De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 24 februari pagina 17

24 februari 1940 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

Dit schrik w 3 HET IS W/Ê7 PKETTIG, DOCH WEI WAAR ' WE LEI/EN IN EEN SCHPIKKE LjAAft! {O'.O ^^ W/E OP Dl EN DAfi &E80REN WORDT KOMT VEEL VERJAARDAGEN TE KORT.' EN EEN DAG MECR LE &ER - R A N fS O EN KOST EXTRA BIJNA TWEE MILLlOEN.' D£ LANGSTE WINTER \/AN EEN KPMGT N DAG LAN6ER IJS N Brieven uit Loenen <vm> Beste Vriend, Het is een gemeenplaats geworden te zeggen, dat de radio voor het platteland een uitkomst is. Ik heb het land aan gemeenplaatsen, maar deze heb ik beslist noodig om mijn betoog te starten. Welnu van dat belang was ik zoodanig overtuigd, dat ik, zelfs vóórdat ik persoonlijk tot het hebben van een radio was bekeerd, (waarvoor heel wat jarenlang krampachtig vastgehouden redenaties moesten worden ingeslikt) met enthou siasme de leiding op me nam van het actie-comitévoor de radio te Loenen en omstreken. De neutrale radio natuurlijk, want in dit opzicht was ik de huidige tijdsomstandigheden reeds ver vooruit. De neutraliteit zit me in het bloed, zie je! Wat je echter aan informatie en daardoor aan inzicht in het wereld gebeuren gewonnen hebt, dat besef je pas, als je een vergelijking tusschen nu en 1914 maakt. Ik herinner me uit de eerste Augustusdagen het bericht, dat de Engelschen Vlissingen hadden gebombardeerd en de panische schrik, die dit en dergelijke berichten teweeg brachten. De immer zeer ondernemen de en veel geroemde directeur van een nabijgelegen hotel had al paard en wagen klaar staan, om, naar hij zeide, de duinen in te trekken, want daar was men veilig! WAT een verschil met onze voor ouders ! Het is aan den anderen kant toch wel met eenigen weemoed, dat ik terugdenk aan de rust, die onze voorouders zich eigen konden maken. Loenen heeft steeds onder nemende burgers gehad en zoo was het ruim een eeuw geleden, dat een paar welgestelde lieden op de gedachte kwamen een verzekeringmaatschappij op te richten, waarvan de naam bij jullie in Amsterdam nog wel bekend is. Je begrijpt wel, dat dat ding allang naar Amsterdam verhuisd is. Welnu, men vertelt hier, dat de leiders dezer onderneming in den goeden ouden tijd hun zaken zóó voortreffelijk in orde hadden, dat zij des morgens de post van de diligence gingen af halen, deze doorkeken, verzorgden en dan tegen het middaguur hun dagtaak hadden vervuld, om vervolgens den na middag (ik zie je al watertanden!) met visschen of anderegeneugten te kun nen passeeren. Mijnhemel, wat zou ik zoo'n bestaan oer-vervelend vinden ! Ik stel daartegenover, dat ik mijn dagtaak beëindigd heb. Dan ren ik naar de radio, neem de gids, reken precies uit, wat er dien avond te doen is, welke akte van een opera ik kan com bineeren met n of meerdere symphonieconcerten en dan vangt de radio administratie aan. O, wee, als ze op een concert overlijd zijn, dan kan het zijn, dat Rubinstein te Londen net aan een heerlijke passage uit een pianoconcert bezig is, terwijl een Gieseking-verrukking op Berlijn niet op me wacht. Dan is Holland in last. Het wordt een wisselen van zenders, dat je er dol van wordt. Of wel drie eminenten spelen op n avond het pianoconcert van Schumann. Zoo'n derde keer luister je dan toch wel iets minder scherp. Maar voor n ding moet vóór alles zorg worden gedragen. Dat het veelvuldig gebruik van radio en gramophoon op zijn tijd wordt afgewisseld door een bezoek aan de concertzaal zelf. Daarom kun je mij op Donderdag avond de koude met blijdschap zien trotseeren. Vorige week was het zelfs een dubbele gang naar Amsterdam, dien ik mij gaarne getroostte. Men was op de goede gedachte gekomen om den Zwitserschen dirigent Ansermet niet alleen hier twee vrijwel on bekende werken van de twee moderne Fransche grootmeesters te laten dirigeeren doch hem tevens tot een begeleidend praatje op een aparten avond uit te noodigen. Nu zijn derge lijke dingen voor den leek meestal bij uitstek vervelend, doch Ansermet bleek minstens een even groot redenaar als dirigent te zijn, hetgeen bewezen werd, doordat zijn improviseeren mach tiger aandeed dan het zorgvuldig voor bereide betoog omtrent Debussy's werk. Zijn peroratie betrof een .vergelijking tusschen onze en vervlogen culturen, waarin hij als zijn persoonlijke visie het plus van onze beschaving boven de vorige zocht in de combinatie tusschen de persoonlijkheid en de naastenliefde. Deze cultuur in haar wezen te verdedigen te midden van van wapengeweld was het veelom vattend doel, waartoe Ansermet dien avond naar aanleiding van ons muzi kale streven, opwekte. Een woord, dat juist in dezen tijd de aandacht van velen verdient. NICOLAAS C. Gemengd Nieuws ,Oude leugenaar" T~\E heer C. van Geelkerken stond j t een dezer dagen in hooger be* ^ roep terecht wegens beleediging van minister-president De Geer, dien hij, in den Dierentuin te 'sGravenhage, had betiteld als ,,oude leugenaar". Dat de heer C. van Geelkerken", achter welke aanduiding zich een bekend lid der N.S.B, verschuilt, dit in den Haagschen Dierentuin gezegd heeft, schijnt mij niet zonder beteekenis te zijn. Nergens beter dan in den Haagschen Dierentuin immers ziet men duidelijker de volkomen overwinning vanden mensch op het dier. En wanneer iemand terug verlangt naar den idyllischen tijd, dat in den duinstreek de mensch ronddoolde tusschen vossen, beren en olifanten, dan is de Haagsche Dierentuin nog een der weinige plaatsen, waar hij zich weer in de kaninefaatsche jachtvelden kan wa nen. Anderen geeft deze verstandig be heerde instelling bovendien de les, dat men gevaarlijke wezens achter traliie moet zetten. Maar veel sprekender dan dit alles was het excuus van den verdachte; het kran tenbericht zegt daaromtrent: Hij betuig de zijn spijt de gewraakte uitdrukking ten aanzienvan iemand van den leeftijd als minister De Geer te hebben gebezigd". En hiermede schijnt verdachte mij iets zeer on-juridisch en zeer on-logisch betoogd te hebben Immers tegen wien zou ,,de heer C. van Geelkerken" (spatieering van mij) nu anders oude leugenaar" hebben willen zeggen, dan tegen primo: een leugenaar; doch secundo: een oude leugenaar? Had hij dus consequent willen zijn, dan had hij, behalve spijt er van te hebben, dat minister De Geer niet meer tot de jongsten behoort, eveneens moeten constateeren, dat het hem speet, dat hij een leugenaar was. Het is in de gegeven internationale omstandigheden wellicht niet verstandig te zeggen: oog om oog, tand om tand. En als dus C. van Geelkerken (zich noemende en schrijvende ,,de heer C. van Geelkerken") van minister De Geer oude leugenaar" zegt, zou ik een buitenlandsch staatshoofd, die met den Nederlander Van Geelkerken op zijn minst ideologische verwantschap heeft, liever niet eveneens uitschelden voor oude leugenaar". Waarbij bovendien dan de heer C. van Geelkerken mij in zijn bekende redeneertrant onmiddellijk zou tegenwerpen: dat is heel wat an ders. Die is heelemaal nog zoo oud niet!" PAG. 17 DE GROENE No. 3173

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl