De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 3 maart pagina 11

3 maart 1940 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

Co ELIS VETH zestig jaar 'C V. B// DÉAFBEELDINGEN Links: Hoe Cornelis Veth zichzelf ziet Rechts: Charivarius leert Henriëtte Davids en Henriëtte van Eyck zuiver Nederlandsch" Scherpte van woordkeus en een hier en daar ge plaatste ironische opmerking zijn stijlmiddelen, die Menno ter Braak geenszins versmaadt en die een polemist ook gerust mag aanwenden, zeker wan neer hij polemiseert tegen Ter Braak. Doch deze noemde mijn artikel déloyaal en voorzoover ik weet, was hij tot dusver de eenige, die het zoo noemde. Thans valt H. A. Gomperts hem bij en beweert, dat ik in dezen pennestrijd niet fair zou zijn geweest. DOCH wat bedoelt Gomperts met fair", wanneer hij klaarblijkelijk het gevoel mist, dat hem weerhouden kon, zijn persoonlijken aanval op mij onder de gegeven omstandigheden te laten patroneeren door De Vrije Bladen", waarvan dr. Menno ter Braak redacteur is? Wat bedoelt hij met fair", wanneer hij mij verwijt, dat ik de waarheid voor een pretje houd" (blz. 32) en dat ik de aanvaardbare katholiek zal blijven in het liberale en de Aanvaardbare liberaal in het katholieke milieu"'} (blz. 33) Wat bedoelt hij met fair, als hij schrijft: Roomsche ver draagzaamheid is het aanbieden van het non agressiepact, dat aan de agressie pleegt vooraf te gaan" (blz. 19)? Dit laatste argument, precies een argument van de soort, die de hedïndaagsche antisemiet tegen den blindelings gehaten Jood gebruikt, maakt voor mij den schrijver Gomperts tot een gevaarlijk man: hij stelt zich hiermee in dienst van vooroordeelen, die door een tijdelijke reactie worden gebruikt tegen al wie weigeren, haar partij te kiezen. Menig twistgesprek kan ik voeren met Menno ter Braak en eventueel ook met H. A. Gomperts, maar in een bepaalden strijd dien ik jarenlang voer, erken ik deze als natuurlijke medestanders en daarom hoor ik ongaarne Gomperts den toon van Zwart Front" tegen mij aanslaan, hoewel ik aan het vernemen van dien toon al geruimen tijd gewend ben en er weinig door gehinderd word. Om precies dezelfde reden hoorde ik ongaarne Ter Braak aan de jeugd vertellen, dat zij uit tactische overweging schipperen" moet tusschen de ver dediging van den (humanistischen) schoolmeester" en den (fascistischen) bruut". Ik meen, dat men N zijn werkkamer boven in zijn Haagsche woning zit Cornelis Veth in een armstoel en strijkt over de spaarzame haren boven op zijn kruin en hij vraagt den schilder Jos. Croin, die zijn portret maakt, deze haren niet te vergeten. Ik weet niet, of Veth dat meent, of dat het een grapje is. Ik weet ook niet, of hij het zelf zou kunnen definieeren, het is een opmerking van Cornelis Veth, wellicht ernstig gemeend en grappig tegelijk. Doch Veth is geen grappenmaker. Ik geloof, dat hij grappenmakers haat. Cornelis Veth houdt van den humor, waarvan hij zelf zegt (in De Humor in de Mo derne Litteratuur") Humor is nooit geforceerd, hij moet aan doen als iets vanzelf gegroeids en onvermijdelijks, als iets van de natuur, niet van het vernuft". Daar mee klopt ook, wat hij antwoordt, als ik hem vraag, hoe hij er toe komt, iets grappigs te schrijven. Er zijn dingen, die iets in mij prikkelen". Hij maakt geen grapjes, hij schrijft niet grappig, maar het komt bij hem op en het is dwaas. En als het dan dwaas is hoeft hij het alleen nog maar op te schrijven. Veth weet van den humor ook te veel af, dan dat hij zich ooit tevreden zou stellen met de gemakke lijkere effecten van het komische. Zijn talrijke werken over humor, over de caricatuur (?De Ge schiedenis van de Nederlandsche Caricatuur"), en de verzamelwerken over den advocaat, den musicus, den opvoeder en vele anderen in de caricatuur, toonen zijn wetenschappelijken zin, zijn onderzoekingslust in dit speciale gebied, waar hij zijn natuurlijke thuis heeft. De geschiedenis van zijn leven? Na een korten, maar onvruchtbaren tijd op eenige kantoren, waar hij nu nog met een zekere huivering aan terugdenkt, wijdde hij zich uitsluitend aan schrijven en aan tee kenen, dat hij bij zijn Oom Jan" Veth op het atelier en later ook te Berlijn leerde. Deze dubbele begaafd heid en dubbele ontwikkeling bepaalde later zijn werk; beide eigenschappen worden gedirigeerd door de noodzaak, het komische te ontdekken en te schep pen. Hieruit ontstonden de meesterlijke PrikkelIdyllen" geboren in den tijd, dat de Wereldbiblio theek zijn strijd tegen de prikkellectuur begon. De Allerlaatste avonturen van Sir Sherlock Holmes" was de eerste in de reeks; U kent ze ongetwijfeld, want ze zijn een klassiek bezit in onze litteratuur geworden. De vindingrijkheid van schrijver en teeke naar parodieerden het genre vlijmscherp. Maar zijn toon is vlak, langs zijn neus weg. Nergens een te opzettelijke geestigheid, overal is het origineel" zoo rustig gevolgd, dat men nadien de origineelen niet meer kan lezen, zonder ze even belachelijk te vinden. Wij zijn het komische ook gaan zien, dat Veth ons leerde kennen. En dat geldt haast nog ster ker voor zijn stijlparodieën, waarin de hebbelijk heden van schrijvers en genres uit da serieuze littera tuur de lachspiegel voorgehouden wordt. Het is niet noodig, het werk van Cornelis Veth op te sommen. Het is aan velen bekend; en zeer velen hebben het in hun hart gesloten. Het is ook niet noodig, zijn journalistieke werk, tooneel- en schilderkunstcritiek te noemen. De lezers van De Telegraaf kennen hem uit zijn Amsterdamschen tijd en, sedert twaalf jaar, uit zijn verslagen van het Haagsche kunstleven. En de lezers van De Groene herinneren zich nog zijn verhalen en teekeningen, waarvan wij er hier weer een tweetal afdrukken. En dus rest ons slechts, hem van harte dankbaar geluk te wenschen ! H. B. FORTUIN met zulke tactiek" eerst recht een catastrophe afroept over zichzelf en over anderen, geheel onschuldigen, en dat de aanvaarding van een principieel nihilisme", als door Gomperts voor gestaan, een voorstadium kan zijn voor de aan vaarding van een principieel nationaal-socialisme. Wie in het openbaar werkt, verbaast zich niet, dat hij in het openbaar wordt beoordeeld, zelfs aangevallen. Hij aanvaardt, dat dit soms fel ge beurt. Hij veronschuldigt desnoods, dat het niet altijd even fatsoenlijk gebeurt. Maar hij mag trouw blijven aan het verlangen, dat het gebeuren zal met een gepaste erkenning zijner bedoelingen. Gomperts voert de pen als een te scherpzinnig schrijver dan dat hij niet zou beseffen, de spelregels van de polemiek te hebben overtreden in de meening, dat dit er tegenover mij niet op aan kwam. Die mee ning is onjuist. Het komt er tegenover iedereen op aan. EEN geschrift te recenseeren, waarvan men zelf in zekeren zin het onderwerp (of zoo gij wilt: het lijdend voorwerp) is, gaat in tegen mijne ge woonten, doch na het bovenstaande te hebben vastgesteld, voel ik er geen bezwaar tegen, aan het verzoek der redactie van,, De Groene Amsterdammer" te voldoen. Dan kan ik oprecht, dus zonder eenige geveinsde grootmoedigheid, H. A. Gomperts aan de lezers voorstellen als een jeugdig en bekwaam polemist, die een jeugdigen en lenigen stijl schrijft. Het is waar, dat hij nog te zeer het universum in zijn broekzak heeft en dat hij zijn heele betoog bouwt op de constructie eener verstandelijke tegenstelling tusschen jurisfhe" en historisme" (naar het voorbeeld van Ter Braak's burgerschap" en dichterschap" of schoolmeester" en bruut"), terwijl hij zelf herhaaldelijk moet toegeven, dat de zaken waarover hij schrijft zoo eenvoudig niet zijn als dit gemakkelijke schema. Doch hij denkt consequent, schrijft knap en legt een levendigen humor aan den dag bij een ontluikenden aanleg voor de satyre. Ik begroet hem gaarne onder mijn beste vijanden, al gedraagt hij zich hier en daar als de slechtste. PAG. II DE GROENE No 3274

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl