Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig Leven
De jarige dichter
Alberf Helman
DEZE week beleeft een groot nederlands dichter,
misschien wel een van de grootste onder onze
tijdgenoten, zijn zeventigste verjaardag. Dat zal
men overal te merken krijgen, want de
publiciteitsorganen grijpen altijd gaarne zulk een gelegenheid
aan, om iemand uit de hoek te halen en hem ge
durende een- of tweemaal vier-en-twintiguur in
het zonnetje te zetten. Daar zou niets op tegen zijn,
wanneer zo-iemand niet, voorheen en aanstonds
daarna, weer prompt vergeten werd door de meeste
van die bladen en publicisten. Vooral wanneer het
een kunstenaar, en dan heel in 't bizonder wanneer
het een ietwat moeilijken" dichter betreft.
Eigenlijk behoorden grote dichters ook niet
jarig te worden, althans geen verjaardagen te vieren,
want zulk een feest heeft in de tegenwoordige om
standigheden teveel van een verjaring", men
beschouwt datgene wat de betrokkene gedaan heeft
als reeds zo lang geleden, dat het buiten beloning
of blaam valt, alleen nog genadiglijk voor een
enkele keer in de tien jaar uit de annalen opgediept
en herdacht wordt, wat dan meestal door het dank
bare nageslacht nog geschiedt met het air van een
reclasseringsagent die zelfvoldaan over een pupil
zegt: »Ja> die is toch mooi op zijn pootjes terecht
gekomen". Het doet haast terugverlangen naar die
nog niet zo heel lang geleden dagen, toen onze
dichters werkelijk gezeten kooplieden waren, maar
naïeve vereerders nog onbekommerd zingen konden:
Morgen is mijn dichter jarig."
Neen, grote dichters mochten niet jarig worden.. .
Liever zie ik hen als onsterfelijken, die reeds
tijdens hun leven een stuk eeuwigheid met zich
meedragen, en omschenen zijn door dezelfde oud
gouden glans die van hun beste werken afstraalt.
Er zijn verzen die evengoed voor tweeduizend jaar
geschreven konden zijn als thans, en het is niet
meer dan billijk dat iemand die ons zulke verzen
geschonken heeft, in zekere zin profiteert van de
goodwill dezer eeuwigheidswaarde en in den ver
volge de renten trekt van deze tweeduizend jaar
met terugwerkende kracht. Viert men de verjaar
dagen van Alkaios of Sappho ? Men heeft zelfs niet
de moeite genomen er een dag voor uit te vinden;
er is zelfs geen dichtkunstig genootschap ooit op
het denkbeeld gekomen, een Pasen der Poëzie in
te stellen, dat eventueel wisselen kon naar het in
de mode zijnde seizoen. Het eeuwige meet men
niet meer naar de tijd; het vergoddelijkte ziet men
liever niet meer gecorrumpeerd met alledaagse
gebruiken.
IK heb volstrekt niets tegen de verjaardag van
meneer" Boutens, maar deze heer is iemand,
die mij volmaakt onverschillig laat. Ik heb een grote
en diepe verering voor den dichter Boutens; ik
heb al zijn gepubliceerde werken gelezen, van
kindsbeen af ben ik met zijn eerste bundels opge
groeid; als knaap, op de leeftijd dat alle gevoelige
knapen verzen schrijven, heb ik (vruchteloos overi
gens) de zijne nageaapt; in de jaren dat men
critischer begint te lezen, is het wezenlijkste van mijn
vroege bewondering gebleven, er zijn niet veel
jeugdliefdes waarvan men dit bij het uittrekken
van zijn eerste grijze haar kan zeggen. Het is in
ieder geval gedurende een kleine kwart eeuw mijn
overtuiging gebleven, dat Boutens een van de drie
of vier grootste dichters is, die onze tijd in Nederland
heeft voortgebracht; en het was heel lang niet zulk
een gunstige vijftig jaar voor onze dichtkunst,
als in de periode tussen 1890 en 1940.
Maar ofschoon ik vaak genoeg in de gelegenheid
geweest ben hem te ontmoeten, heb ik den heer
Boutens nooit persoonlijk willen kennen, om de
eenvoudige reden dat het mij genoeg was in een
intieme betrekking tot zijn werk te staan, en ik
nooit het gevoel had, dat een persoonlijke connectie
daar iets aan zou kunnen toevoegen. Daarin ligt
een grote lof voor het werk opgesloten; het bewijst
dat zijn oeuvre voor zichzelf spreekt, dat elk ge
dicht een volledig en afgerond geheel vormt, het
welk geen anecdotische commentaar van welke
aard ook behoeft. Wellicht moet men de poëzie
zeer liefhebben, om zulk een geslagen vijand te
zijn van elke vermenging met een zeker soort proza.
Nog meer: men kan een dichterlijke persoonlijk
heid gemakkelijk encanailleren met zijn civielen
dubbelganger. Zeker, in hun oorsprong zitten zij
beiden aan elkander vast; maar de man die publi
ceert, snijdt de navelstrengen door, dat is iets
onherroepelijks, en het is ook een voorwaarde voor
iedere individualiteit. Een goed schot verhult men
achter een rookgordijn, en een schone vrouw laat
men zelden treden buiten het halfduister van de
koele harem.
Wie gaat piekeren over de stoelgang van Goethe,
eindigt als bewonderaar van Nick Carter; het gaat
hem als de moordenaar die zich tijdens het proces
plotseling verbeeldt, hoe de president van de recht
bank des avonds voor het naar bed gaan uit zijn
hemd stapt; hij hoort het requisitoir van den officier
niet meer, en zelfs de vrijspraak maakt hem innerlijk
razend. Onze gehele maatschappelijke orde is geba
seerd op de scherpe scheiding van
ambtspersoonlijkheid en private persoonlijkheid in het openbare
leven. Waarom moet voor kunstenaars daarbij
een uitzondering gemaakt worden? Waarom dat
gewroet in hun particuliere leven, wanneer hun
kunstenaarsleven om zo te zeggen op straat ligt?
NATUURLIJK zijn de kunstenaars voor een
goed deel zelf schuld daaraan. Ijdelheid en
commercieel belang maken, dat haast ieder iets
van den histrio aankleeft. Het wordt door de im
presario's van allerlei slag ook braaf aangemoe
digd, en het is een bewijs van veel vertwijfeling
en ongeduld, dat door de meesten zo grif daarop
ingegaan wordt. Maar het is een ondeugdelijk
middel. En ik zou willen vragen: Is er iemand die
minder van de Ilias geniet, omdat hij niet weet wie
Homeros was? Zouden we, laat ik zeggen de Bal
lade van Reading Gaol", niet beter genieten wanneer
wij niet wisten wie mr. Oscar Wilde was? Ze'fs
al ware men het roerend eens mst al wat hij als parti
culier gedaan en gezegd heeft; dat doet niets ter zake.
Het schijnt echter, dat vooral de schoolmeesters
der literatuur het erg aanmoedigen, aandacht te
besteden aan het onliteraire en de onschone bijzaken
van de literatuur. Het schijnt hen te ontslaan van
de moeilijkheid om op het wezenlijke in te gaan, de
kunst te zien, en niets dan de kunst. De domste
praatjes werden bedacht om deze luie nieuwsgierig
heid te vergoelijken. Er zou geen l'art pour l'art
mogelijk zijn; kunst en leven", schoonheid en
menselijkheid" zouden op de platste wijze aan
elkaar vastzitten. Al dergelijke dwaze formules
worden aangevoerd. Alsof deze kunstkwakzalvers
een soort van negers zijn, die telkens als iemand
wat mankeert", zijn gedroogde navelstreng van
onder zijn slaapplaats opgraven, om er de onfeilbare
medicijn mee te bereiden.
Ik voor mij, ik zie den dichter het liefst als een
man, die prachtige vogels kweekt op het platje van
zijn achterhuis. Hij heeft zijn kanaries aan het
broeden gebracht; hij heeft een papegaai die alle
vuile woorden van het hollands en alle onregel
matige griekse werkwoorden kent; vinken en sijsjes
heeft hij, die lustig dooreen kwetteren; een vrolijke
grasparkiet en een sidderende kolibri uit verre
tropen; een elysische paradijsvogel en een sombere
kraai. En zie, op een goeie dag zet hij zijn volière
open, en laat heel de troep naar buiten zwermen.
Van dat ogenblik af heeft hij niets meer met die
vogels te maken, al kijkt hij ze nog zo melancholisch
na. Welke zetten zich op de daken? Welke trekken
voorgoed weg met het naderen van de herfst?
Welke keren iedere lente weer terug met de zwalu
wen? Slechts als hij een domoor is, doet hij sommige
een ring om de poot om hen later te kunnen her
kennen ; er zijn streken waar de vogels iedere andere
die iets vreemds aan zich heeft, doodpikken; waar
de ekster die teveel zegt, tot aan het uiteinde der
aarde verdreven wordt.
Maar de echte dichter, van al zijn schatten ver
laten, wandelt soms door de bossen en hoort nu en
dan een wonderlijk gefluit uit de dichte boomkruinen.
En huiverend vraagt hij zich af: zou dat misschien
een van mijn vogels zijn ? Zou hij mij nog herkennen,
ofschoon ik hem niet meer herkennen kan? Want
de vogels hebben immers een zesde zintuig....
Hij is een vreemdeling geworden voor zijn eigen
lied, en het toch zo innig verwant gebleven.
GAARNE grijp ik elke gelegenheid aan om
datgene te prijzen wat ik van harte bewonder.
Maar laten we dan slechts spreken van ware be
wondering, nu er aan loze complimenten en arg
listige felicitaties geen gebrek zal zijn. Een
dichternaam is slechts het etiket van een dichterlijk
oeuvre, en eerbewijzen worden ongepast wanneer
ze aan dingen" toegekend worden. Er is maar
n juiste houding tegenover de schoonheid moge
lijk, ??dat is die van een hartelijke sympathie
welke tot overgave dwingt. Wie een kunstenaar
wil vieren, verdiepe zich in zijn werk. Het is
het eenige waar de kunstenaar in hem om vraagt.
Het enige waar de gestalte, die deze
kunstenaarspersoonlijkheid in zich draagt, recht op heeft. Dag
aan dag, en niet slechts op het tijdstip dat het
toevallig zeventig jaar geleden is dat hij ter wereld
kwam, een hulpeloos kind als alle anderen.
De verzen van Boutens die ik het liefst herlas,
hebben geen ouderdom.
De Fr
C. Boost
DE grondige reorganisatie der Fransche film
industrie, welke door den oorlog noodzakelijk
werd, heeft tot nu toe slechts geleid tot de installatie
van eenige commissies en een paar benoemingen
waaronder die van den beroemden advocaat Henry
Torrès tot superviseur du cinéma francais" die
op den feitelijken gang van zaken nog niet veel
invloed uitgeoefend hebben. Een enkele film, die
in September grootendeels klaar was, maar afge
broken moest worden, vindt thans haar beëindiging
en de Fransche filmbladen besteden dan groote
aandacht aan het feit, dat Max Ophüls in zijn
uniform van tirailleur" de laatste opnamen van
De Mayerling a Serajevo" leidt. Dit verhindert
inmiddels niet, dat ook critiek uitgeoefend wordt op
de inactiviteit der regeeringscommissies, die de
industrie verhinderen zich uit eigen kracht op te
richten, en zelf geen middel weten om de stervende
filmproductie tot nieuw leven te wekken. Er wor
den geen nieuwe films meer in Frankrijk gemaakt"
zoo zegt regisseur Raymond Bernard en hij voorspelt
in een artikel in Pour Vous" dat Frankrijk weldra
in de buitenlandsche bioscopen slechts vertegen
woordigd zal zijn door zijn journaals.
Regeeringsinvloed bleek tot nu toe slechts in
negatieven zin uit het verbieden van een 4O-tal
films van eigen bodem en van eenige
Amerikaansche producten, met de bedoeling hiermede de onder
mijning van het moreel der Fransche burgers tegen
te gaan. Zoo kwamen op de lijst der verboden zoo
wel pacifistische als Duitschgezinde werken voor,
maar ook de militaire kluchten met Fernandel en
de neerdrukkend-sombere drama's als Hotel du
Nord", Gueule d'Amour" (Madeleine), ,,Quai des
Brumes", La Béte humaine" e.a., die een tijdlang
de hoofdschotel der Fransche filmkeuken uitmaak
ten.
Het merkwaardige feit doet zich nu voor, dat de
laatste producten van een industrie, die in Septem
ber ophield te functionneeren en die thans successie
velijk in ons land tot vertooning komen, grooten
deels uit eigen beweging zich reeds trachten los te
maken van een ongezonde mentaliteit en sefieuse
pogingen doen de zaken van een vroolijker kant
te bekijken, ook al zijn deze zaken in wezen niet
zoo vroolijk.
De binnen- en buitenlandsche critiek op de
moorddrama's der Fransche filmindustrie, die
meestal een bewonderenswaardige vormgeving
kregen, maar te kort schoten in hun functie van
geestelijke ontspanning, dreven de producenten
vanzelf naar een procédé, waarbij meer evenwicht
gezocht werd tusschen de dramatische en meer
luchtige elementen waaruit het filmwerk kan wor
den samengesteld. Dat een dergelijke omschakeling
naar een werkschema, dat in Amerika eerst na
jaren een graad van perfectie bereikt had, niet zon
der ongelukken kon gebeuren, was te voorzien; de
genoemde elementen vermengden zich niet steeds
tot een genietelijke cocktail, maar bleven vaak als
losse eenheden naast elkaar aanwezig.
E EN treffend voorbeeld hiervan was bijv. De We
reld beeft" (?La Terre tremblera") van Richard
Poittier, die een fantastisch gegeven met veel mo
gelijkheden eenerzijds te ernstig opvatte, anderzijds
de komische of groteske accenten onverwacht en
volkomen willekeurig plaatste. De film kreeg hier
door iets tweeslachtigs, en bracht den toeschouwer
in verwarring aangaande de bedoelingen van den
regisseur en diens houding ten opzichte van het
onderwerp. Hetzelfde zou men kunnen zeggen van
Valstrikken" (?Pièges"), ware het niet, dat hier
een regisseur Robert Siodmak aan het woord
was met grootere vakbekwaamheid, die zijn onze
kerheid beter wist te camoufleeren en de geheele
film door een ironiseerende toon volhield, welke
steeds een uitleg naar twee kanten mogelijk maakte.
Pièges" dient zich aan als een drame policier"
met geheimzinnig verdwijnende meisjes en
anonyme brieven aan de politie. Maar Siodmak heeft
zich nooit ernstig weten te gedragen ten opzichte
van de misdaad. In de eerste jaren van zijn film
activiteit maakte hij reeds die onvolprezen satyre
Der Mann, der seinen Mörder sucht" en later
herZenuwtableMen koker 75 cent
Maagtabletten koker 75 cent
Hoofdpijntabletten koker 60 cont
Laxeertabletten doos 60 cent
Alleen echt met den naam Mij n hardt.
PAG. 10 DE GROENE No. 3273