De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 9 februari pagina 5

9 februari 1940 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

instinct en ideaal Paul Valéry DEZE wereld van onderlinge betrekkingen lijkt ons door de gewoonte even stabiel, even spontaan als de lichamelijke wereld; en hoewel het werk van menschen, hun ondeelbaar en onheugelijk werk, lijkt zij niet minder ingewikkeld dan gene. Ik neem mijn hoed af, ik leg een eed af, ik doe duizend vreemde dingen welker oorsprong even verborgen is als die der stof. Als men op de wereld wil komen, sterven, het minnespel bedrijven, dan hangt dat samen met een massa abstracte en ondoordringbare dingen. Op den duur komt het zoover dat het mechanisme eener samenleving door zoo indirecte drijfkrachten, zoo verwarde herinneringen en zoo talrijke pleister plaatsen wordt verzwaard, dat men ploetert in een net van niet meer uit elkaar te houden voorschriften en betrekkingen. Het leven van een georganiseerd volk is geweven uit verveelvoudige banden waarvan de meeste tot in de geschiedenis teruggaan en slechts bij de oudste tijden aanknoopen door omstandigheden die nooit meer zullen terugkomen. Niemand weet meer de door hen afgelegde baan, noch kan hun eischen opvolgen. Is eenmaal de orde goed gevestigd, d.w.z. de werkelijkheid voldoende vermomd en het beest vol doende verzwakt, dan wordt de vrijheid des geestes mogelijk. In de orde worden de breinen geleidelijk stoutmoe diger. Begunstigd door de gevestigde zekerheden, en dank zij het verbleeken der motiveeringen van het geen gebeurt, bespeuren de geesten die opstaan en brieschen slechts den hinder of de vreemdheid der levenswijzen van de samenleving. Het vergeten der voorwaarden en uitgangspunten van de sociale orde is voltooid; en deze uitwissching is bijna altijd het snelste juist bij hen die deze orde het meest gediend of begunstigd heeft. DE geest, des te losser van de diepste eischen der orde naarmate deze beter werden toegepast om hem er van te ontslaan aan ze te denken, wordt dronken van zijn betrekkelijken welstand en ont plooit zich in zijn eigen inzichten en louter combina ties. Hij waagt het te speculeeren zonder het oneindig ingewikkelde stelsel te ontzien, dat hem zoo onafhankelijk maakt van de dingen en zoo los van de primitieve noodzakelijkheden. Het vanzelfsprekende verbergt voor hem den dieperen grond. Dan breken de redeneeringen los; de mensch waant zich geest. Van alle kanten ontstaan de vraagstukken, de bespot tingen en de theorieën; de eene zoowel als de andere functies van het mogelijke en on gebreidelde oefeningen van het, van de daden gescheiden, woord. Overal sprankelt en beweegt de critiek dier idealen, welke het intellect tijd en gelegenheid hebben gegeven, ze te becritiseeren. Ondertusschen worden de instincten van behoud en voort zetting verzwakt of ontwricht. Aldus, langs den omweg der ideeën en in den maalstroom harer beweging, moeten de wanorde en de toestand van het feit weder verschijnen en her leven ten koste van de orde. Deze terugkeer tot den toe stand van het feit kan soms tot stand worden gebracht langs een volkomen onvoorzienen weg, en de mensch weer barbaar wor den van een nieuw soort, dat der halve ook door zijn stoutste ge dachten niet werd verwacht. Er zijn er heden ten dage die van meening zijn dat de verovering der dingen door de posietieve wetenschap bezig is ons naar een barbarendom, zij het van hoe ijverige en strenge gedaante, te voeren of terug te voeren; maar dat slechts hier om vreeswekkender is dan de oude vormen van barbarendom, omdat het nauwkeuriger, een vormiger en oneindig machtiger is. Wij zullen terugkeeren tot het tijdvak van het feit, maar van het wetenschappelijk feit. Nu berusten de samenlevingen daarentegen op de Vage Dingen; ze zijn althans tot nu toe gegrondvest op zoo geheimzinnige noties en wezenheden, dat de opstandige ziel nooit goed zekerer van is, zich er van ontdaan te hebben, en aarzelt om slechts te vreezen wat zij ziet. Een tyran uit Athene, die een diepzinnig man was, zei dat de goden uitgevonden zijn om de geheime misdaden te straffen. Zou een samenleving die alles wat vaag of irra tioneel is, terzijde had gesteld om zich aan het meet bare en controleerbare te houden, kunnen voortbe staan? Het vraagstuk bestaat en is dringend voor ons. De geheele moderne tijd vertoont een aanhoudende toeneming van de nauwkeurigheid. Al wat niet tast baar is kan niet nauwkeurig worden, en blijft in zekeren zin achter bij de rest. Men zal het noodza kelijkerwijs van den weeromstuit hoe langer hoe meer als nutteloos en onbeteekenend gaan beschouwen. DE orde drukt altijd op het individu. De wanorde doet hem verlangen naar de politie of den dood. Dat zijn twee uiterste omstandigheden, waar de menschelijke natuur niet op zijn gemak is. Het indi vidu zoekt een volkomen aangenaam tijdsgewricht, waarin hij het meest vrij en het meest gesteund is. Dat vindt hij tegen den aanvang van het einde van een maatschappelijk stelsel. Dan heerscht, tusschen de orde en de ordeloosheid, een heerlijk oogenblik. Daar alle mogelijke goeds, verkrijgbaar door de organisatie van machten en plichten, verworven is, kan men thans genieten van de eerste ontspanningen van dit stelsel. De instel lingen staan nog overeind. Ze zijn groot en impo neerend. Maar zonder dat er iets zichtbaars in haar veranderd is, hebben ze niet veel meer dan deze schoone aanwezigheid; heur deugden zijn alle aan den dag getreden; heur toekomst is heimelijk uit geput; heur aard is niet gewijd meer, ofwel alleen nog maar gewijd; critiek en minachting verzwakken ze en ontdoen ze van iedere waarde in de toekomst. Het maatschappelijk lichaam verliest allengskens zijn mogelijkheid van voortbestaan. Het is nu het uur van genot en algemeene vervulling. Het bijna altijd prachtlievende en wulpsche einde van een politieken bouw wordt gevierd door een ver lichting, waarin alles wordt opgemaakt wat men tot dan gevreesd had te verteren. De staatsgeheimen, de persoonlijke schaamte, de gedachten waar men niet voor uitkwam, de lang onderdrukte droomen, heel het diepste innerlijk der overprikkelde en blij wanhopende wezens worden te voorschijn gehaald en de publieke opinie voor geworpen. Een nu nog feeërieke vlam, die zich tot een brand zal ontplooien, verrijst en snelt over het aangezicht der wereld. Zij verlicht vreemd den dans der begin selen en der hulpbronnen. De zeden, de vaderlijke erfdeelen smelten weg. De mysteriën en schatten gaan in rook op. De eerbied gaat te niet en alle banden verslappen in deze gretigheid van leven en dood die tot razernij zal stijgen. IK ben er echter van overtuigd dat als de Farcen een of anderen vrijen man gegeven hadden, onder alle bekende eeuwen die van zijn voorkeur te kiezen om daarin zijn leven te slijten, deze gelukkige man niet anders dan den tijd van Montesquieu genoemd zou hebben. Ik ben niet zonder zwakheden; ik zou doen als hij. Europa was toen de beste der mogelijke werelden; het gezag en de vrijheden ontstonden er; de waarheid behield eenige gematigdheid; de stof en de wilskracht regeerden niet onmiddellijk; ze heerschten nog niet. De wetenschap was tamelijk fraai en de kunst zeer verfijnd; er bleef godsdienst over. Er was vrij veel grilligheid en voldoende streng heid. De Tartuffen, de stompzinnige Orgon's, de sinistere Messieurs", de bespottelijke Alcesten waren gelukkig begraven; de Emile's, de René's, de ignobele Rolla's moesten nog geboren worden. Men had ma nieren, zelfs op straat. De kooplieden wisten een volzin te bouwen. Zelfs de handelaren, de deernen, de spionnen en de straatschuimers drukten zich uit gelijk niemand tegenwoordig. De fiscus vorderde met gratie. De aarde was nog niet geheel ontdekt; de volkeren hadden de ruimte in een wereld waarvan de kaart nog geweldige leege plekken had en in Afrika, Amerika en Oceaniëlichte gedeelten vertoonde die iemand aan het mijmeren brachten. En zelfs de dagen waren evenmin ook maar eenigszins gevuld en gehaast, maar traag en vrij; de spoorboekjes hakten de ge dachten niet in stukken en maakten van de indivi duen geen slaven van den gemiddelden tijd en van elkander. Men schreeuwde tegen de regeering; men geloofde nog dat er wat beters te doen was. Maar de zorgen waren niet mateloos. Er was een aantal mannen, levendig en sensueel, wier vernuft Europa in beweging hield en koppig alle goddelijke en andere dingen lastig viel. De dames bemoeiden zich met de opkomende differentiaal rekening, met de voor de liefde bijna onontbeerlijke microscopische diertjes die voor het oog achter de lens dartelen; zij bogen zich als feeën over de wieg van glas en koper der jonge Electriciteit. Zelfs de poëzie trachtte duidelijk en zonder dwaas heden te zijn; maar dat is een onmogelijkheid: zij slaagde er slechts in, mager te worden. Toen verscheen er een geest, zoo slank en zoo louter dat alle uitspattingen van elk soort hem voor kwamen als tot niets verplichtende oefeningen van een verfijnd schepsel dat nergens inloopt, zelfs niet in het ergste. Zelfs het obscene bespatte hem niet met slijk. Men was zoo geestig, zoo ongeloovig, zoo verliefd op licht, dat men voelde niet bezoedeld noch verminderd noch verzwakt te kunnen worden door de stoutmoedigste gesprekken of de benauwendste ervaringen. Die gingen tot aan dien oppersten kunstgreep, welke er in bestaat de natuur uit te vin den en naar eenvoud te streven. Dit soort van fantasie geeft altijd het eind van het schouwspel aan, en het laatste oogenblik van den smaak. Deze samenleving, als zoodanig, kende zichzelf evengoed, en misschien beter, dan een samenleving zich ooit heeft gekend. Het ontbrak haar niet aan spiegels. Zij keek er zoo vaak, zoo teeder en wreed in als elk sterfelijk wezen. De Montesquieu's, de Diderot's, de Voltaire's en een oneindig aantal ge ringere getuigen deden haar heur gelaat en hou dingen zien. Zij zag zich daarin nog vrijer, stout moediger, rusteloozer en sensueeler dan zij ongetwij feld was; en soms veel ongelukkiger. Maar zelfs ongelukkig, en zelfs stervend, kan een samenleving niet naar zichzelf kijken zonder te lachen. Hoe kan men verdragen zichzelf te zien? Ziedaar het probleem waarvoor Montesquieu ons stelt. BURNETT'S ? LONDON DRY GIN ? PAG. 5 DE GROENE No. 3271

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl