Historisch Archief 1877-1940
Bureau contra Bureau
De achtergrond van de
wijziging in het opperbevel
Van onzen millitairen medewerker.
De Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht
de Generaal Reijnders is heengegaan omdat
hij zijn verantwoordelijkheid niet langer wenschte
te dragen, in verband met verschillen, gerezen
tusschen de regeering en den Opperbevelhebber.
Blijkens de officiëele mededeeling, waren de
geschillen van militair-technischen aard" en
aan het publiek wordt overgelaten, om verder naar
den aard en omvang van die verschillen te gissen.
Het is begrijpelijk, dat men zich afvraagt, over
welke punten de oneenigheid wel moet hebben
geloopen, die tot zulk een crisis heeft geleid en
verschillende onderstellingen zijn daarbij mogelijk.
Bestond er meeningsverschil over het strategisch
gebruik van de Nederlandsche troepen ? Het is
onmogelijk aan te nemen, dat dit het geval zou
kunnen zijn. Onder de bestaande omstandigheden
kan over de te volgen strategie moeilijk verschil
van meening bestaan. De gedragslijn van de
oorlogvoerende en andere staten wijzen ten deze
duidelijk den te volgen weg aan. Zie naar
Duitschland, Frankrijk, België, Zwitserland, Finland en
men constateert overal het bezetten van sterke
stellingen welke door de natuur zijn aangewezen
en door den/Jyensch zoo krachtig mogelijk worden
gemaakt door het aanbrengen van hindernissen.
Bewegelijke operaties blijven uit; over het gevaar
en het nadeel^aaraan verbonden zijn, dj# bestaat
zelfs bij de oorlogvoerenden geen verschil van
opinie. Dat zulks wel het geval zou zijn tusschen
de Nederlandsche autoriteiten is ondenkbaar.
Ook is niet aannemelijk, dat het geschil tusschen
regeering en opperbevel zou loopen over quaesties
van tactiek. De huidige Minister van Defensie
moge een groot deel van zijn leven gewijd hebben
aan de studie van de tactiek zijn positie als
Minister brengt mede, dat hij zich daar thans
niet mee behoort te bemoeien en zulks dan ook
wel zal nalaten.
Ten aanzien van andere punten kunnen eigenlijk
al evenmin reden tot geschil worden verondersteld.
Over de dringende noodzaak, dat op het stuk van
bewapening en uitrusting alles moet worden ge
daan, den bestaanden achterstand zoo spoedig
mogelijk in te halen, is iedereen het, uit den aard
der zaak, roerend eens.
Ten aanzien van de veel besproken quaestie
van het afkondigen van den Staat van Beleg"
wil het Opperbevel zeer zeker verder gaan dan de
regeering. Zulks is begrijpelijk, maar even voor
de hand liggend is het verzet daartegen van
regeeringszijde. Voor het nemen van zulk een in
grijpende maatregel is werkelijk thans de tijd
nog niet gekomen. Zoo noodig kan men, zooals
inderdaad in de bedoeling schijnt te liggen, aan
het Departement van Justitie grootere bevoegd
heden toekennen, ook zonder afkondiging van
den Staat van Beleg, maar daarover behoeft het
militaire gezag zich niet gekwetst te gevoelen.
Thans beschikt de Minister van Economische
Zaken ook al over exorbitante rechten en het
Opperbevel aanvaardt dit zonder morren.
Indien de met gezag bekleede autoriteiten en
hunne medewerkers en adviseurs slechts bezield
zijn met den vasten wil om alleen 's Lands belang
te dienen en dit is hun dure plicht dan kan
er onder de bestaande omstandigheden geen ge
schil ontstaan, dat aanleiding zou kunnen geven
tot een crisis, als zich thans voordoet.
Wie de verhoudingen, kent welke in de
Nederlandsche staatsorganen en speciaal
op het gebied van de Defensie heerschen, die
weet ook wel, dat het heengaan van den Opper
bevelhebber het eindresultaat is van een proces,
dat gekenmerkt wordt door jarenlang krakeel
over betrekkelijke kleinigheden.
In Nederland zijn de verhoudingen zoodanig,
dat er steeds aanwezig is eene opeenstapeling
van meer of min belangrijke geschillen tusschen
de autoriteiten niet alleen, maar ook en vooral
tusschen hunne adviseurs. De opperbevelhebber,
in vredestijd de Chef van den Generalen Staf, is
de aangewezen raadsman van den Minister van
Defensie op het gebied der landsverdediging.
Op zijn eigen departement echter heeft de minister
ongelukkigerwijs eene afdeeling, die ook
den naam Generale Staf" draagt, en die hem
op hare wijze adviseert. Waren die beide Generale
Staven" het nu maar meestal ns, dan ware
slechts tijdverlies te boeken, maar voor een
buitenstaander zal het vreemd klinken de
normale toestand is, dat die twee steeds van mee
ning verschillen. Er is altijd strijd tusschen de
adviseurs in legerzaken van den minister op zijn
departement en de raadgevers daarbuiten.
De quaestie wordt echter nog moeilijker, omdat
er nog een derde belangrijke medeprater" is,
die buiten het departement staat en ook waarde
volle adviezen geeft, n.l. het bureau van den
Commandant van het Veldleger.
Vele jaren lang hebben de drie hier genoemde
bureau's, elk voor zich er van overtuigd zijnde,
dat zij te goeder trouw waren en in 's Lands be
lang handelden, elkaar op allerlei belangrijke
punten bestreden en dan komt de mobilisatie.
De ne adviseur buiten het departement wordt
opperbevelhebber van Land- enZeemacht (O.L. en Z.)
de Commandant van het Veldleger (C.V.) komt
onder zijn bevelen en trekt met zijn leger te velde,
maar de verantwoordelijke minister, die als officier
begonnen is met het lauweren plukken" op
het bureau van den C.V., nam zijne portefeuille
in handen, als hoofd van de adviseerende afdeeling
binnen zijn departement!
Men heeft niet veel fantasie van noode, om zich
voor te stellen, dat hieruit wel eens oneenigheid
zou kunnen voorkomen, omdat de oude geschillen
tusschen de Ude Afdeeling van het Departement
van Defensie (Afdeeling Generale Staf) en den
Generalen Staf nu in den minister en den O.L.enZ.
de persoonlijke vertegenwoordiging vonden.
Als het land in gevaar is en men het volk te
wapen roept, dan is er eenheid in het Land. Dan
is het geen tijd om nog te denken aan krakeel
tusschen bureau's in tijd van vrede. In het begin
gaat alles goed en men zou hopen, dat dit tot het
eind mocht voortduren en dat groote mannen"
ten minste tot den terugkeer van den vrede zouden
wachten, om elkander weer naar hartelust in
's Lands belang te gaan bestrijden. Het heeft
niet mogen zijn, de natuur of wellicht het onder
bewustzijn" is te sterk gebleken, doch men vraagt
zich af, hoe het mogelijk is, dat twee mannen, die
toch in de maanden van mobilisatie schouder aati
schouder hebben gestaan om over allerlei moeilijk
heden heen te komen en die tot nu toe volstrekt
geen blijk gaven, dat zij op militair of politiek ge
bied zeer verschillende standpunten innamen, nu
niet meer kunnen samen werken. Daarbij komt
bovendien, dat noch de minister van Defensie noch
de afgetreden opperbevelhebber, wat hun persoon
lijkheid aangaat, figuren waren, die zich op be
paalde punten en in zekere richting hadden vast
gebeten". Het kan niet anders of hier heeft zich
de latente werking van den ouden strijd der bureau's
gedemonstreerd.
Een ellendig verschijnsel dat diep te be
treuren, maar waaraan nu eenmaal niets meer te
veranderen valt.
EEN nieuwe titularis heeft het opperbevel
aanvaaad. De Generaal Winkelman is uit
de school" van het bureau-veldleger. Onder zijne
directe bevelen plukte" de tegenwoordige minister
van defensie de hiervoren bedoelde lauweren" en
te zamen voerden zij strijd vóór het principe, dat
de C. V. eigenlijk de aangewezen O. L. en Z. be
hoort te zijn. Dit is een vraagstuk, waarover veel
is gepraat, geschreven en gestreden. Een zeer be
langrijke quaestie, waarover op deze plaats thans
niet kan worden uitgeweid. In een als steeds
van die hand zér lezenswaardige studie, ge
titeld: Enkele gedachten over landsverdediging in
ons tijdgewricht" heeft de oud-C. V., de
LuitenantGeneraal Jhr. W. Roëll, deze quaestie het laatst
behandeld in Tijdseinen 25-26" en daarin de voor
naamste zijden van het vraagstuk belicht. Voor de
beoordeeling van de figuur van den nieuwen
O. L. en Z. is deze studie van belang. Het feit, dat
de rste raadgever van den O. L. en Z. evenzeer
wordt vervangen en wel door dengene, die met
den Generaal Winkelman destijds aan het bureau
van den C. V. samenwerkte, levert eene belangrijke
aanwijzing ten aanzien van het door den nieuwen
titularis te volgen beleid. Ongetwijfeld werd deze ver
vanging bij de aanvaarding van het ambt bedongen.
Hoe dit zij, de Generaal Reijnders, die het volle
vertrouwen en de sympathie van de weermacht
genoot, is heengegaan. Generaal Winkelman heeft
zijne plaats ingenomen. Voor eene goede verstand
houding tusschen deze en zijn bewonderaar, den
minister van Defensie, zijn de voorwaarden aanwezig.
Het is in 's Lands belang te hopen, dat deze autori
teiten zich niet door hunne onderscheiden advi
seurs in een toestand zullen laten brengen, zooals
in de laatste maanden is ontstaan, en dat eene
herhaling van het onverkwikkelijke geval, dat zich
te onzent thans heeft voorgedaan, zal uitblijven.
De strijd vai
Paul Valéry
In de hier volgende beschouwing wijst de
groote Fransche schrijver Paul Valéry op het
wankele karakter der menschelijke samen
leving. Deze wordt bijeengehouden door banden
die bij nader inzien fictief zijn. Het inzicht
in deze willekeurigheid breekt zich baan bij
den overgang van de eene cultuurperiode naar
de andere. Zulks was bij voorbeeld het geval
in de i8e eeuw in Frankrijk, toenMontesquieu's
Lettres Persanes" verschenen. Valéry besluit
zijn beschouwing dan ook met een losse,
dichterlijke schets van de samenleving van
Montesquieu en Diderot.
Deze beschouwing is ontleend aan het hoofd
stuk van Montesquieu dat Valéry heeft bij
gedragen tot de ,,Tableaux de la littérature
franfaise des i?e?i8e siècles", die zoojuist
bij de Nouvelle Revue Frangaise" te Parijs
zijn verschenen.
Vertaald door
Victor E. van Vriesland.
EEN samenleving verheft zich van bandeloosheid
tot orde. Daar de bandeloosheid het tijdvak
is van het feit, is het tijdvak van de orde dus nood
zakelijk het gebied der ficties, want geen macht
is in staat de orde alleen op te bouwen met den dwang
van lichamen op lichamen. Daar zijn fictieve krachten
voor noodig.
Orde vereischt dus de werking der tegenwoordigheid
van afwezige dingen, en komt voort uit het in even
wicht houden der instincten door de idealen.
Er ontwikkelt zich een stelsel van vertrouwen of
afspraak, dat denkbeeldige verbindingen en belemme
ringen tusschen de menschen brengt, waarvan de
uitwerking zeer werkelijk is. Deze zijn het wezen
lijke van de samenleving.
Allengs teekenen het gewijde, het rechtvaardige,
het wettige, het eerbare, het prijzenswaardige en hun
tegendeelen zich in de geesten af en nemen vasten
vorm aan. De Tempel, de Troon, de Rechtbank,
het Spreekgestoelte, het Theater, monumenten van
het samengaan der krachten, en als het ware
landmeetkundige merkpalen van de orde, komen beurte
lings tot stand. Zelfs de tijd wordt ornament: de
offerplechtigheden, de samenkomsten, de schouwspelen
bepalen gemeenschappelijke uren en data. De riten,
vormen en gewoonten volbrengen de africhting der
menschelijke dieren en onderdrukken of temperen
hun onmiddellijke opwellingen. Het terugvallen in
hun wilde of ontembare instincten wordt langzamer
hand zeldzaam en onbeduidend. Maar het geheel
blijft slechts door de macht der beelden en woorden
bestaan. Het is voor de orde onmisbaar dat een mensch
zich juist op het punt voelt, opgehangen te worden,
wanneer hij op het punt staat te verdienen opgehangen
te worden. Wanneer hij geen groot gezag toekent
aan dit beeld, stort alles spoedig ineen.
Het rijk der orde, dat het rijk is der symbolen en
teekens, loopt altijd uit op een bijna algemeene ont
wapening, die begint met het opgeven der zichtbare
wapenen, en zich langzamerhand uitstrekt over den
wil. De degens worden dunner en verdwijnen, de
karakters ronden zich af. Men verwijdert zich gelei
delijk van het tijdperk waarin het feit heerschte.
Onder de namen voorzorg en traditie overheerschen
en beperken toekomst en verleden, welke denkbeeldige
uitzichten zijn, het heden.
De maatschappelijke wereld lijkt ons dan zoo na
tuurlijk als de natuur, hoewel zij slechts stand houdt
door magie. Want is het in werkelijkheid niet een
uchtkasteel, dit stelsel dat berust op geschriften,
op woorden waaraan men gehoorzaamt, gehouden
beloften, nuttige beelden, in acht genomen gewoonten
en afspraken, zuivere ficties?
UW FAMILIEWAPEN opgespoord en prachtig ge
schilderd in maat naar keus f 13.50. Beschikken
nu over meer dan een half millioen gegevens.
Vraagt eens vrijblijvend aan. Zegelringen,
«tam? boomen etc. Heraldisch Genealogisch Bureau De Banier,
Zeer billijk. Oranjt Naitaulaan 87, Overvten.
PAG. -4 DE GROENE No.3271