De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 24 februari pagina 10

24 februari 1940 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig Leven De jarige dichter Alberf Helman DEZE week beleeft een groot nederlands dichter, misschien wel een van de grootste onder onze tijdgenoten, zijn zeventigste verjaardag. Dat zal men overal te merken krijgen, want de publiciteitsorganen grijpen altijd gaarne zulk een gelegenheid aan, om iemand uit de hoek te halen en hem ge durende een- of tweemaal vier-en-twintiguur in het zonnetje te zetten. Daar zou niets op tegen zijn, wanneer zo-iemand niet, voorheen en aanstonds daarna, weer prompt vergeten werd door de meeste van die bladen en publicisten. Vooral wanneer het een kunstenaar, en dan heel in 't bizonder wanneer het een ietwat moeilijken" dichter betreft. Eigenlijk behoorden grote dichters ook niet jarig te worden, althans geen verjaardagen te vieren, want zulk een feest heeft in de tegenwoordige om standigheden teveel van een verjaring", men beschouwt datgene wat de betrokkene gedaan heeft als reeds zo lang geleden, dat het buiten beloning of blaam valt, alleen nog genadiglijk voor een enkele keer in de tien jaar uit de annalen opgediept en herdacht wordt, wat dan meestal door het dank bare nageslacht nog geschiedt met het air van een reclasseringsagent die zelfvoldaan over een pupil zegt: »Ja> die is toch mooi op zijn pootjes terecht gekomen". Het doet haast terugverlangen naar die nog niet zo heel lang geleden dagen, toen onze dichters werkelijk gezeten kooplieden waren, maar naïeve vereerders nog onbekommerd zingen konden: Morgen is mijn dichter jarig." Neen, grote dichters mochten niet jarig worden.. . Liever zie ik hen als onsterfelijken, die reeds tijdens hun leven een stuk eeuwigheid met zich meedragen, en omschenen zijn door dezelfde oud gouden glans die van hun beste werken afstraalt. Er zijn verzen die evengoed voor tweeduizend jaar geschreven konden zijn als thans, en het is niet meer dan billijk dat iemand die ons zulke verzen geschonken heeft, in zekere zin profiteert van de goodwill dezer eeuwigheidswaarde en in den ver volge de renten trekt van deze tweeduizend jaar met terugwerkende kracht. Viert men de verjaar dagen van Alkaios of Sappho ? Men heeft zelfs niet de moeite genomen er een dag voor uit te vinden; er is zelfs geen dichtkunstig genootschap ooit op het denkbeeld gekomen, een Pasen der Poëzie in te stellen, dat eventueel wisselen kon naar het in de mode zijnde seizoen. Het eeuwige meet men niet meer naar de tijd; het vergoddelijkte ziet men liever niet meer gecorrumpeerd met alledaagse gebruiken. IK heb volstrekt niets tegen de verjaardag van meneer" Boutens, maar deze heer is iemand, die mij volmaakt onverschillig laat. Ik heb een grote en diepe verering voor den dichter Boutens; ik heb al zijn gepubliceerde werken gelezen, van kindsbeen af ben ik met zijn eerste bundels opge groeid; als knaap, op de leeftijd dat alle gevoelige knapen verzen schrijven, heb ik (vruchteloos overi gens) de zijne nageaapt; in de jaren dat men critischer begint te lezen, is het wezenlijkste van mijn vroege bewondering gebleven, er zijn niet veel jeugdliefdes waarvan men dit bij het uittrekken van zijn eerste grijze haar kan zeggen. Het is in ieder geval gedurende een kleine kwart eeuw mijn overtuiging gebleven, dat Boutens een van de drie of vier grootste dichters is, die onze tijd in Nederland heeft voortgebracht; en het was heel lang niet zulk een gunstige vijftig jaar voor onze dichtkunst, als in de periode tussen 1890 en 1940. Maar ofschoon ik vaak genoeg in de gelegenheid geweest ben hem te ontmoeten, heb ik den heer Boutens nooit persoonlijk willen kennen, om de eenvoudige reden dat het mij genoeg was in een intieme betrekking tot zijn werk te staan, en ik nooit het gevoel had, dat een persoonlijke connectie daar iets aan zou kunnen toevoegen. Daarin ligt een grote lof voor het werk opgesloten; het bewijst dat zijn oeuvre voor zichzelf spreekt, dat elk ge dicht een volledig en afgerond geheel vormt, het welk geen anecdotische commentaar van welke aard ook behoeft. Wellicht moet men de poëzie zeer liefhebben, om zulk een geslagen vijand te zijn van elke vermenging met een zeker soort proza. Nog meer: men kan een dichterlijke persoonlijk heid gemakkelijk encanailleren met zijn civielen dubbelganger. Zeker, in hun oorsprong zitten zij beiden aan elkander vast; maar de man die publi ceert, snijdt de navelstrengen door, dat is iets onherroepelijks, en het is ook een voorwaarde voor iedere individualiteit. Een goed schot verhult men achter een rookgordijn, en een schone vrouw laat men zelden treden buiten het halfduister van de koele harem. Wie gaat piekeren over de stoelgang van Goethe, eindigt als bewonderaar van Nick Carter; het gaat hem als de moordenaar die zich tijdens het proces plotseling verbeeldt, hoe de president van de recht bank des avonds voor het naar bed gaan uit zijn hemd stapt; hij hoort het requisitoir van den officier niet meer, en zelfs de vrijspraak maakt hem innerlijk razend. Onze gehele maatschappelijke orde is geba seerd op de scherpe scheiding van ambtspersoonlijkheid en private persoonlijkheid in het openbare leven. Waarom moet voor kunstenaars daarbij een uitzondering gemaakt worden? Waarom dat gewroet in hun particuliere leven, wanneer hun kunstenaarsleven om zo te zeggen op straat ligt? NATUURLIJK zijn de kunstenaars voor een goed deel zelf schuld daaraan. Ijdelheid en commercieel belang maken, dat haast ieder iets van den histrio aankleeft. Het wordt door de im presario's van allerlei slag ook braaf aangemoe digd, en het is een bewijs van veel vertwijfeling en ongeduld, dat door de meesten zo grif daarop ingegaan wordt. Maar het is een ondeugdelijk middel. En ik zou willen vragen: Is er iemand die minder van de Ilias geniet, omdat hij niet weet wie Homeros was? Zouden we, laat ik zeggen de Bal lade van Reading Gaol", niet beter genieten wanneer wij niet wisten wie mr. Oscar Wilde was? Ze'fs al ware men het roerend eens mst al wat hij als parti culier gedaan en gezegd heeft; dat doet niets ter zake. Het schijnt echter, dat vooral de schoolmeesters der literatuur het erg aanmoedigen, aandacht te besteden aan het onliteraire en de onschone bijzaken van de literatuur. Het schijnt hen te ontslaan van de moeilijkheid om op het wezenlijke in te gaan, de kunst te zien, en niets dan de kunst. De domste praatjes werden bedacht om deze luie nieuwsgierig heid te vergoelijken. Er zou geen l'art pour l'art mogelijk zijn; kunst en leven", schoonheid en menselijkheid" zouden op de platste wijze aan elkaar vastzitten. Al dergelijke dwaze formules worden aangevoerd. Alsof deze kunstkwakzalvers een soort van negers zijn, die telkens als iemand wat mankeert", zijn gedroogde navelstreng van onder zijn slaapplaats opgraven, om er de onfeilbare medicijn mee te bereiden. Ik voor mij, ik zie den dichter het liefst als een man, die prachtige vogels kweekt op het platje van zijn achterhuis. Hij heeft zijn kanaries aan het broeden gebracht; hij heeft een papegaai die alle vuile woorden van het hollands en alle onregel matige griekse werkwoorden kent; vinken en sijsjes heeft hij, die lustig dooreen kwetteren; een vrolijke grasparkiet en een sidderende kolibri uit verre tropen; een elysische paradijsvogel en een sombere kraai. En zie, op een goeie dag zet hij zijn volière open, en laat heel de troep naar buiten zwermen. Van dat ogenblik af heeft hij niets meer met die vogels te maken, al kijkt hij ze nog zo melancholisch na. Welke zetten zich op de daken? Welke trekken voorgoed weg met het naderen van de herfst? Welke keren iedere lente weer terug met de zwalu wen? Slechts als hij een domoor is, doet hij sommige een ring om de poot om hen later te kunnen her kennen ; er zijn streken waar de vogels iedere andere die iets vreemds aan zich heeft, doodpikken; waar de ekster die teveel zegt, tot aan het uiteinde der aarde verdreven wordt. Maar de echte dichter, van al zijn schatten ver laten, wandelt soms door de bossen en hoort nu en dan een wonderlijk gefluit uit de dichte boomkruinen. En huiverend vraagt hij zich af: zou dat misschien een van mijn vogels zijn ? Zou hij mij nog herkennen, ofschoon ik hem niet meer herkennen kan? Want de vogels hebben immers een zesde zintuig.... Hij is een vreemdeling geworden voor zijn eigen lied, en het toch zo innig verwant gebleven. GAARNE grijp ik elke gelegenheid aan om datgene te prijzen wat ik van harte bewonder. Maar laten we dan slechts spreken van ware be wondering, nu er aan loze complimenten en arg listige felicitaties geen gebrek zal zijn. Een dichternaam is slechts het etiket van een dichterlijk oeuvre, en eerbewijzen worden ongepast wanneer ze aan dingen" toegekend worden. Er is maar n juiste houding tegenover de schoonheid moge lijk, ??dat is die van een hartelijke sympathie welke tot overgave dwingt. Wie een kunstenaar wil vieren, verdiepe zich in zijn werk. Het is het eenige waar de kunstenaar in hem om vraagt. Het enige waar de gestalte, die deze kunstenaarspersoonlijkheid in zich draagt, recht op heeft. Dag aan dag, en niet slechts op het tijdstip dat het toevallig zeventig jaar geleden is dat hij ter wereld kwam, een hulpeloos kind als alle anderen. De verzen van Boutens die ik het liefst herlas, hebben geen ouderdom. De Fr C. Boost DE grondige reorganisatie der Fransche film industrie, welke door den oorlog noodzakelijk werd, heeft tot nu toe slechts geleid tot de installatie van eenige commissies en een paar benoemingen waaronder die van den beroemden advocaat Henry Torrès tot superviseur du cinéma francais" die op den feitelijken gang van zaken nog niet veel invloed uitgeoefend hebben. Een enkele film, die in September grootendeels klaar was, maar afge broken moest worden, vindt thans haar beëindiging en de Fransche filmbladen besteden dan groote aandacht aan het feit, dat Max Ophüls in zijn uniform van tirailleur" de laatste opnamen van De Mayerling a Serajevo" leidt. Dit verhindert inmiddels niet, dat ook critiek uitgeoefend wordt op de inactiviteit der regeeringscommissies, die de industrie verhinderen zich uit eigen kracht op te richten, en zelf geen middel weten om de stervende filmproductie tot nieuw leven te wekken. Er wor den geen nieuwe films meer in Frankrijk gemaakt" zoo zegt regisseur Raymond Bernard en hij voorspelt in een artikel in Pour Vous" dat Frankrijk weldra in de buitenlandsche bioscopen slechts vertegen woordigd zal zijn door zijn journaals. Regeeringsinvloed bleek tot nu toe slechts in negatieven zin uit het verbieden van een 4O-tal films van eigen bodem en van eenige Amerikaansche producten, met de bedoeling hiermede de onder mijning van het moreel der Fransche burgers tegen te gaan. Zoo kwamen op de lijst der verboden zoo wel pacifistische als Duitschgezinde werken voor, maar ook de militaire kluchten met Fernandel en de neerdrukkend-sombere drama's als Hotel du Nord", Gueule d'Amour" (Madeleine), ,,Quai des Brumes", La Béte humaine" e.a., die een tijdlang de hoofdschotel der Fransche filmkeuken uitmaak ten. Het merkwaardige feit doet zich nu voor, dat de laatste producten van een industrie, die in Septem ber ophield te functionneeren en die thans successie velijk in ons land tot vertooning komen, grooten deels uit eigen beweging zich reeds trachten los te maken van een ongezonde mentaliteit en sefieuse pogingen doen de zaken van een vroolijker kant te bekijken, ook al zijn deze zaken in wezen niet zoo vroolijk. De binnen- en buitenlandsche critiek op de moorddrama's der Fransche filmindustrie, die meestal een bewonderenswaardige vormgeving kregen, maar te kort schoten in hun functie van geestelijke ontspanning, dreven de producenten vanzelf naar een procédé, waarbij meer evenwicht gezocht werd tusschen de dramatische en meer luchtige elementen waaruit het filmwerk kan wor den samengesteld. Dat een dergelijke omschakeling naar een werkschema, dat in Amerika eerst na jaren een graad van perfectie bereikt had, niet zon der ongelukken kon gebeuren, was te voorzien; de genoemde elementen vermengden zich niet steeds tot een genietelijke cocktail, maar bleven vaak als losse eenheden naast elkaar aanwezig. E EN treffend voorbeeld hiervan was bijv. De We reld beeft" (?La Terre tremblera") van Richard Poittier, die een fantastisch gegeven met veel mo gelijkheden eenerzijds te ernstig opvatte, anderzijds de komische of groteske accenten onverwacht en volkomen willekeurig plaatste. De film kreeg hier door iets tweeslachtigs, en bracht den toeschouwer in verwarring aangaande de bedoelingen van den regisseur en diens houding ten opzichte van het onderwerp. Hetzelfde zou men kunnen zeggen van Valstrikken" (?Pièges"), ware het niet, dat hier een regisseur Robert Siodmak aan het woord was met grootere vakbekwaamheid, die zijn onze kerheid beter wist te camoufleeren en de geheele film door een ironiseerende toon volhield, welke steeds een uitleg naar twee kanten mogelijk maakte. Pièges" dient zich aan als een drame policier" met geheimzinnig verdwijnende meisjes en anonyme brieven aan de politie. Maar Siodmak heeft zich nooit ernstig weten te gedragen ten opzichte van de misdaad. In de eerste jaren van zijn film activiteit maakte hij reeds die onvolprezen satyre Der Mann, der seinen Mörder sucht" en later herZenuwtableMen koker 75 cent Maagtabletten koker 75 cent Hoofdpijntabletten koker 60 cont Laxeertabletten doos 60 cent Alleen echt met den naam Mij n hardt. PAG. 10 DE GROENE No. 3273

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl