De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 24 februari pagina 16

24 februari 1940 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

OTTO en Guus maakten kennis in de gevan genis. Zij raakten bevriend, maar zelfs in de cel bleef er tusschen hen de scherpe maatschappelijke scheiding bestaan, die ook in de buitenwereld een muur tusschen hen gevormd had. Otto was nog een jonge man, een flink eind onder de dertig. Hij had geschrokken oogen als een konijn en een vriendelijk, meisjesachtig gezicht. Dit was zijn eerste verblijf in de gevangenis. Hij was gepakt toen hij een kameelharen overjas in een cafétrachtte te stelen. Deze poging tot diefstal van een jas was het hoogtepunt van zijn carrière. Zijn vorige overtredingen waren onb duidend geweest. Hij had menschen geld afgezet, liefdadige giften met vervalschte aanbevelingsbrieven gecol lecteerd, nagemaakte eau-de-cologne verkocht; en als hij iemand kon vinden die naï^f genoeg was om met hem te kaarten, speelde hij natuurlijk valsch. Guus daarentegen was een onverzettelijk, stout moedig karakter. Na zijn lange straftijden ging hij een tijdje naar huis voor een vacantie, zooals een zeeman van de zeeën. Hij had een snor, gouden tanden, een krachtige natuur; zijn haar werd grijs en zijn diepe mannelijke bariton was de soort stem, die eerbied afdwingt. Otto bewonderde Guus diep, zooals een leerling zijn meester. Hij maakte de cel voor hem schoon, droeg water voor hem, omdat zelfs onder gevan genen het zwakke karakter een slaaf wordt. Als compensatie voor dit alles nam Guus de opvoeding van zijn jongeren metgezel ter hand. Otto luisterde naar hem met open mond. Hij vond het bijna jammer, dat zijn tijd zoo kort was. Zijn verschrikte konijnenoogen waren vervuld van een soort trillende liefde, toen het hem inviel, dat zij spoedig zouden moeten scheiden. Omdat hij gauw zou vrijgelaten worden, terwijl de meester nog achttien maanden zou moeten blijven. Op den laatsten dag zei Guus : Kijk es an, jongen. Je moet me een dienst be wijzen. De eerste Zondag dat je vrij bent, moet je mijn familie op gaan zoeken, 's Zondags is er altijd heel goed te eten. Ga er tegen den middag heen en maak je niet bezorgd over formaliteiten. Je zegt maar tegen mijn vrouw, dat ik je voor het eten gevraagd heb en ze zal een bord voor je op tafel zetten. Mijn vrouw heet Mitzi, noem haar maar bij haar voornaam ! Vertel haar maar, dat het mij hier best gaat; dat ik dikker geworden ben, maar dat ik niet meer hoest, omdat ik niet kan rooken. Je zult verbaasd staan hoe blij ze zijn, dat je er bent! Geef mijn dochtertjes een zoen van me. Ik zou graag weten, of de oudste nog dat zeere oor heeft. Doe in ieder geval of je thuis bent en ga eiken Zondag aan mijn tafel eten". OTTO werd op een Vrijdag in vrijheid gesteld, en hij kon bijna nitt wachten tot Zondag. Allerlei gedachten waren hem door zijn hoofd gegaan. Wat zou er gebeuren als Guus' vrouw knap was? Zou het eigenlijk wel in orde zijn, haar het hof te maken? Hij besloot het niet te doen, zelfs niet als hij verliefd op haar zou worden. Hij schaamde zich, dat hij geen cadeautje voor de kinderen zou kunnen meenemen. Hij had n pengö. Wat voor een stuk speelgoed kan je koopen voor n pengö? Zijn maag gromde en zijn hart sloeg toen hij tegen Zondagmiddag het vreugdelooze blok in de voorstad binnenging. Guus' familie woonde op de derde etage. Hij voelde of zijn das goed zat, veegde zijn schoenen af en stond een oogenblik stil voor de deur, die naar UW FAMILIEWAPEN opgespoord en prachtig ge schilderd in maat naar keus f 13.50. Beschikken nu over meer dan een half millioen gegvveni. Vraagt eens vrijblijvend aan. Zegelringen, stamboomen etc. Heraldisch Genealogisch Burtau D* Banier, Zeer billijk. Oranje Nauaulaan 87, Overveen. zijn meester's woning leidde. Hij keek er naar. Wat zou er achter die deur zijn? Rijkdom ! Feestelijke Zondagsgerechten ! Hij belde. Een afgewerkt vrouwtje verscheen op den drempel als een bange spreeuw. Zij beaamde dat zij Guus' vrouw was. De jonge man nam zijn hoed af. Ik ben Otto, Guus' celgenoot". Kom binnen", zei de verwelkte vrouw. Otto volgde haar en merkte met verbazing op, dat de flat leeg was. Het vuile behang toonde lichtere plekken, waar eens een spiegel en prenten gehangen moesten hebben. In een hoek lagen, inplaats van bedden, twee matrassen op den grond. Er was niets in de heele woning, niets te zien in de keuken, waarvan de deur half open stond. Je zou niet eens hebben kunnen zitten. De twee dochtertjes, van wie Guus gesproken had, waren er echter wel. Ze stonden naast elkaar tegen den muur. Het eene was misschien acht, het andere negen. Ze waren mager, bleek en ongekamd. Otto keek naar de kinderen. Guus vroeg me, den meisjes voor hemeenkus te geven. Mag ik, Mitzi?" Zeker", zei de geplukte spreeuw. En ze begon te snikken toen ze den gast naar de kinderen zag gaan en ze plechtig op het voorhoofd kussen. Het was de eerste keer in zijn leven, dat Otto kinderen kuste' De vrouw wrong haar handen en keek naar het plafond, alsof ze klaagde tot den Heer der Hemelen. Geloof mij, Otto, ik zou vandaag graag een bord voor je op tafel zetten. Maar je kunt zelf zien, dat we geen borden en geen tafel hebben. Die arme Guus had altijd zoo graag gasten. In 's Hemelsnaam laat hem niet weten, dat ik je hier niets te eten kon geven. Hij zou ziek van de zorg worden. Als ik naar hem toe ga, zeg ik altijd: maak je geen kop zorg, Guus. De vrienden en familie helpen ons een hoop. Maar ik weet, dat er geen vrienden en familie bestaat. Er is alleen maar brood in dit huis. Dat krijgen de kinderen vandaag voor hun middageten. Maar als je een snee hebben wilt, zal ik wat voor je afsnijden; het is heusch heel goed brood, van een co-operatieven winkel". In Otto steeg een vreemd instinct hoog, dat hem verhinderde kalm weg te gaan. Hij herinnerde zich, dat hij een vriend had, die kellner was, en die ergens in een voorstad een restaurant geopend had. Misschien zou hij de familie daar heen kunnen meenemen en de kinderen vol eten stoppen. Hij wuifde met z'n hand naar het raam: Kijk eens, wat een prachtige zonnige dag het is. Kom, laten we wat naar buiten gaan. Vandaag is het Zondag. Ik zal jullie mee uit eten nemen, ergens buiten". De vrouw stribbelde wat tegen uit verlegenheid. Maar toen keek ze naar de kinderen. Een wande lingetje in de zon; wat krachtig eten na al die aardappels en boterhammen zou heel goed voor ze zijn. Ze bloosde: U bent erg vriendelijk, Otto. Dank je wel. We gaan graag. Wacht even, dat ik mijn hoed opzet". Ze nam haar hoed van een spijker aan den muur. Ze hoefden niet lang door het park te loopen, voor zij den buitenkant van de stad bereikten. Ze zagen groene boomen, kleine buitenhuisjes, schut tingen met advertenties. Otto liep tusschen de meisjes. Het eene hield zijn linkerhand vast, het andere zijn rechterhand. Eigenlijk hielden ze alleen zijn twee wijsvinger vast. Otto voelde den druk der handjes. De kinderen waren vol van de opwinding van de excursie en ze waren heel erg dol op den nieuwen oom. Ze kwamen voor een restaurant, dat De Twee Zwijntjes" heette. Dat was het cafévan den kellnervriend. Maar de deur was op slot. Iemand had er met krijt op geschreven: Twee weken Gesloten voor Verbouwing". Otto was wanhopig. Hij keek naar de kinderen en de vrouw. Hoe kon hij ze vertellen, dat er tóch niets te eten zou zijn? Hij zei geen woord over de catastrophe die zoo juist over hem gekomen was. Hij bleef met de familie wandelen. Na een paar minuten kwamen ze bij een ander zomerrestaurant. HET was een heel vroolijk restaurant. De schutting was overdekt met klimrozen en binnen waren er tafeltjes met kleurige kleedjes. Kom, laten we hier maar naar binnen gaan", zei Otto. Hij had niet het minste idee, wat er zou gebeuren. Maar hem kon het niets schelen. Ze zaten aan een tafeltje met een rood kleedje. Er was geen kellner. De baas zelf hielp. Hij kwam er al aan met het menu. Hij was een geweldig dikke man. Hij moest wel asthma hebben omdat hij hijgde en zijn oogjes glansden boos omdat hij zoo hard moest hijgen. Eerst krijgen we wat bier", beval Otto. De tapper kwam met het bier naar buiten. Dat was ook al zoo'n slecht, dierachtig karakter. Hij droeg een geweldig groot blauw schort en zijn mouwen waren opgerold. Zijn onderarmen waren als twee hammen en op den linker was een kikvorsch getatoueerd. Otto's knieën begonnen te trillen. De vrouw was verlegen. Een beetje soep was genoeg voor haar, een stukje vleesch voor de kinderen. Maar Otto hield aan. Hij bestelde drie soorten gebraden vleesch, liet een speciale sla maken en vroeg om fruit. Hij liet zelfs kaas komen. Verdorie ! Het was prachtig, die kindertjes met hun vingertjes die kaas te zien eten ! Tenslotte waren ze klaar met eten. Nou gaan jullie vast naar huis. Ik moet hier nog met den baas praten". Hij haalde zijn peng uit zijn zak. Hier is een pengövoor de tram". Dit kan ik heusch niet aannemen", zei de vrouw. Het diner was zelf al te veel". Otto pakte het geldstuk. Neem het maar, anders gooi ik 't op straat!" De vrouw was weg van dankbaarheid. Zij nam het geldstuk, liet de kinderen Otto omhelzen. Toen hij alleen was gebleven, leunde hij peinzend op de tafel. Zijn plan was tot dusver zonder moeilijk heden verloopen. De kinderen hadden gegeten. Zij en hun moeder waren buiten gevaar. Maar wat nu ? Otto was stylist noch redenaar. Hij zou zelfs voor zichzelf niet onder woorden hebben kunnen brengen, waaróm hij het gedaan had. Hij nam een laatste slok koffie en sloeg tegen zijn glas. De rekening, alstublieft!" De baas kwam naar hem toe, in zijn geweldigen pantalon. Van achter zijn dikke oor haalde hij een stukje potlood te voorschijn en rekende hij het uit. Otto keek naar het stukje papier; hij stond op, schraapte zijn keel en zei: Prachtig. Een dezer dagen kom ik wel eens even aanloopen om het te betalen. Want vandaag heb ik geen cent bij me". Het vette monster hijgde: Wat.... ! Jij.... !" Ik zei toch, dat ik vandaag geen geld heb. Morgen kom ik betalen", en onmiddellijk sloot hij zijn oogen als iemand, die niet wil zien, wat er volgt. Wat gaat er gebeuren? Gooien ze me er uit, gaan ze me slaan, roepen ze een agent of alle drie? De baas was een kwade, oude kerel. Hij koos het slaan. Hij hief een van zijn tienponds handen op en gaf een geweldigen klap op het gezicht met den gedeukten neus, dat hem voor de gek leek te houden. Eerst n, en toen nog een stuk of vijftien. Het neusbeentje kraakte in den gedeukten neus. De barman kwam zijn baas helpen. Otto probeerde niet eens zich te verdedigen. Hij opende zijn oogen niet eens. Hij liet den storm rond hem woeien en luisterde naar de verschrik kelijke vloeken als naar de muziek vaneenhuilenden wind. Een mechanische kracht hief hem hoog op. Vier gespierde handen droegen hem naar het hek. Toen vloog hij door de lucht. Verdorie ! Toen hij vloog, lachte hij bijna van vreugde en opluchting: ,,Ze hadden geen agent geroepen !" Hij landde als een gekraakt vrachtvliegtuig, naast de witte schutting in een drooge sloot. Tien seconden lag hij zonder beweging. Toen ging hij rechtop zitten. Hij zat op het frissche, groene gras. Rondom hem waren gelukkige mieren bezig aan het zwermen. Zijn gezicht was een beetje pijnlijk, of eigenlijk tintelend, alsof hij zooeven uit een diepen slaap wakker was geworden, en de kussens even zijn gezicht gevoelloos hadden gemaakt. Met zijn tong onderzocht hij of hij zijn tanden nog had, maar dat was in orde. Otto werd vervuld van een breed, helder geluk. En wat is dat nou nog?" vroeg hij zichzelf verbaasd af. Dat was nog niets ! Op deze manier ga ik de kinderen den volgenden Zondag weer mee uit eten nemen, naar een ander restaurant!" SANDOR HUNYADY PAG.' 16 DE GROENE No. 3273

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl