgende rede
nen:
ie. De vernietigingspolitiek van Quo Vadis?''is niet
in- en uitschuifbaar naar gelang de
omstandig
(Voor vervolg: zie pag. 4 onderaan).
PAG. 3 DE GROENE No. 3269