De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 17 februari pagina 14

17 februari 1940 – pagina 14

Dit is een ingescande tekst.

UITHUIZ1GHEDEN Stadsinventaris 800.OOO VOLGENS een nieuwe telling, waar bij de hier vertoevende vreemde lingen meegerekend worden, heeft Amsterdam thans 800.000 inwoners. Dat is veel, als je ze allemaal de hand zou willen drukken of te eten geven. Voor een wereldstad is het weinig. Berlijn heeft 4 millioen als je het toch over eten geven hebt. En in Noord- en Zuid-Amerika zijn talrijke steden, waarvan we niet of nauwelijks gehoord hebben, die evenveel of meer bewoners tellen. Nu is het een troost, dat d; bawoners van die onbekende" steden ook maar een zeer summiere kennis van de Amstels ad 'hebben. Ze weten iets van ..België" of Duitschland" en van klompen" en windmclens". Toch blijken 800.000 al een heel aardige stad uit te maken. Cultuur en anti-cultuur, goed en kwaad, opbouw en afbraak zijn er rijk vertegenwoor digd. 800.000 menschen zijn in staat lange armoebuurten te vormen en ook breede plantsoenen met rijke huizen. Zij leveren honderden advocaten op, doctoren, ingenieurs, duizenden winke liers, duizenden café's, bars, restau rants. Er zijn voor hen noodig zieken huizen, stations, kapperswinkels. Die 8 maal honderdduizend menschen kunnen elkaar processen aandoen, el kaar beminnen of doodslaan; ze gaan bij elkaar op visite en worden geboren. Alles in overweldigende aantallen. Amsterdam is een kleine stad; maar wat zijn er in een kleine stad al veel menschen. Wat al veel leed en pijn; hoeveel vreugde en blijdschap. Ik kan mij tien menschen goed voorstellen. Ook nog wel tachtig. Dat is een zaaltje vol. Acht honderd, dat is een schouwburgzaal, acht duizend een slecht bezocht stadion. Doch reeds tachtigduizend ontsnapt aan mijn voorstellingsvermogen. Dat is een stad, een flinke stad. En Amster dam heeft er acht honderd duizend? Zonder mij, zeven honderd duizend negen honderd negen en negentig. Wat n op zoo'n getal toch nog een ver schil kan maken ! Film De Deserteur (City) NATUURLIJK is Jean-Pierre Aumont geen echte deserteur want dan was de film van hoogerhand verboden om te beletten, dat het aan zien van den Franschen soldaat zij het ook dien uit den vorigen oorlog geschaad zou worden. In het land van toekomst kreeg de film al een anderen titel, daar heet zij thans Je t'attendrai", wat minder dramatisch klinkt, maar juister den inhoud weer geeft. Want Jean-Pierre sluipt weg als zijn compagnie een oponthoud bij een vernielde spoorlijn heeft om achter het geheim van zijn zwijgende ver loofde te komen, die in de buurt woont. Terwijl zijn makkers de spoorlijn repareeren, herstelt Jean Pierre zijn wankel staande verloving en hij is net op tijd terug om zich onopgemerkt bij zijn compagnie te voegen, met de belofte je t'attendrai" nog in de ooren. Meer verloofde dan deserteur Een boeiende Fransche film, zonder moorden, maar met eenig goed-gete;kende dramatische figuren en een juiste sfeeraanduiding. Naast Jean Pierre Aumont speelt Corinne Luchaire, maar hoe kan dat ook anders in een film van Léonide Moguy. IS BESLIST IDEML VOORDE WASMACHINE! Gemengd Nieuws Drie centen voor den Hemelpoort TOEN ik laatst 's avonds uit de tram stapte stond de fluitist te blazen. Ook de wind blies en de sneeuw lag vuil onder de lantaarns en het vroor en ik vroeg mij dan ook af, hoe deze fluitist zijn vingers in voldoenden graad van ontdooiïng hield om de miezerige toontjes aan zijn fluit te kunnen ontlokken die opklonken tegen de hopeloos gesloten huizen, die zwart en afwijzend trachtten, de koude buiten te sluiten, 's Avonds voor een norsche rij huizen te staan blazen op een lange blikken fluit met gaatjes schijnt mij geen lucra tief beroep. Ik dook met koude vingers in mijn zak en haalde drie centen te voorschijn. De fluitist had een hoed, doch gelijk ieder, die iets wil verdienen had hij dien hoed niet op het hoofd; hij had den hoed op ingenieuze wijze bevestigd aan een jasknoop, zoodat hij uitnoodigend met den bol naar onder hing. Het is moeilijk met stijve vingers niet te veel en niet te weinig centen te produceeren, daar bij oppassend, dat er geen kostbare zilveren kwartjes of dubbeltjes meekomen. Ik was den fluitenden man dan ook reeds voorbij, voor ik het juiste bedrag had; ik keerde terug en gooide de drie centen in den hoed, waar ze, plotseling veel kostbaarder geworden, blijde begon nen te rinkelen. Deze fluitist was een man van de wereld en hij bedankte mij zeer luide en uit voerig, waarvoor hij zijn klaaggefluit dus even moest onderbreken. Menschen achter mij zagen het tafreeltje met veel waardeering aan. En ik liep heel erg tevreden door. Wanneer ik eens aan den Hemel poort zou komen, zou ik zeggen: Laat mij binnen, Oh Heer, eens gaf ik een arm man drie centen !" Doch de deur ontsluit zich niet voor mij. Is dat alles, wat gij ooit voor anderen gedaan hebt?" Neen Heer", zal ik aarzelend zeggen, ik stond een paar ski's af voor de Finnen. Ik kon die dingen toch niet gebruiken omdat de gren zen gesloten waren terwijl zij er allicht een beter gebruik van zouden kunnen maken dan ik. Ook ligt daar meer sneeuw." Maar deed gij niets meer?" Ik.... ik.... trachtte geen mensch kwaad te doen. Ik probeerde eerlijk te zijn, tenminste meestal, ik.. .. deed mijn werk, ik.... be taalde belasting en ik gaf een rijks daalder in de maand voor een goed doel, het kon mij niet schelen wat, altijd een rijksdaalder...." Het spijt Mij zeer, maar dat is niet voldoende." En de poort slaat met een slag heelemaal dicht. Maar ik klop opnieuw. Maar wat had ik dan nog meer moeten doen. En berhaupt! Wie zegt mij eigen lijk, dat het noodig is om arme mannen met fluiten drie centen te geven, om Finnen te helpen? Had ik dan soms zelf naar Finland moeten gaan, mijn leven risqueeren? Wie risqueert zijn leven voor mij ? Hoe komen wij eigenlijk aan die waandenkbeelden, dat het noo dig is om goed voor anderen te zijn ? Waarom leeren wij, dat men zijn plicht moet doen en niet mag jokken? Wie heeft beweerd, dat men liefdadig moet zijn? Dat doet een mensch toch niet voor zijn plezier. En als je dat dan gedaan hebt, dan kan toch op zijn minst verwacht worden, dat de Hemel poort wel voor je open zal gaan !" De poort grendelde zichzelf ste viger. Toen klonk de Stem: Nie mand heeft ooit beweerd, dat je met die paar minimaal behoorlijke dingen ook maar eenig recht op wat dan ook zoudt krijgen. Het is alleen, dat die paar dingen toevallig in staat zijn het gewone menschenleven voor de menschen een beetje dragelijk te maken. Spreek Mij niet van den Hemel, spreek Mij niet van Belooning. Het zijn niets meer dan goede manieren. Ga terug, beste vriend, en doe het nog eens over. Maar nu een beetje beter. Bij drie centen eindig je niet. Dat is alleen nog maar een begin van een begin". In de verte klinken nog de magere fluitgeluidjes. De wind waait en het is koud, heel erg houd. NEON Meneer Adelbert PAG. H DE GROENE No. 3272

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl