De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 17 februari pagina 3

17 februari 1940 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER OPGERICHT 1877 Redactie en Administratie : Keizersgracht 355, Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Ge m. Giro G 1000. l 17 FEBR. Abonnementen kunnen met elk nummer Ingaan, doch alleen tegen het einde van een Jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd, l 1940 De drie slagkruisers Van onzen militairen medewerker IN de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag over de begrooting van NederlandschIndië, deelt de regeering mede, dat zij, na rijp beraad, heeft besloten den aanbouw te bevorderen van een drietal Slagkruisers". De regeering voegt hieraan toe, dat zij geen waardeering kan hebben voor de wijze waarop schrijvers, die ter zake geener lei verantwoordelijkheid dragen, zich in couranten en tijdschriften nopens de voorgenomen vlootversterking hebben uitgelaten." Voorts deelt de regee ring nog mede, dat zij in deze aangelegenheid doelbewust haar eigen weg gaat, waarbij de ver schillende ambtelijke adviezen, voor zoover noodig mondeling toegelicht door gezaghebbende marine deskundigen, tot richtsnoer worden genomen." In den boezem van de Nederlandsche Regeering is derhalve in deze veel omstreden quaestie, de groöte beslissing genomen ten gunste van de Slag kruisers, en het oordeel, hetwelk zij daarbij velt over de niet-verantwoordelijke schrijvers, die zich jaren lang met deze aangelegenheid hebben bezig gehouden, is verre .van vleiend. Hoe moet echter het oordeel luiden over de regeering, die ter zake wel de volle verantwoorde lijkheid draagt, indien men zich in de herinnering terugroept, hoe de houding van sommige leden van dit Kabinet in vroegere perioden, ten aanzien van het vloot-vraagstuk is geweest! Deze verantwoordelijke bewindslieden zijn blijk baar onder den invloed van de verschillende ambte lijke adviezen en mondelinge toelichtingen van de marine-deskundigen wel grondig bekeerd, hoewel het voor dengene, die kennis nam van de marineplannen, welke in de afgeloopen jaren gerijpt zijn, zeer moeilijk uit te maken is, wat nu eigenlijk geWenscht en mogelijk moet worden geacht. INDERDAAD waren de ambtelijke adviezen ? steeds zeer verschillend" en wel zoo zeer, dat men er geen behoorlijk houvast aan kan hebben. De Minister Wentholt, deel uitmakende van het Kabinet-Heemskerk was voorstander van kleine pantserschepen, jnaar de Marine" eischte een ongeveer tweemaal zoo groot schip. ' De vlootcomrtiissie van 1912 eischte een slagvloot, hetgeen de marine toejuichte. De slagschepen voor deré-»loot hadden geenerlei overeenkomst niet hetgeen de Minister Wentholt had,,voorgestaan. In 1915 ,t»rOeg de- Minister Rambonnet drie kruisers van 7500 ton en geen slagschepen. De CjHJimissie van 1912 had over kruisers niet gerept. De Commissie van 1920 vroeg eene vloot van klein materieel, waarin de kruisers, die bijna afge bouwd waren, ingeperst moesten worden. De vlagofficier, die gedurende de mobilisatie het bevel in Indiëhad gevoerd, eischte twaalf slagkruisers, want z. i. kon men met een kleiner aantal niets beginnen. Aan onderzeebooten, torpedojagers en vliegtuigen wijdde hij niet veel aandacht. In deze jaren tusschen 1919 en 1936 wordt over schepen met grootere tonnenmaat dan 7500 niet gerept. In 1933, 1934 en 1935 verdedigt men met heilig vuur den kruiser van ^ 7500 ton, die als artillerieschip geen grootere bewapening had dan 15 c.M. kanonnen. Sinds ongeveer 1936 is de keuze gevallen op slagkruisers van ongeveer 27000 ton. Het gewenschte aantal is heel wat kleiner dan dat, door Admiraal Bauduin geëischt, men vraagt er n.l. drie. De snelheid die deze oorlogsbodems kunnen bereiken is groot, doch in verband daarmede is de pantsering zeer licht en de bewapening staat vér achter bij die van het slagschip. Aan het laatste nummer op de afwisselende , verlanglijst, den aanbouw van drie slagkruisers met hetgeen er bij behoort, d. w. z. eene omlijsting van klein materieel en verbetering van de basis van Soerabaja heeft de huidige regeering nu blijkbaar hare goedkeuring gegeven n men vraagt zich af, wat toch wel de reden is, die de leden van het Kabinet, veelal in strijd met hun gansche ver leden, tot deze beslissing heeft gedreven. DE slagkruisers etc. zullen zoo zeggen de deskundigen in 1946 gereed zijn en de vraag is gewettigd of men dus het gevaar voor Indiëthans zooveel geringer acht dan men voor 1946 en na dien tijd verwacht. Waarom maakt dit Kabinet zich zoo druk voor den aanbouw, die enorme kosten zal meebrengen ? Want de uitvoering van het plan kost zeker aan uitgaven in eens" 500 millioen gulden en aan Indiëen Holland samen op den duur aan vermeerdering van exploitatie kosten, verhoogd met de uitgaven, noodig voor vernieuwing en onderhoud van het materieel, minstens 60 millioen gulden mér dan de vloot zonder de slagkruisers zou vergen. Het antwoord op de zoo juist gestelde vragen is niet moeilijk te vinden. De goedkeuring van de regeering houdt nauw verband met de belangen van de scheepsbouwers, de arbeiders daarbij be trokken, de exporteurs van artikelen, welke naar Duitschland kunnen worden uitgevoerd tegen den invoer van grondstoffen en afgewerkte onderdeden, benoodigd voor den bouw van de schepen in Neder land. De zaak komt ten slotte hierop neer, dat de verbouwers van groente en aardappelen en de produ centen van kaas en andere levensmiddelen in hooge mate zullen profiteeren van den nieuwen vlootbouw. MAAR zal men vragen moet er dan niets voor de verdediging van Indiëworden gedaan ? Natuurlijk luidt het antwoord op die vraag bevestigend, al mag worden geconstateerd, dat de toestand van de defensie tegen een mogelijken buitenlandschen vijand nooit beter is geweest dan thans. Dat kan ook niet anders, gezien de in vergelijking rnet vroeger enorme sommen, welke gedurende de laatste jaren voor de verdedi ging van Indiëzijn uitgegeven. Bovendien heeft men, althans wat mijnen, onderzeebooten, jagers, afweergeschut en gemotoriseerde onderdeelen voor de landmacht betreft, het allerbeste gekozen, wat verkrijgbaar was. Hoe de toestand echter ook zij, in Indiëblijft de Nederlandsche weermacht op het stuk van sterkte en bewapening, zonder hulp van anderen, altijd de mindere. Bij de verdediging van een eilandenrijk moet de mindere nimmer zijn kracht zoeken in het gebruik van groöte schepen. Duitschland heeft zelfs met een slagvloot in den vorigen oorlog niets kunnen doen, omdat die vloot in de minderheid was, doch met de duikbooten berokkenden de Duitschers het Britsche Rijk de grootste moeilijk heden. In den huidigen oorlog zijn het weder niet groöte schepen, die het den Britten lastig maken, maar de mijnen, onderzeebooten en vliegtuigen. Voor de Nederlandsche Regeering hebben die lessen geen waarde. Zij gaat af op de adviezen en toe lichtingen van hare deskundigen, die zeggen, dat men in 1946 moet kunnen beschikken over drie slagkruisers. Men kan echter nu reeds voorspellen, dat die oorlogsschepen in het genoemde jaar niet klaar en niet bemand zullen zijn en dat van oefening met die schepen geen sprake zal wezen. Men zal in de eerstkomende jaren met dien scheepsbouw de onvermijdelijke kinderziekten" moeten doorma ken, want men heeft zoo iets hier te lande nog nooit bij de hand gehad. Zeker niet onder omstandigheden als de tegenwoordige. Er moet van alles uit het buitenland komen, dat men vermoedelijk niet zal krijgen. Het zal wel toegezegd worden, maar op het laatste moment gaat het niet door. Voor grond stoffen en afgewerkte onderdeelen is men grooten deels op het buitenland aangewezen en men kan er van verzekerd zijn, dat Groot-Brittanniëen Frankrijk streng zullen toezien, dat uit hunne landen en over zee geen artikelen naar Nederland gaan, welke naar Duitschland uitgevoerd kunnen worden, om daar den voedingstoestand te verbeteren. Voor den handel over zee levert de bouw der slagschepen hierdoor gevaren op. Wil men de maritieme verdediging van Indi op verstandige wijze versterken, dan moeten daar komen: mér mijnen, meer vliegtuigen, meer jagers, meer onderzeebooten en meer afweer geschut. Slagkruisers kunnen niet worden bekostigd zonder belangrijke schade toe te brengen aan deze meest noodige aanvulling en versterking van de weermacht in Oost-Indië. Het gebrek aan eene behoorlijk verdedigde basis maakt deze slagkruisers bovendien tot een zér zwak wapen. Men mag niet riskeeren, dat de schepen in de basis zullen worden opgesloten of wel daarvan afgesneden. Een onaf wijsbare eisch moet zijn, dat de basis zoodanig is gelegen en beschermd, dat de schepen er altijd ongehinderd uit en in kunnen komen. De deskun digen achtten in het jaar 1920 de haven van Soera baja absoluut ongeschikt voor kruisers van 75 ton, thans meenen zij, dat Soerabaja wél kan dienen als basis voor oorlogsschepen van 26000 ton. Deze quaestie is voor de onderwerpelijke aangelegenheid van het allergrootste belang, doch de deskundigen zijn steeds geneigd, dit punt naar den achtergrond te schuiven. DE marine-deskundigen zijn uitstekende propa gandisten. Toen hun was gebleken, dat door hiervoren aangegeven redenen de mogelijk heid in het zicht kwam, om zware schepen te ver krijgen, grepen zij die gelegenheid onmiddellijk gretig aan en de gedachte dook op, om te kunnen komen tot een zwaar slageskader, opgewassen tegen de zwaarste buitenlandsche schepen, dus bodems van 35000 ton met geschut van 35 tot 40 c.M. Men begreep echter aanstonds, dat dit in velerlei opzicht boven de krachten van de natie zou gaan en men zakte af tot het ongelukkige aantal van drie halfwas slagkruisers, zonder behoorlijke basis en zonder voldoende omlijsting. Dit halve werk moest nu met energie worden aanbevolen en de deskundigen van de marine ,,past-masters" der propaganda als zij zijn hebben zich van dit gedeelte hunner taak met verbluffenden ijver gekweten. Ook blijkbaar met veel succes, althans bij de vroede Regeering van Nederland die doelbewust haar eigen weg gaat". FAG. 3 DE GROENE No. 3272

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl