Historisch Archief 1877-1940
Brieven uit Loenen <VD
Loenen, Dinsdag.
Mijn waarde vriend,
Jij bent gewend om wekelijks
een brief van me te krijgen en ik raak
er aan gewend om gedrukt te worden.
Dat stel ik voorop om je te laten
zien, dat ik jou niet wil behandelen,
zooals jij mij nog kort geleden be
handeld hebt. Dat laatste vergeet
ik nog niet zoo gauw, mijn waarde,
maar ik wil jou niet dupeeren. Straks
zit je met een groot wit vak in je
blad, als ik je niet schrijf. Nu wil ik
je wel de eerlijke bekentenis doen,
dat ik deze week niets te schrijven heb,
maar ik zal je schrijven om je blad
vol te krijgen.
Mijn arme hoofd! Eerst zijn we
hier bevroren, toen ingesneeuwd en
nu we nog heelemaal niet ontdooid
zijn en het hier in m'n kamer lekt als
een mandje, zit ik ook nog in de mist.
Je moet goed begrijpen, dat ik niet
figuurlijk schrijf, hoor. Een mensch
moet op gezette tijden politiek gaan
vasten, dan kan hij straks weer met
een frisch hoofd lustig er op los rede
neeren. Maar wat ik hier boven neer
schreef, sloeg op mijn gemoedstoestand
in het algemeen.
Daar is maar n manier om uit
die narigheid te komen. Neen,
man, ik ga niet visschen hoor. Wees
maar niet bang, dat die anderhalve
snoek, die nu onder mijn ijs zit, er
uit is, wanneer jij soms er op vlast
om Zaterdag te verschijnen. Als ik
dat moest doen, werd ik eerst recht dol.
Ik herinner me nog het jaar, dat we
hier vrij pas waren komen wonen.
Toen gingen mijn vader en ik ieder
zijns weegs, vader jagen en ik visschen.
Na een seizoen van ijverig gejaag en
gevisch, had vader n eend en n
fazant geschoten en ik n baars en
n voren buit gemaakt. Visschen is
eenvoudig iets vreeselijks, al was het
alleen maar om de wormen, die ik
nooit zelf aan de haak heb durven
slaan. Om dan nog maar niet eens te
spreken van de gevaren, die iemand
bedreigen, wanneer hij zich tevreden
stelt met rustig van de kant af zijn
hengel aan de baren toe te vertrouwen.
Een boot en vischtuig, dat is eenvoudig
evensgevaarlijk. Dat hebben we be
merkt aan een neef,.eén hartstochtelijk
visscher, zoo iemand als jezelf, die
de neef wel te verstaan vroeger veel
bij ons kwam visschen.
Mijn tuinman heeft den ongelukkige
eens gevonden, liggende achterover
op den rand van de boot met een been
buiten boord op den grond. Zoo lag
hij daar al een uur, een havanna bijna
opgerookt, in de vaste overtuiging,
dat dat wel de laatste zou zijn. Neen
man, ik ben niet geboren voor het
drama.
WEET je wat ik doe, in den voor
noemden toestand mij bevin
dende? Ik draai gramophoonplaten
en dan word ik weer kiplekker. Je
hoort geen gekuch en gehoest als
in de concertzaal, je kan lekker in een
stoel er bij hangen, zonder dat je ge
vaar loopt, dat Meneer X. op rij 8 of
Mevrouw Y. op rij 10 rondvertelt, dat
Nicolaas C. in volle concertgenieting
een onbehoorlijke pose heeft aange
nomen. Elke radiostoring is de
gramophoonplaat vreemd. En tenslotte: het
wordt nooit een sleur zooals bij de
radio, want als de plaat uit is, sta je
op om een nieuwe plaat op te zetten,
zoodat je altijd in beweging blijft.
Ik ben daar hevig op gesteld, zóó
zelfs, dat ik onder Mengelberg eens
bij de Ouverture Tannhauser" in het
Concertgebouw al aan het opstaan was,
toen de eerste plaat moest worden om
gedraaid (ik weet dat van vrijwel alle
platen precies, hetgeen ik mij heb aan
gewend om mijne muzikale
huisgenooten het verdriet te besparen, dat
onvermijdelijk volgt, wanneer midden
in een deel van een symphonie de
volgende plaat te lang op zich laat
wachten). En dan: je kunt spelen, wat
je wilt. Dat, wat je niet hebt, heb
je toch op de gramophoon. Toscanini
dirigeert, Casals, Kreisler, Huberman,
Rubinstein, Cortot enz. enz. spelen
op commando. En zelfs: wat je niet
meer kan hebben, heb je nog wel:
Chaliapine is nog iederen dag te hooren.
Daarom is de gramophoon n mijner
beste vriendinnen.
Waarmede ik maar wil zeggen,
dat elke brief vol komt, als je maar
je best doet.
Nicolaas C.
r1
\
\
\
Holland
op z'n malst
Voor de beste Inzending voor deze
rubriek stelt De Groene" elke
week een bedrag van f 8.50 beschik
baar. Ook n i e t-a b o n n e's mogen
mededingen. De knipsels moeten ?
afkomstig zijn nit een in Nederland
verschijnend dag-, week-, maand
blad of ander periodiek. Men ge
lieve ze toe te zenden in het ver
band waarin ze staan.
Op de enveloppe, te sturen aan
de redactie ,,I>e Groene" Keizers
gracht 355 te Amsterdam, vermelde
men: ..Holland op z'n malst."
De prijs voor de beste inzending is
deze week toegekend aan mevr. E.
Knottenbelt te Doorn.
Wanneer het waar is, dat voor ieder
volk het bezitten van families, waarin
de beste eigenschappen van het
volk tot uitdrukking komen en
geslachten door bewaard worden,
van elementair belang is, dan is het
een nadeel voor ons volk, dat deze
families door de belasting op hun
landgoederen te gronde gericht wor
den.
(De Rijkseenheid)
In den stal van het woonwagen
kamp te Amersfoort is nog steeds
geen strooisel aanwezig waarop de
paarden ruim 20 in getal kunnen
liggen. Gedurende den tijd, dat de
winter nu reeds in al zijn gestrengheid
duurt, is er niets, geen turfstrooisel
en ook geen stroo, op den vloer
gelegd, zoodat de paarden steeds
in het nat staan en liggen. Meermalen
is reeds om voorziening in den nood
toestand gevraagd, doch er schijnt
eerst uitgemaakt te moeten worden,
welke gemeentedienst daarvoor moet
zorgen.
(Bericht in den ,,Nieuwen
Rotterdamschen Courant")
Leo Tolstoi is geen schrijver om
aan te bevelen in een soldatenkrant.
Zijn boeken uit later jaren zijn een
zeer ongewenschte lectuur en het is
thans maar gelukkig, dat ze grooten
deels vergeten zijn.
Maar deze oud-artillcrist was een
van de machtigste schrijvers ter
wereld. Zijn meesterwerk is de groote
militaire roman ,,Oorlog en Vrede".
Deze schepping uit Tolstoi's
grooten tijd als kunstenaar kan gerust
iedereen in handen gegeven worden;
l
het is vooral voor militairen een |
boeiend en sterkend boek. (De Wacht) \
Zelden was het Kaapsche Bosch te
Doorn in den winter mooier dan Zon
dag na den dikken verschen sneeuwval.
Vele jongelui geraakten bepaald
onder den indruk en zoo kwam het
waarschijnlijk dat van een groepje
veldgrauwen, dat zich boven op
De Kaap" bevond, plotseling een
stemmingslied ontstond, een impro
visatie naar het bekende lied Kennst
du das Land, wodieZitronen blühen ?"
uit de opera Mignon:
Kent ge 't land,
't Schoone land,
Dat met 't witte sneeuw/deed pronkt,
Waar de den geurt en lonkt,
Met ,,vats, kuch en boonen". ?
't Is daar, dat ik ivensch te leven,
't Is daar, dat ik wcnsch te werken,
't Is daar, dat'k zoo noodig zal strijden,
't Is daar, ja, 't is daar. . . .
Vele applaus] es stegen van ver
schillende kanten uit het bosch op.
(Doornsche Courant)
Bij voorkeur moet de tamboer-ma
joor van groote gestalte zijn, min of
meer het type van den ijzcrvrcter",
zoodat dan ook knevel en baard bij
hem in geenen deele misstaan.
fjhr. E. J. M. Wütert, luit. gen.
b.d. in ,,Militair Ceremonieel", Tweede
druk, 1939)
Als Ezechiël spreekt over Gog,
Gomer en Togarma, dan weten wij dat
daarmede Kusland, Duitschlaud en
Turkije bedoeld worden. En als
Daniël spreekt over den koning van het
Noorden, dan heeft hij blijkbaar Itali
op het oog, hoewel daaromtrent nog
verschil van opinie bestaat. Wij
moeten onze hand op Egypte leggen,"
schreef indertijd de Critica I-'ascista,
hetgeen klonk als een echo op de pro
fetie van Daniël (i i : 42): En liij zal
zijn hand aan de landen leggen, ook
het land van Egypte zal niet ontko
men".
(Het Stccnen Koninkrijk, Orgaan
van den Bond van Britsfk-Israelieten in
Nederland).
Nederland zal nooit vergaan dooi
de vrouwen, zooals zoo veel andere
staten zijn ten onder gegaan, en zoo
als door haar in onze dagen het
Eransche volk aan het randje staat.
Eerder zal het ten onder gaan door
verwaarloozing der marine.
(De Opmarsch, Propagandablad
der R.-K.-Staatspartij)
MÉlt
^uxi \^/ is irsi
MÜMCHHMlSBNjir.
"ITOEN ik vorige week op een
l ochtend wakker werd, was het
nog volslagen donker. Daarbij in aan
merking nemende dat het nog vrij
vroeg was, het was elf uur in den
ochtend, moest ik concludeeren dat er
iets abnormaals aan de hand was. Ik
begaf mij naar het venster en kon
buiten hoegenaamd niets ontwaren.
Toen ik rrijn raam door mijn oude
huisknecht had laten openen, stortte
een lawine van sneeuw naar binnen.
Gelukkig had ik nog de tegenwoordig
heid van geest hem te zeggen het
raam tijdig te sluiten, want anders zou
mijn slaapkamer vol sneeuw geloopen
zijn. In zijn ijver bleek de oude Bertus,
die de sneeuw had willen tegenhouden,
het raam achter zich gesloten te
hebben, zoodat hij zich nu buiten be
vond en er uitzag als een visch in een
aquarium. Langzaam zag ik hem in
de sneeuw naar beneden zakken. Hier
over maakte ik mij echter niet onge
rust, want hij had de huissleutel bij zich.
Ik bevond dat het wonderlijk stil in
mijn huis was, en het bleek dat mijn
heele personeel de slaap der recht
vaardigen sliep, hoewel het daar geen
recht op had. Er had natuurlijk geen
enkele haa-i gekraaid, en ook de
leveranciers waren weggebleven mits
gaders de postbode en de couranten
bezorger. Alles ademde rust en vrede.
Het schoot mij te binnen dat ik geen
enkele zekerheid had dat het dien dag
Zondag was; het zou evengoed Maan
dag kunnen zijn, de heele tijdrekening
was in de war. Voor alle zekerheid
besloot ik mijn personeel dien dag
geen vrijaf te geven. Nadat ik zoo het
een en ander overwogen had, schelde
ik den ouden Bertus om mijn ochtend
maaltijd, mijn cognac en koffie.
Beneden in de hall hoorde ik
oogenblikkelijk vreemde geluiden als van
vallende sneeuw en krakend hout, en
de oude Bertus trad met het presen
teerblad binnen. Hij zag er verwilderd
uit, zijn haren zaten vol sneeuw
vlokken, daarbij in acht genomen dat
hij wegens zijn vele jaren trouwen
dienst al vrijwel kaal is. Ik was bijna
ontroerd over zijn onfeilbare plichts
betrachting, en beloofde hem op zijn
tachtigsten verjaardag een bronzen
medaille te geven. Hij is nu reeds
zestig. De oude Bertus was diep ge
roerd, zoodat hij veel zoute tranen
weende, waardoor de sneeuw die de
Perzische tapijten in mijn slaapkamer
bedekte, terstond smolt. Zijn overige
tranen liepen als een waterval de
marmeren trap af en deden de sneeuw
die beneden met Bertus binnenge
komen was, verdwijnen.
Terwijl ik mijn ochtendmaaltijd
nuttigde, werd ik opgebeld door mijn
neef Baron Goudknots. Bij hem bleek
het hoegenaamd niet gesneeuwd te
hebben. Hij noodigde mij uit bij hem
te komen eten, fazant en reerug. Ik
zei hem dat hij op me rekenen kon,
hoewel het mij niet helder voor den
geest stond hoe ik mijn huis moest
verlaten. Ik vleide mij op mijn bed
neer om dit probleem op te lossen. Er
is nog nooit een probleem geweest dat
niet door een Van Münchhausen opge
lost is. Met een onfeilbare zekerheid
wist ik dat ik bij mijn neef Baron
Goudknots te gast zou zijn dien avond.
Wederom schelde ik Bertus en ge
lastte hem mijn heele personeel onver
wijld te wekken en het bijeen te doen
komen in de billardzaal. Na een half
uurtje begaf ik mij derwaarts, en in
dichten drommen stonden zij daar
bijeengeschaard, mijn stalmeesters,
mijn opperstalmeester, mijn
boschmeester, de hondenopzichters, de but
lers, de chef koks, de tweede-, derde
tot en met elfde meisjes enzoovoort.
Bij elkaar waren het zoowat vier
honderd menschen. Ik installeerde mij
in een fauteuil op het billard, en sprak
hen toe. Ik vertelde hen dat er in de
omgeving van mijn landgoed tallooze
menschen in deze strengen winter
nijpende armoede leden en dat ik
meende te mogen veronderstellen dat
er zelfs honger geleden werd. Ik vroeg
hen of ze bij mij wel eens honger ge
leden hadden. Als n man schudden
zij hun hoofden van neen". Ik ver
telde hen van de misstanden die er op
de wereld waren, ik vertelde hen dat
er zooveel menschen waren die hun
heele leven dapper en voorbeeldig ge
arbeid hadden, en dat deze zelfde
menschen nu honger moesten lijden
wegens de voedselschaarschste. Ik
bracht hen onder het oog hoe goed ze
het bij mij hadden, en dat ze mij niet
dankbaar genoeg konden zijn omdat
ik, ondanks de moeilijke tijden, hun
salarissen niet zou kortwieken. Ik
wist zooveel ontroering in mijn stem
te leggen, dat ze begonnen te huilen.
Terstond liet ik mijn geheele hamster
voorraad uien, zoowat twintig mud,
uit den kelder halen, want ik had be
sloten hachée te laten kooken voor
de arme menschen. Iedereen was door
mijn nobele gedachte bezield, mijn
heele personeel stak de handen uit de
mouwen om de uien te schillen. Er
brak een onbeschrijfelijke stortvloed
van tranen los. Binnen enkele
oogenblikken stond het zoute nat tot aan de
vensterbanken en stroomde door de
inmiddels geopende ramen naar buiten.
De sneeuw buiten smolt als bij
tooverslag; ik liet mijn Rolls Royce voor
rijden en spoedde mij naar mijn neef
Baron Goudknots. Zelden heb ik met
zooveel voldoening gedineerd, met de
voldoening van het bewustzijn dat ik
deze avond niet de eenige was die at.
PAG. 18 DE GROENE No. 3271