De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 9 februari pagina 10

9 februari 1940 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig Leven Letterkundige critiek en geschiedenis A/berf He/man IS onze letterkunde in vergelijking met die van de grote nabuurstaten in eigen land weinig populair, de geschiedenis van deze letterkunde is het nog veel minder. Elk goed vaderlander kan U iets van Jan van Schaffelaar, de Tocht naar Chatham of Jacoba van Beieren vertellen; maar kom er eens om, iets te vernemen van Jan van Ruusbroek, de sonetten van den pseudo-Bredero of Vrouwe Bilderdijk. Voor de meeste ontwikkelden" bestaan deze namen niet eens, al staat het ook hon derdmaal Vast, dat door de laatstgenoemde groep Nederlands glorie minstens evenzeer vertegenwoor digd wordt als door de eerstvermelde. Maar ge hebt goed betogen dat Anna Byns n sympathieker n belangrijker is dan Kenau Simonsdr. Hasselaar; dat Willem van Afflighem of Willem Kloos grotere mannen waren dan Willem Beukelszoon uit Biervliet, ge praat den mensen hun schoolwijsheid, de gefundeerdheid en het evenwicht van hun schoolwijsheid, niet zo gemakkelijk uit het hoofd. En daarom blijf ik, ondanks de woede van zo menigen schoolmeester, voet bij stuk houden met mijn bewering, dat ons gemis aan literaire belangstelling zijn oorsprong vindt in het onderwijs. Maar terecht kunnen de onderwijskrachten een groot deel van de blaam doorgeven aan degenen, van wie zij zelf hun oriëntatie moeten krijgen. Hoeveel bruikbaars bezitten wij op het gebied van de letterkundige geschiedenis? Boeken genoeg, zelfs boeken met ieder een apart soort verdienste; maar hoeveel die zonder pijnlijke hiaten, op aan trekkelijke wijze het aandeel schilderen dat onze letterkunde gehad heeft in de vorming en de ontwikkeling van het nederlandse volk? Telkens wanneer er een nieuw werk op dit gebied verschijnt, popelen velen onzer echter van nieuwsgierigheid, of ditmaal eindelijk het boek verschijnt dat inderdaad in de dringende behoefte aan een breed-opgezette, veelzijdige en toch in dringende geschiedenis van onze letterkunde voor ziet, en waarin de ontwikkeling der literatuur duidelijk haar plaats toegewezen krijgt in het evolutiebeeld van geheel onze cultuur. LAAT ik meteen vertellen, dat er gegronde hoop is, dat deze wens eindelijk binnen afzien bare tijd in vervulling gaat; er is door een fijne en schrandere daad een belofte gedaan, die wanneer zij wordt ingelost, alle reden tot tevredenheid geeft. Bedoeld is de verschijning van het eerste deel van een grootscheepse Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden", onder hoofdredactie van prof. Dr. F. Baur, i) dien wij al eerder als een voor treffelijk onderzoeker van Gezelle's oeuvre leerden kennen, en die nu een groep van uitstekende literatuurkenners, mannen van smaak zowel als vakgeleerden, om zich heen verzameld heeft om collectief de opgaaf tot een goed einde te brengen. Doch hierbij komt alles op de centrale leiding en idee, op de algemene opzet en het programma aan. Er behoeft niet getwijfeld te worden aan de capaci teiten van iederen specialist afzonderlijk; doch is de afspraak volledig, en waarin verschilt zij van alle voorafgaande ? Het is een goed ding dat prof. Baur meteen een groot gedeelte van het eerste deel van dit werk voor zichzelf heeft opgeëist, teneinde hierover verant woording af te leggen en misverstanden uit de weg te ruimen. Zijn Algemene Inleiding" over de literatuur, haar historiografie en methodes is een lezenswaardige studie, waaruit ook duidelijk blijkt, hoe nauw letterkundige critiek en literatuur geschiedenis elkander raken, al maakt men in de practijk een duidelijke scheiding tussen beider domein. Het gaat daarmee als met de afscheiding der staten; de grenzen worden bij overeenkomst (of door verovering !) heel scherp getrokken, maar de landschappen lopen geheel anders, en storen zich weinig aan de dictaten der practische politiek. Hoe weinig men ook kan voelen voor definities van allerlei onbegrensbare gebieden, er valt zeer veel te zeggen voor die waarvan prof. Baur thans uitgaat: Literatuur noemt men net complex van die taaidocumenten welke, te eniger tijd, door een ruimer of geringer deel van de cultuurbewusten werden aanvaard als schenkende ethetisch genot." Al blijft dan ook volkomen in het midden gelaten, wat wij onder esthetisch genot te verstaan hebben, we mogen hopen dat deze vaagheid een correctia ondergaat door de aangehaalde cultuurfceivasfen, zelfs al vormen zij, zoals in zaken van superieure kunst, een inderdaad ontstellende minderheid. Hachelijker blijkt de zaak, wanneer vastgesteld wordt: De letterkundige geschiedenis controleert de waarde-oordelen der critiek en streeft daaren boven naar ontdekking en verklaring van wat de werken en dichters in het historisch verloop groe peert tot eenheden van een hogere, praeter-persoonlijke orde." Want dan vraagt ge u onwillekeurig af: En waarmee wil de letterkundige geschiedenis de waarde-oordelen van de critiek controleren? Bezit ze een eigen afzonderlijk criterium of controle middel ? Heeft ze niet ook in laatste instantie af te gaan op het oordeel der critiek, of eenvoudigweg (gelijk meestal dan ook gebeurt) zich haar plaats aan te matigen? Is het niet daarom, dat zij bij de behandeling van het dichtstbije letterkundige ver leden regelmatig de gekste bokken schiet? Wat is historische afstand" hier anders dan een steeds dunner bezeefde critiek van de vroegere letterkun dige critiek? Het is ook maar al te zelden her ontdekking van vergeten of verloren waarden, tenzij het de ontdekking wordt van het totaal onbekende, zoals de Romantiek de Middeleeuwen ontdekte, ongeveer op de manier van Columbus, die voor Amerika gecrediteerd werd toen hij dacht in Indiëte belanden. En men spreekt nog even dwaas van Middeleeuwen" als van West-Indië" of Indianen". LITERATUURCRITIEK in het kader der cultuur geschiedenis, of zoals Baur zegt : omgeven van al de historische omstandigheden", zie daar de enige steekhoudende afgrenzing der literaire geschiedschrijving op het oneindig veel bredere gebied der critiek, welke zowel de aesthetische als de pragmatische critiek (die onscheidbaar zijn omvat.) Ik onderschrijf, wat dit laatste betreft, gaarne dat de gemengd-zinnelijke aard van het esthetische volkomen beantwoordt aan de natuur zelf van den mens, die een geestelijk-zinnelijk mengwezen is," maar teken protest aan tegen de natuurlijke onderschikking van het zin nelijke aan het geestelijke". Dat beetje, maar Bespiegelingen over het Tooneel essentiële dogmatiek moge ons bespaard blijve Afgezien van deze en nog enkale andere theor tische onaannemelijkheden, die trouwens niet noo zakelijkerwijze in de practische uitvoering van h< werk hun weerslag behoeven te vinden, is Baur inleiding een prachtige samenvatting van de gehe probleemstelling der letterkundige geschiedenis, ( in dit opzicht een hoogst instructief unicum in on taal, dat machtige poorten openzet voor zijn st van medewerkers. Het is een bewijs van fairness o reeds van te voren de critiek een norm te verschaff* die zo duidelijk en hanteerbaar is als deze uitspraal Alleen die literatuurgeschiedenis krijgt kans c een voldoende universaliteit van standpunt voor < wetenschappelijke studie van een zo rijk en vee zijdig voorwerp als de nationale literatuur, die ee evenredig belang zal schenken aan al de verschiji selen van het letterkundig leven: de cultuurhisti rische achtergrond, de wijsgerige en algemeet literaire verbindingen, de nationale en ethnisc waarden, de esthetisch-formele, de taal- en stij historische, de poëtisch-critische uitzichten van ht dichtwerk, de biografische en filologisch-historiscr eruditie." En om fairness met fairness te beantwoorder ook alleen die literatuur-critiek krijgt een kans, d: aan dezelfde eisen beantwoordt; slechts zij besta; tegenover de tijd, slechts door zodanige aspiratie kan zij uitstijgen boven het journalistieke gekonkc en de kunstpolitiek die de ergste vijandin is van d schoonheid in onze samenleving. Slechts een degf lijke historische oriëntatie kan den criticus be hoeden voor de flaters waartoe mode en toevallig omstandigheden inspireren; zijn blik voor h< nieuwe behoeft er niet door vertroebeld te worder integendeel slechts zo kan hij de vernieuwde wer kelijkheid van de hallucinaties der kunstgoochelaai leren onderscheiden. De criticus en de historicus gaan hand in hand; het ideaal is ook hier ee platonisch dubbelwezen, waarin elk spoor va tegenstrijdigheid verdwenen is. i) Teulings-Malmberg, 's-Hertogenbosch z.j. Else Mauhs in De schaduw var Jeanne van Schaik- Willing UN VIN EXCELLENT kruq brut Tooncclgroep ,.Hct Masker" OVER den inhoud van het stuk kan men kort zijn. Een verlamde vrouw geneest, na zes jaar ziekte, tegen ieders verwachting en ontdekt het zorgvuldig voor haar verborgen geheim: haar man heeft intusschen een verhouding aangegaan met haar beste vriendin en uit die verbintenis is een kind geboren. Het leven van wetend gezonde is wreeder dan het bestaan in illusie van zieke geweest is. De ontgoochelde vrouw besluit zich terug te trekken door voortaan opnieuw ziekte te simuleeren en te blijven, wie ze was: de schaduw van haar man, waaraan hij misschien behoefte zal hebben als de zon van het leven met de ander hem tezeer vermoeit. Een sterk geschreven stuk, dat met den draak gemeen heeft de vereenvoudigde gevoelens. Best mogelijk dat het menu des levens uit eindeloos gevarieerde gangen bestaat, met een Ein-Topf"gerecht, mits voedzaam door gevoelskracht, gaat het ook wel, getuige de doodstille volle zaal, getuige de tranen die ik biggelen zag langs de wang van heeren, van wie men dat niet zou verwachten. Er hoeft niet over gepraat te worden of een derge lijk stuk van twijfelachtig artistieke beteekenis, gespeeld door iemand van het kaliber van Else Mauhs aan een behoefte voldoet. De reactie van het publiek geeft hierop het overtuigende antwoord. Maar de vraag is te onderzoeken, welke beteekenis deze gevoelsstroom heeft, waardoor de menschen zich zoo gaarne laten medesleepen, en de beant woording hiervan is zoo eenvoudig niet. WANNEER men een van die lieden, die aldus door hun ontroering waren overmand, zou vragen: waarom vond je het stuk mooi?", zou vermoedelijk het antwoord luiden: Ik smolt van medelijden met dat teere, breekelijke, zoo schandelijk bedrogen schepseltje en Else Mauhs speelt zoo natuurlijk." De eene helft van het antwoord is zeer zeker juist. Deze actrice doet door haar uiterlijk, haar stem, haar sfeer en opvatting een krachtig beroep op onze deernis, maar ze bereikt dit effect slechts schijnbaar door natuurlijk spel. Dit spel is zelfs verre van natuurlijk. Indien men de onzichtbare getuige zou kunnen zijn van tragische complicaties als die, welke ons in dit stuk worden voorgezet, zou men zien dat eei vrouw in het werkelijke leven anders reageert De bedrogen illusie, het gewonde hart doen zich nie zoo volledig en niet zoo prompt op tijd gelden Er blijven restjes verdriet, die een mensch voo later bewaart, er zijn ook fragmenten van het leed die gecamoufleerd, door het slachtoffer zelf nie herkend, tot uiting komen, en met dit laatste samen hangend is het verschijnsel, dat het leven, voor zoover niet bij het conflict betrokken, op eet dergelijk moment niet plotseling zoo doodelijl zwijgt. Een groot verdriet kan bijvoorbeeld me acute honger of dorst gepaard gaan. Een natuur lijke speelwijze zou met de ontelbare mogelijkheden die het leven, op heeterdaad betrapt, biedt, rekening gehouden hebben. Else Mauhs doet dit in geenen deele. Men kar zeggen, volgens sommiger smaak, zou haar spe interessanter zijn, wanneer ze haar uitbeelding wel wat meer toetste aan den rijkdom der verschijn selen, waardoor ze meteen de gelegenheid kreeg inplaats van een zekere vrouw, een bepaalde vrouw uit te beelden, verwijten mag men haar dit nooit Haar spel is traditioneel en door en door romantisch al zou men dit, oppervakkig gezien, niet zeggen, omdat men bij romantiek op het tooneel al gauw gegalm en gebral verwacht, terwijl haar spel inge togen is en beheerscht en omdat haar gebaren zich van de romantische plastiek onthouden. Doch luister naar haar stem ! DE eerste woorden van het stuk zijn heel een voudig. Ze luiden: ,Jeanne, geef het tele gram nog eens hier." Weliswaar kondigt dat tele gram den dokter aan, wien zij als eersten de verschijn selen van genezing wil biechten, maar tegenover de verpleegster zal de patiënte de diepe bewogenheid, die het telegram oproept, niet laten blijken. In het leven zou dit gezegde een conversatiezinnetje zijn en een niet-romantisch acteur zou het als zoodanig uitspreken. Niet aldus Else Mauhs. In haar eerste woorden heeft ze reeds het timbre van dramatische bewogenheid gelegd. Wanneer men bewust luistert, zal men merken, dat deze waarlijk vrij banale tekst in haar mond een muzikale en rhythmische structuur heeft gekregen en met tallooze nuances de gevoelsbeweging van deze rol, tegen oppervlakkige waarschijnlijk heid in, uitbeeldt. Het spreken van Else Mauhs PAG. 10 DE GROENE No. 3271

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl