Historisch Archief 1877-1940
Co
ELIS VETH zestig jaar
'C V.
B// DÉAFBEELDINGEN
Links: Hoe Cornelis Veth zichzelf ziet
Rechts: Charivarius leert Henriëtte Davids en Henriëtte van
Eyck zuiver Nederlandsch"
Scherpte van woordkeus en een hier en daar ge
plaatste ironische opmerking zijn stijlmiddelen, die
Menno ter Braak geenszins versmaadt en die een
polemist ook gerust mag aanwenden, zeker wan
neer hij polemiseert tegen Ter Braak. Doch deze
noemde mijn artikel déloyaal en voorzoover ik weet,
was hij tot dusver de eenige, die het zoo noemde.
Thans valt H. A. Gomperts hem bij en beweert,
dat ik in dezen pennestrijd niet fair zou zijn geweest.
DOCH wat bedoelt Gomperts met fair", wanneer
hij klaarblijkelijk het gevoel mist, dat hem
weerhouden kon, zijn persoonlijken aanval op mij
onder de gegeven omstandigheden te laten
patroneeren door De Vrije Bladen", waarvan dr. Menno
ter Braak redacteur is? Wat bedoelt hij met fair",
wanneer hij mij verwijt, dat ik de waarheid voor
een pretje houd" (blz. 32) en dat ik de aanvaardbare
katholiek zal blijven in het liberale en de Aanvaardbare
liberaal in het katholieke milieu"'} (blz. 33) Wat
bedoelt hij met fair, als hij schrijft: Roomsche ver
draagzaamheid is het aanbieden van het non
agressiepact, dat aan de agressie pleegt vooraf te gaan"
(blz. 19)?
Dit laatste argument, precies een argument van
de soort, die de hedïndaagsche antisemiet tegen
den blindelings gehaten Jood gebruikt, maakt voor
mij den schrijver Gomperts tot een gevaarlijk man:
hij stelt zich hiermee in dienst van vooroordeelen,
die door een tijdelijke reactie worden gebruikt tegen
al wie weigeren, haar partij te kiezen.
Menig twistgesprek kan ik voeren met Menno
ter Braak en eventueel ook met H. A. Gomperts,
maar in een bepaalden strijd dien ik jarenlang voer,
erken ik deze als natuurlijke medestanders en
daarom hoor ik ongaarne Gomperts den toon van
Zwart Front" tegen mij aanslaan, hoewel ik aan
het vernemen van dien toon al geruimen tijd
gewend ben en er weinig door gehinderd word.
Om precies dezelfde reden hoorde ik ongaarne
Ter Braak aan de jeugd vertellen, dat zij uit tactische
overweging schipperen" moet tusschen de ver
dediging van den (humanistischen) schoolmeester"
en den (fascistischen) bruut". Ik meen, dat men
N zijn werkkamer boven in zijn Haagsche woning zit Cornelis Veth in een armstoel
en strijkt over de spaarzame haren boven op zijn kruin en hij vraagt den schilder
Jos. Croin, die zijn portret maakt, deze haren niet te vergeten. Ik weet niet, of Veth
dat meent, of dat het een grapje is. Ik weet ook niet, of hij het zelf zou kunnen
definieeren, het is een opmerking van Cornelis Veth, wellicht ernstig gemeend en grappig
tegelijk. Doch Veth is geen grappenmaker. Ik geloof, dat hij grappenmakers haat.
Cornelis Veth houdt van den humor, waarvan hij zelf zegt (in De Humor in de Mo
derne Litteratuur") Humor is nooit geforceerd, hij moet aan doen als iets vanzelf
gegroeids en onvermijdelijks, als iets van de natuur, niet van het vernuft". Daar
mee klopt ook, wat hij antwoordt, als ik hem vraag, hoe hij er toe komt, iets grappigs
te schrijven. Er zijn dingen, die iets in mij prikkelen". Hij maakt geen grapjes, hij
schrijft niet grappig, maar het komt bij hem op en het is dwaas. En als het dan
dwaas is hoeft hij het alleen nog maar op te schrijven.
Veth weet van den humor ook te veel af, dan dat
hij zich ooit tevreden zou stellen met de gemakke
lijkere effecten van het komische. Zijn talrijke
werken over humor, over de caricatuur (?De Ge
schiedenis van de Nederlandsche Caricatuur"), en
de verzamelwerken over den advocaat, den musicus,
den opvoeder en vele anderen in de caricatuur,
toonen zijn wetenschappelijken zin, zijn
onderzoekingslust in dit speciale gebied, waar hij zijn natuurlijke
thuis heeft.
De geschiedenis van zijn leven? Na een korten,
maar onvruchtbaren tijd op eenige kantoren, waar
hij nu nog met een zekere huivering aan terugdenkt,
wijdde hij zich uitsluitend aan schrijven en aan tee
kenen, dat hij bij zijn Oom Jan" Veth op het atelier
en later ook te Berlijn leerde. Deze dubbele begaafd
heid en dubbele ontwikkeling bepaalde later zijn
werk; beide eigenschappen worden gedirigeerd door
de noodzaak, het komische te ontdekken en te schep
pen. Hieruit ontstonden de meesterlijke
PrikkelIdyllen" geboren in den tijd, dat de Wereldbiblio
theek zijn strijd tegen de prikkellectuur begon. De
Allerlaatste avonturen van Sir Sherlock Holmes"
was de eerste in de reeks; U kent ze ongetwijfeld,
want ze zijn een klassiek bezit in onze litteratuur
geworden. De vindingrijkheid van schrijver en teeke
naar parodieerden het genre vlijmscherp. Maar
zijn toon is vlak, langs zijn neus weg. Nergens een
te opzettelijke geestigheid, overal is het origineel"
zoo rustig gevolgd, dat men nadien de origineelen
niet meer kan lezen, zonder ze even belachelijk te
vinden. Wij zijn het komische ook gaan zien, dat
Veth ons leerde kennen. En dat geldt haast nog ster
ker voor zijn stijlparodieën, waarin de hebbelijk
heden van schrijvers en genres uit da serieuze littera
tuur de lachspiegel voorgehouden wordt.
Het is niet noodig, het werk van Cornelis Veth
op te sommen. Het is aan velen bekend; en zeer
velen hebben het in hun hart gesloten. Het is ook
niet noodig, zijn journalistieke werk, tooneel- en
schilderkunstcritiek te noemen. De lezers van De
Telegraaf kennen hem uit zijn Amsterdamschen tijd
en, sedert twaalf jaar, uit zijn verslagen van het
Haagsche kunstleven.
En de lezers van De Groene herinneren zich nog
zijn verhalen en teekeningen, waarvan wij er hier
weer een tweetal afdrukken.
En dus rest ons slechts, hem van harte dankbaar
geluk te wenschen ! H. B. FORTUIN
met zulke tactiek" eerst recht een catastrophe
afroept over zichzelf en over anderen, geheel
onschuldigen, en dat de aanvaarding van een
principieel nihilisme", als door Gomperts voor
gestaan, een voorstadium kan zijn voor de aan
vaarding van een principieel nationaal-socialisme.
Wie in het openbaar werkt, verbaast zich niet,
dat hij in het openbaar wordt beoordeeld, zelfs
aangevallen. Hij aanvaardt, dat dit soms fel ge
beurt. Hij veronschuldigt desnoods, dat het niet
altijd even fatsoenlijk gebeurt. Maar hij mag trouw
blijven aan het verlangen, dat het gebeuren zal met
een gepaste erkenning zijner bedoelingen.
Gomperts voert de pen als een te scherpzinnig
schrijver dan dat hij niet zou beseffen, de spelregels
van de polemiek te hebben overtreden in de meening,
dat dit er tegenover mij niet op aan kwam. Die mee
ning is onjuist. Het komt er tegenover iedereen op aan.
EEN geschrift te recenseeren, waarvan men zelf
in zekeren zin het onderwerp (of zoo gij wilt:
het lijdend voorwerp) is, gaat in tegen mijne ge
woonten, doch na het bovenstaande te hebben
vastgesteld, voel ik er geen bezwaar tegen, aan het
verzoek der redactie van,, De Groene Amsterdammer"
te voldoen.
Dan kan ik oprecht, dus zonder eenige geveinsde
grootmoedigheid, H. A. Gomperts aan de lezers
voorstellen als een jeugdig en bekwaam polemist,
die een jeugdigen en lenigen stijl schrijft. Het is
waar, dat hij nog te zeer het universum in zijn
broekzak heeft en dat hij zijn heele betoog bouwt
op de constructie eener verstandelijke tegenstelling
tusschen jurisfhe" en historisme" (naar het
voorbeeld van Ter Braak's burgerschap" en
dichterschap" of schoolmeester" en bruut"),
terwijl hij zelf herhaaldelijk moet toegeven, dat de
zaken waarover hij schrijft zoo eenvoudig niet zijn
als dit gemakkelijke schema. Doch hij denkt
consequent, schrijft knap en legt een levendigen
humor aan den dag bij een ontluikenden aanleg
voor de satyre. Ik begroet hem gaarne onder mijn
beste vijanden, al gedraagt hij zich hier en daar als
de slechtste.
PAG. II DE GROENE No 3274