De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 9 februari pagina 15

9 februari 1940 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

UITHU1ZIGHEDEN Stadsinventaris Stegen en sloppen DE oude stad ligt met langgerekte straten en burgwallen NoordZuid gestrekt. Maar daartusschen is een net gespannen van stegen en sloppen. Die stegen vertellen, door hun naam al, een heele historie. Zij vertellen, welk ambacht de bewoners van de aangrenzende huizen uitoefenden, of hoe die bewoners of hun huis genoemd waren. Zij vertellen vaak nog over de uithangborden, die op den hoek hingen, of wie er geregeld gebruik van maak ten. Vroeger zijn het gewone zand- of modderpaadjes geweest, tusschen de huizen door. Onofficieele loopgange tjes, door haastige voorbijgangers, vastgetreden. En nu maken ze voor een deel het schilderachtige van de stad uit. We kijken er haast niet naar. We realiseeren het niet; en als we gaan op letten, zijn we verrast over de wereld, die er nog in besloten ligt. Er zijn bochtige, smalle, overdekte stegen; stegen met weidsche en met koddige namen. Er zijn er honderden; ze liggen verscholen naast machtige ge bouwen, nog slechts aan n kant grenzend aan het verleden; aan den anderen kant is dan al de strakke steen van thans. Er zijn stegen die vergeten zijn; slechts een enkel verlaten huisje ligt er nog in, dat nu dient voor pakhuis of fietsenstalling. Maar andere ge nieten nog vandaag de belangstelling der passanten. Nog vandaag haasten, na hun werk, de stedelingen er zich doorheen naar huis. Nog vandaag dienen die stegen Amsterdam's ver keer. De stegen liggen in de Oude Zijde der stad en aan de Nieuwe Zijde. Nu de grenzen van ons land gesloten zijn moet gij te Amsterdam eens doen, wat gij wellicht te Parijs, Londen of Praag reeds met vreugde deed: door de stad dwalen, op ontdekkingstocht naar lang voorbij-geziene schoonheden van uw stad: de stegen van Amsterdam ! Film Laurel en Hardy in het Vreemdelingenlegioen dwaze clowns, door lichamelijke verschillen en innerlijke over eenkomsten tot een tweeénheid ge worden, beleven vreemde avonturen, eerst in de Lichtstad, daarna in het vreemdelingenlegioen. Men weet hoe Oliver de dikke verliefd kan worden en hoe zij n magere lotgenootsteedsweer kans ziet, de boel in de war te sturen; men kent hun vermoeiende domheid en hun talent om alles verkeerd te doen, men kent hun gebaren, hun mimiek, hun reacties. ... en tóch wil men al die bekende dingen steeds weer terugzien en zich amuseeren in die wereld van naieve onhandigheid. Laurel en Hardy zijn twee domme, onhandige jongens en zij zijn een anachronisme in dezen tijd, die het moet hebben van zelfbewuste, stoere en beredeneerde menschen. Maar amu seert u zich toch maar met hen; niemand in de donkere zaal kan u zien lachen. L 'ï'^Jt?" j. f^Anme zei, dat ' f misschien mijn teint C de oorzaak was... een "vermoeide huid"moet elke l - dag met LUX TOILET ZEEPL ''' worden gewassen.. Karel was gauw veranderd hij J wist niet, hoe gauw hij de huwelijksdatum zou vaststellen... noemde mij zijn schattig bruidje.. \ Vermoeide trekken, een lelijke, onaantrekkelijke huid, die niet bestand is tegen de vermoeienissen van het moderne, gejaagde leven ... zorg dat U hiervoor gespaard blijft. Een vermoeide huid" moet dagelijks worden opgefrist met Lux Toilet Zeep, die speciaal wordt bereid om een onaantrekkelijke teint nieuwe schoonheid te geven. LUX TOILET ZEEP tegen.VERMOEIDE HUID" LT2 163-075 WOENSDAGMIDDAG in den Raad DOOP een Oepcnsïonncerde. IK heb in mijn leven eenige malen van woning moeten verwisselen, waarbij ik terstond wil te kennen geven dit voor hen die mij eene verre gaande wispelturigheid zouden gaan verwijten dat mijne woning aan den Buitenkant, die ik het kortst bewoonde, mij nog 9 jaren herbergde. In de goede jaren, toen ik en met mij velen, nog de verwachting koester de, dat bedrijfsleven en politiek zouden verbeteren inplaats van verslechteren, heb ik met eenen vriend, wiens zoon het bouwvak beoefende, plannen ge maakt, tot het zelf stichten van eene woning, waartoe ik mijns vriends zoon Piet de opdracht verstrekt zoude hebben. Voormelde Piet had voor mij ontworpen eene zit-ruimte, alwaar ik kon zitten, eene slaapruimte, alwaar ik kon slapen, eene badruimte, alwaar ik mij kon wasschen tezamen met nog andere ruimten, die hem voor de instandhouding van mijn leven nood zakelijk schenen. Aangezien voor melde Piet echter niet van zins bleek mij eenen salon te bouwen en ook verder weigerde de ruimten in kamers te veranderen en tevens de slechte jaren hunne intrede deden en alreeds in de verte eene pensioenkorting dreigde, heeft deze mijne woning het nimmer verder gebracht dan de bladzijden van een der architectonische tijdschriften en tevens tot eene brouille tusschen mijnen vriend en mij, hetgeen sedert dien echter weder hersteld is zoodat hij mij nog onlangs vastgreep daar ik tijdens de gladheid dreigde te vallen. Met deze en dergelijke gedachten begaf ik mij dan ook ter Raadszitting nu het Bestuur der Gemeente met gelijke zorgen als ik toenmaals rond loopt. En ook bij de heeren van den Raad ontmoette ik de geestesgesteld heid die interdijd Piet karakteriseerde als geen benul van architectuur" hetgeen ik mij destijds even zeer be wust was als thans vele leden van den Raad. De heer Van Wijck zeide het ten overvloede bescheidenlijk; en ook de andere Heeren en dames lieten, gelijk ik indertijd tegenover Piet, zeer duidelijk hunne onervarenheid met de bouwkunst, hun angst voor het nemen vari een besluit blijken. Zeer hindert mij daar telkenmale, dat rooken verboden is. Deze Piet echter zat ook op de tribune uit belangstelling en omdat hij niet bekroond is. Omdat ik zonder zijn vader waarschijnlijk met eenen gekneusden wervel te bed gelegen zou hebben, moest ik mij wel naast hem zetten en zijne verklaringen aanhooren: Piet was voor het moderne zette hij mij uiteen uit diepste over tuiging. Uit gelijke opvatting echter was hij het oneens met alles wat gezegd werd. Wanneer een der leden zijne onkunde beleed, sprak hij van minder waardigheidsgevoel"; sprak een der leden zijn oordeel onomwonden uit, zoo zeide Piet: aanmatiging"; pleitte een hunner voor uitbreiding van het terrein, zoo zeide Piet :?fantast"; beval hij aan, het advies van B. en W. te volgen, zoo meende Piet: gebrek aan initiatief". Kwam hij met een nieuw plan, zoo was Piet's oordeel: onrust-zaaier". Was men voor een beknopt bouwwerk, zoo zeide Piet: kruidenier". Wilde soms een lid een grootsche poging ondernemen, zoo meende Piet: opschepper". Ook hij mocht van den bode echter niet rooken. Dit alles deprimeerde mij, mijns ondanks, zeer; en daar ik eenen lichten griep gevangen heb, achtte ik mij van mijne taak ontheven, toen ik den zooveel deskundigeren Piet op de tribune achterliet. Volgens denzelven gaat het in ieder geval verkeerd, wat de heeren en dames van den Raad ook zouden besluiten mogen. En daar ik, als zij, ter zake der bouwkunst ondeskundig ben, refereer ik mij aan Piet's oordeel, en ben van meening, dat het Bestuur der Stad Amsterdam mijne toenmalige gedragswijze zoude navolgen: zich ergens inhuren en de plannen een bouwkundig weekblad overlaten. Piet beloofde mij, mij den uitslag nog te zullen komen mededeelen, doch aangezien hij mij sedert dien niet niet meer bezocht, meen ik te moeten aannemen, dat hij teleurgesteld is. Wist ik slechts waarom. Meneer Adelbert ontvlucht de beschaving W PAG. 15 DE GROENE No. 3271

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl