De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 27 januari pagina 4

27 januari 1940 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

De Leidsche HET is goed, er geen doekjes om te winden: ware dr. Asselbergs alias Anton van Duinkerken geen Katholiek, dan zou zijn voorgestelde benoe ming tot bijzonder Vondel-hoogleeraar te Leiden nauwelijks tot eenig commentaar aanleiding hebben gegeven. Wel te verstaan ? prof. mr. P. N. van Eyck, Verwey's opvolger, had waarschijnlijk toch gepro testeerd tegen het feit dat men hem had gepasseerd bij de voorbereiding; wellicht ook dat bij deze gele genheid hier en daar (terecht I) ware aangedrongen op een betere regeling van het instituut der bijzon dere hoogleeraarschappen. Deze pennestrijd echter zou de giftigheid hebben ontbeerd die de polemieken naar aanleiding van Van Duinkerkens benoeming thans gekarakteriseerd heeft. Giftigheid het woord is niet te sterk. Wanneer men naleest wat over deze affaire zooal geschreven is, dan kan men constateeren dat studenten tegen een mogelijk a.s. hoogleeraar zijn opgehitst, dat personen in hun goeden naam en faam zijn aangetast, citaten zijn misbruikt, insinuaties rondgestrooid. Het Vaderland schijnt van 8 tot 18 Januari geen grooter zorg te hebben gekend dan storm te loopen en te laten loopen tegen Anton van Duinkerken. Men zal het wel bij het rechte eind hebben wanneer men achter al deze polemieken de persoon zoekt van den heer Ter Braak. Waarlijk roerend is het hoe deze heer die eenige iaren geleden het bewijs zijner artistieke onvoldragenheid leverde door van den puber" Vondel te spreken, thans (uit ressenti ment?) blaakt van heiligen ijver teneinde den Prins onzer Dichters te beschermen tegen Roomsch com mentaar. Roomsen commentaar daartegen ging het, in wezen. Men heeft, zij het ook ongewild, gepoogd, van deze aangelegenheid een tweede affaire-Oss te ma ken. Zoo beweerde de reeds genoemde prof. van Eyck dat het bestuur van de stichting geen onbe vangen, wetenschappelijke bestudeering en uitleg ging van Vondel, maar een specifiek RoomschKatholieke wenschte". Dezelfde hoogleeraar ge waagde van een furor theologico-politicus". Van Duinkerken, de candidaat, was een man die altijd en overal vóór alles apologeet en propagandist van de Roomsch-Katholieke Kerk is geweest". Zijn benoeming was een kwestie van openbare zede lijkheid" geworden. De Avondp^st zag achter dr. Van Duinkerken's candidatuur de machinaties der duistere RoomschRoode coalitie. Het Vondel-onderwijs moet verroomscht worden" dat was, aldus dit orgaan der politieke achterlijkheid, de zin van zijn benoeming. De Telegraaf sprak van een gestoelte dat als een schavot in het geheim getimmerd is, en waarover bij voorbaat een zwarte schaduw hangt." Ja, ja 't waren weer dagen in Nederland ! DE feiten rechtvaardigen deze giftigheid geens zins. Eenige jaren geleden is hier te lande een Vondel stichting opgericht. De bedoeling was, een bijzon der hoogleeraarschap te verwerven voor dr. C. R. de Klerk die zich door zijn arbeid aan de W.B.Uitgave van Vondel, terecht een grooten naam had verworven. Het initiatief ging daarbij uit van den directeur der Wereldbibliotheek, jhr. dr. N. van Suchtelen, thans door prof. Van Eyck en anderen afgeschilderd als een goedwillend marionet die niet eens besefte het slachtoffer te zijn van Roomsch gekuip. Immers, wat was het geval? Van het Stichtingbestuur waren de niet-Roomsch-Katholieken (van Suchtelen en dr. J. Berg, bibliothecaris der Amsterdamsche Universiteits-Bibliotheek) in de minderheid tegenover Staatsraad Kooien, prof. Barge en oud-minister Romme, samenzweerders van-professie, gelijk men weet. Het Vondel-hoogleeraarschap werd aan de Uni versiteiten van Amsterdam en Utrecht aangeboden. Het stuitte te Utrecht, aldus prof van Eyck, op scherp, principieel verzet van collega De Vooys". Collega De Vooys" had er namelijk, naar later bleek, bezwaar tegen, dat de Vondel-docent hoog leeraar werd, in plaats van lector of privaat-docent. De klad mocht eens in het vak komen ! Zoo is tenslotte de leerstoel te Leiden beland. De Amsterdamsche hoogleeraren Verdenius en Scholte zijn bereid gevonden, als curator op te treden. De wijze waarop het bestuur van de ctichting met de verschillende instanties der Leidsche Universiteit is omgesprongen, is dat heeft terecht ook De Tijd erkend minder fraai geweest en ontactisch, om van erger te zwijgen. Daartegen was een protest op zijn plaats. En indien men op het standpunt staat dat de benoeming van een bijzonder Vondel-hoog leeraar geen zin heeft, dan had men ook daartegen kunnen protesteeren. Maar dan had men dat dienen te doen, toen de bijzondere Vondel-leerstoel aan l eiden werd toegewezen, hetgeen in Juni van het vorige :aar is geschied. Waarom heeft prof. Van Eyck toen gezwegen? Anders gezegd: het feit dat hij toen gezwegen heeft en thans zooveel misbaar maakt, wekt den indruk dat het de richting en de persoon van den candidaat zijn geweest die nu zijn oppositie hebben opgewekt. En deze opvatting vindt eenigen steun in het feit, dat hij in zijn eerste, door Het Vaderland grootopgemaakte artikel, een aanval (overigens van uniek-pietepeuterige onbenulligheid^ deed op dr. Van Duinkerkens wetenschappelijkheid. Van Duinkerken is en blijft iournalist, aldus was zijn conclusie, en zal dus ook niet licht een werke lijk deskundige kunnen worden." Aldus de meester in de rechten P. N. van Eyck ' OP deze benepen en kortzichtige aantijging heeft De Tijd geantwoord door het afdrukken van een lijst van 45 publicaties van dr. van Duin kerken, uitsluitend over Vondel 01 Vondel-proble men. Deze lijst kan nut hebben voor personen, die van meening zijn dat schoolsche geleerdheid de eenige voorwaarde is voor een hoogleeraarschap. L aat ons de zaak waarom het gaat, echter wijder zien. Dr. van Duinkerken kent Vondel. Het is wel typeerend dat de polemisanten tegen zijn benoe ming niemand hebben kunnen aanwijzen wien, nu dr. de Klerk zich teruggetrokken heeft, dit hoogleeraarschap met meer recht toekomt. Dr. van Duinkerken is een zeer bekwaam litera tuur-historicus. Terecht is zijn omvangrijk oeuvre bekroond met een doctoraat in de letteren, honoris causa. De inleidingen die hij heeft geschreven bij de door hem uitgegeven bloemlezingen Dichters der Contra-Reformatie" en Dichters der Emanci patie" getuigen mede van diep cultuur-historisch inzicht. ledere litteraire faculteit zou om deze redenen verheugd kunnen zijn, Van Duinkerken in haar rijen op te nemen. En met nog grooter vreugde zou deze begroet kunnen worden door zijn studenten. Er is geen Uni.ersiteit of zij heeft gebrek aan hoog leeraren die de studeerende jeugd niet iets te dicteeren, maar iets te ?eggf>n hebben. Het getal hoogleera ren waarvan inspiratie uitgaat, is bedroevend gering. Schoolsche wijsheid genoeg, maar die kan men ook opdoen uit studieboeken. De ware hoogleeraar weet ook te bezielen. Hij weet de belangstelling van zijn studenten te prikkelen. Hij maakt hen rijker. Het is onze overtuiging dat zulks van profes<yr van Duinkerken gezegd zal worden. .Leiden moest trotsch zijn op zulk een hoogleeraar. Van Duinker ken is daar op ?ijn plaats, temeer omdat Nederlands oudste Universiteit menigmaal getoond heeft, bij benoemingen terecht ook andere dan eng-wetenschappelijke factoren te laten gelden. Men denke aan de benoeming van.... prof. Van Eyck. "Vervolg art. prof. Gondriaan heden vereischen. Zij is star en mist daardoor het werkelijke element van regulatie. Men heeft ook geen zekerheid, dat de eigenaren der vernietigende productiemiddelen na ontvangst der schadeloosstelling deze terstond zullen gebruiken voor nieuwe investeeringen. 2e. Ook bij de Quo Vadis"-plannen ontstaan gelde lijke verplichtingen in verband met de schade loosstelling, maar de staat of de bank, op welke deze verplichtingen drukken, verkrijgt hierdoor niet het bezit van waardevolle activa. 3e. Bij een politiek van openbare werken kan men zorgvuldig kiezen, welke objecten op een be paald oogenblik uit een oogpunt van algemeen belang het eerste zijn aangewezen voor uit voering. Bij Quo Vadis" vindt geen enkele be wuste en zorgvuldig overwogen selectie plaats. Hier werkt een doode formule zonder oordeel des onderscheids. Het is practisch gesproken zeker, dat deze mechanische methode herhaal delijk moet leiden tot het vernietigen van activa, welker handhaving uit algemeen economisch oogpunt nog zeer wel verdedigbaar ware. 4e. De al of niet volledige schadeloosstelling der particulieren werkt in de hoogste mate wille keurig. Somtijds zal men veel te veel, elders veel te weinig betalen. Een kapitaalintensief bedrijf loopt uit den aard der zaak een veel grooter risico dan een dat arbeidsintensief is. De afschrijving van machines laat zich trou wens niet in een eenvoudige formule van 10 jaar samenpersen. De economische levensduur varieert tusschen de 4 en 25 jaar. 5e. Qjo Vadis" tast de bestaansvoorwaarden der particuliere ondernemingen aan en beïnvloedt door de gedwongen vernietiging den opbouw der kostprijzen. Daarom komt Gij zelf in Uw gedachtengang ook terecht tot de conclusie, dat alleen internationale invoering mogelijk is. Men denke bijv. slechts aan de vernietiging van zeeschepen. Maar elke maatregel tot bestrijding der werkloosheid, welke afhankelijk is van een voorafgaande internationale overeenkomst, is tot onuitvoerbaarheid gedoemd. Dit geldt thans en in de eerstvolgende jaren nog veel sterker dan in het verleden. Alleen maatregelen, die op eigen kracht nationaal kunnen worden toe gepast, komen voor practische uitvoering in aanmerking. GIJ hebt naar mijn oordeel gevraagd. Ik heb het U in het bovenstaande gegeven en U mijn critiek niet gespaard. Maar toch ben ik van oordeel, dat hetgeen ons vereenigt, belangrijker is dan hetgeen ons scheidt. En daarom wil ik U ook mijnerzijds een verzoek doen. Het vraagstuk, dat U en mij en vele anderen vervult, is zoo ontzaglijk groot en omvangrijk, dat de oplossing daarvan nimmer het werk kan zijn van n enkel man. De armoede, de werkloosheid, de onveiligheid van bestaan hebben de menschheid achtervolgd sedert den tijd, dat de gesloten familie huishouding plaats maakte voor een maatschappij berustend op arbeidsverdeeling en ruilverkeer. Thans zien wij aan den horizon de mogelijkheid scheme ren, deze ellende de baas te worden en wij weten tegelijkertijd, dat als wij haar niet overmeesteren, de verwildering nog in omvang en intensiteit zal toenemen en vroeg of laat onze tegenwoordigebeschaving van den aardbodem zal ver delgen. Gij zijt van den ernst van deze zaken evenzeer doordrongen als ik. Gij wilt, evenals ik, iets bereiken, Uw gedachten op een bepaald oogenblik omgezet zien in de daad. Maar de weg tot practische verwezenlijking leidt niet rechtstreeks tot de massa. De discussies over de technische uitvoeringsmaatregelen moeten eerst gerijpt zijn in een kring van gelijkgezinden ten aanzien van het doel, wier onderlinge critiek helder heid zal verschaffen over de best geëigende middelen. Waarom isoleert Gij U dan? Waarom sluit Gij U niet aan bij hen, die in besloten kring de uitvoer baarheid van verschillende maatregelen tot oplossing van de werkloosheid bestudeeren? PAG.; 4 DE GROENE No.3269

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl