De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 17 februari pagina 11

17 februari 1940 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

UIT DE KEUKEN DER BEELDENDE KUNSTEN ER zijn schilders, die leven in een schilders atelier en die een kamertje hebben om in te wonen; de schilder Kamerlingh Onnes woont in een der deftigste huizen in een nette Haagsche straat en hij heeft een kamertje om in te schilderen. Het is een kamertje boven in het huis, naast de kinderkamer. Het is wit behangen en er is ruimte voor een ezel, voor een werkbank, voor een stoel, voor een gaskacheltje, voor een oude commode en voor een aantal doeken, die tegen den muur geleund staan. En ook het huis is geen huis van een bohémien; het is zeer behagelijk gemeubeld en bevat kunstvoorwerpen, die met zorg bijeen gezocht zijn. Tenslotte is ook de schilder zelf geen bohémien. Hij is père de familie" en zijn werk schijnt hem niet te zijn een obsedeerend centrum van zijn leven, doch eerder een met liefde en animo verrichtte dagelijksche bezig heid. Maar in deze rangschikking kan ik mij vergissen, omdat Kamerlingh Onnes niet iemand is, die met enkele woorden zijn ziel open legt. Hij is hoffelijk, vriendelijk, doch schijnt zich noch om zijn eigen innerlijk, noch om mijn pogingen om er toegang toe te vinden, zeer te interesseeren. Dit alles schijnt voor hem ook niet van belang. Stijlen, scholen, klieken, ruzies, richtingen op het gebied der schilderkunst raken hem niet merkbaar. . Hij schildert; niet om in vervoerde kleuren fantas tische vizioenen te scheppen.Maar uit de dringen de noodzaak, dat uit te drukken, wat hij ziet. Als ik verrukt spreek over een schilderij met een paar huizen, waarvan de looden dakgoten en dakranden onheilspellend licht afsteken tegen de grauwe huizen en de grauwzwarte lucht, zegt hij: Ja, dat was heel merkwaardig. Dat zag ik daar op eens." Hij schijnt mij een ver wonderd en begrijpend mensch, die in de wereld rondgaat, om dan thuis, daar op dat zolder kamertje, in een schilderij neer te leggen, wat hij gezien heeft. Zoo schildert hij ook zijn por tretten; vooral van geleerden, Leidsche hoogleeraren, heeft hij er een groot aantal geschil derd. Hij gaat naar hen toe, maakt soms wat schetsen, do'ch werkt het thuis uit. Hij ziet, onthoudt en geeft het weer. Dit schijnt mij ook aan te sluiten bij de Hollandsche schilders van vele tijden; het is wellicht een dergelijk realisme als van de Camera Obscura, ook al, omdat het er soms den humor van heeft. Dat hij schilder werd is ook niet het eind van een lange en smartelijke ontwikkeling en strijd. Hij wilde het als kind altijd al; want zijn vader, Menso Kamerlingh Onnes, ging hem er in voor en ook zijn oom, Floris Verster, van wien hij een aantal doeken bezit en met liefde beziet. Maar in dit huis en in dit kamertje speelt zich slechts een deel af van het scheppend werk van Kamerlingh Onnes. De tweede helft ligt in Delft, in de pottenbakkerswerkplaats, die is ingericht in het huis van zijn oom, H. Tutein Nolthenius. Zeven jaar geleden, toen de heer Tutein Nolthe nius aftrad als directeur van de Calvé-fabrieken te Delft, begon hij een langgekoesterden wensch te realiseeren: het onderzoeken van de oude ceramiek der Egyptenaren, Grieken, Persen. Op vroegere reizen had hij van Chineesche tempel daken, van Egyptische graven, stukken of voor werpen meegebracht. En nu ontwierp hij een labo ratorium, om die te onderzoeken en zoo moge lijk na te maken. Maar omdat hij zichzelf uit sluitend competent achtte voor het technische gedeelte van de ceramische kunst, vroeg hij zijn neef, den schilder, hem terzijde te staan bij de kunstzinnige vormgeving. En zoo ontstond de vriendschappelijke samenwerking tusschen de beiden. Het oude Egyptische groen, Chineeschdiep-blauw werden na proeven gereconstrueerd. Zij maken zelf het glazuur. En ze zijn er trotsch op: Oom is heel erg knap in die dingen", zegt de schilder bewonderend. En de apparatuur, die de oud-technische directeur van Calvédaar achter zijn huis onder den rook der oliefabrieken heeft opgebouwd, is formidabel. Het is een laboratorium, vol met ingenieuze electrische regelaars en scha kelaars, die automatisch de zelfgebouwde elec trische ovens in- en uitschakelen. Er is een ar chiefkast met honderden genummerde proefbakseltjes, zoodat elke kleur en glans van het glazuur weer teruggevonden kan worden en her leid uit zijn samenstellende bestanddeelen. Twee maal in de week komt de neef naar het statige Delftsche huis van den oom en dan duiken ze in hun werkplaats en het pottenbakkerswiel (electrisch) draait en onder de handen van den schilder groeien vazen en potten; de verfspuit (electrisch) spuit er de kleuren glazuur op. Een penseel schildert lijnen of bloemen. En de oven (electrisch) bakt een dier op oude modellen en oude kleuren geïnspireerde ceramieken. Hun werk ademt de rust der klassieken. Maar het wordt telkenmale gemaakt in de hoop, bij te dragen tot de ceramiek van morgen. De liefde tot de kunst van beiden is groot. De oom spreekt er nog met iets meer reverentie over, omdat hij bescheidenlijk meent er verder af te staan dan de neef. Maar zijn huis, met een uit gezochte collectie schilderijen, plastieken en andere kunstvoortbrengselen, bewijst zijn grooten kunstzin. H. B. F. Boven: De schilder H. Kamerlingh Onnes aan het werk op zijn atelier-kamertjt. Beneden: Samen met zijn oom H. Jutein Nolthenius voor een gevuld oventje in de pottenbakkerij. typeering grof, minder menschen dan coulissencliché's, dan was dit euvel vrijwel geheel op rekening te schuiven van het gejongejan, doch wij vreezen, dat de oppervlakkigheid van de Maagd niet meer geheel goed te praten is door de onmogelijke eischen die deze actrice zich had gesteld. Er bestaat nu eenmaal geen vaste stereotype Jeanne d'Are; de vertolkingen van Nel Stants, Ludmila Pitoëff en Elisabeth Bergner ten onzent, dekten elkaar niet. Hier had Nel Oosthout een eigen creatie te leveren en door de groote clausen, die Jeanne o.a. in de rechtscène heeft, zou het mogelijk zijn geweest althans iets aan te duiden van een opvatting. Hier faalde echter de vertolkster. Toegegeven dat de Maagd van Orleans in de historie zoowel als in het stuk van Shaw een der groote raadselige verschij ningen blijft, Jeanne is meer geweest dan het maniakale, koppige en brutale, wat abnormale meisje dat Nel Oosthout van haar maakt. (Ludmilla Pitoëff's Jeanne was door de stemmen tot een andere wereld geroepen en begreep haast niet meer, dat er nog een platvloersche maatschappij zonder goddelijke influistering bestond. Bergner speelde net appelwangige landmeisje dat als een verf rissching de duffe, gedegenereerde hofsfeer binnenkomt). Alles bij elkaar gelooven wij, dat Nel Oosthout met deze demonstratie van haar knapheid zichzelf een kwaden dienst bewijst. Haar eigen ontwikkeling in de diepte schaadt zij. Misschien schuilt er iets aantrekkelijks in het onafhankelijk zijn van directie, regisseur en tegenspelers en ongetwijfeld zullen de voordrachten, waarmee Charlotte Kohier zulk een ongehoord succes heeft, haar voor den geest gezweefd hebben. Zij vergete echter niet, dat deze voordrachten met zorg gekozen werden en, meestal in den ik-vorm geschreven, de actrice de gelegenheid geven een figuur naar gelieven uit te diepen gedurende den noodlottigen loop der ge beurtenissen, terwijl St. Joan een stuk is, waar de dramatische groei door de luid overheerschende, steeds demonstreerende opinie van den schrijver onderdrukt wordt. Misschien dat een betere keuze van tekst Nel Oosthout de gelegenheid zou schenken een diepere kant van haar wezen te geven? Het is een succes van beter allooi een publiek te ontroeren en boven zichzelf te verheffen, dan het te slaan met verba zing om de technische kant der prestatie. PAG. II DE GROENE No. 3272

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl