De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 9 maart pagina 10

9 maart 1940 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig Leven Het Diepenbeeks exempel Albert H el ma n KUNT gij u de gewaarwordingen voorstellen, die men heeft, wanneer men bij het door werken van een algebraboek plotseling een heel grappige anecdote zou tegenkomen, die bovendien een groote toepasselijkheid heeft op recente ge beurtenissen ? Het kan niet anders: door de onge wone omstandigheden doet zo'n anecdote het nog veel beter dan wanneer men haar van een goeden kennis of aan de borreltafel zou hooren. De vergelijking is misschien een beetje oneer biedig tegenover een al bijna honderdjarig boek, maar ongeveer zo is het mij gegaan bij het bijna onafgebroken genieten van P. van Limburg Brouwer's roman Het Leesgezelschap van Diepenbeek", die onlangs als jongste deel van de Bibliotheek der Nederlandse Letteren (Uitgever: Elsevier, Amster dam) verschenen is, als ten bewijze van het feit, dat men aan het boeiende van deze reeks nog niet behoeft te wanhopen, al werden wij daarin op nog maals den Gijsbrecht" onthaald, of op zoiets flauws als Hermingard van de Eikenterpen", dat door geen schoolmeesterlijk gekef van zijn verveling ontdaan wordt. Maar een boek als Het Leesgezel schap van Diepenbeek" had door dr. Jan de Vries niet ietwat verlegen goedgepraat behoeven te wor den, want zelf bepleit het wonderwel de plaats die het verdient in elks belangstelling, al wordt het den lezer best begrijpelijk, waarom deze semi-klassiek altijd een beetje verdonkeremaand is, en in overi gens uitvoerige literatuurgeschiedenissen menig maal met een paar regels wordt afgedaan. Het is immers een vrij compromittant boek dat, zo het vandaag in een maar weinig modernere verwoor ding verscheen, heel wat opzien zou baren, daar het bepaalde karaktertrekken van ons volk en van onze samenleving zo geestig en onbarmhartig aan de kaak stelt, dat.protesten en polemieken niet van de lucht zouden zijn. Vandaag wordt het geval als half-klassiek met een eerwaardig en tolerant glim lachje afgedaan, en spreekt men van het gegeven als van een tijdsbeeld" uit het verleden en van den schrijver als iemand, die feitelijk maar zijdelings en toevallig iets met onze literatuur te maken heeft, Maar ondertussen ! HET is waar, nog in het midden van de vorige eeuw was het schrijven van romans iets, waarvoor een ernstig man zich diende te veront schuldigen en dat hem in ons land slechts werd toegestaan bij wijze van tijdverdrijf. Ik kan mij echter levendig voorstellen, wat er in den geleerden, gelijkmoedigen doctor Petrus van Limburg Brouwer moet zijn omgegaan. Ge behoeft dat intelligente, enigszins stoïsche gezicht van deze met griekse en romeinse cultuur doordrenkte figuur maar te zien, om te begrijpen wat hij in het diepst van zijn hart gedacht moet hebben over het eeuwige theolo gische geharrewar in ons vaderland, en de kleinzielige weerslag daarvan op het dagelijkse leven. Onwillekeurig maakt men de vergelijking: de jonge bebrilde dominee Aarnout Drost nam dat alles voor zoete koek en heilige ernst, hij reageerde met al de welgemeende hoogdravendheid van zijn Her mingard"; terwijl Van Limburg Brouwer van dit alles slechts de pietleuterige belachelijkheid kon zien en het volslagen gebrek aan een dieper levensinzicht, zodat hij wel moest reageren met goedmoedige spot, aangezien hij zijndoor de heidenen gewette intelligentie niet zomaar opzij kon schui ven, en zijn Theophrastische" aanleg hem in staat stelde scherpgetekende typen te zien van een alge menere verschijningsvorm, en om deze typen be zadigd maar geamuseerd te glimlachen. Onder gelovigen en allen die bij de gehekelde hebbe lijkheden geïnteresseerd zijn, komt een dergelijke houding natuurlijk niet te pas. Men zou evenwel de historische waarheid geweld aandoen, wanneer men ging ontkennen, dat dit boek anders bedoeld is dan als zeer vitale reactie van een verstokt rationalist, die in het twistgeding der vromen alleen hierom geen partij kiest, wijl hij ervan overtuigd is dat geen enkele der partijen het bij het rechte eind heeft, omdat aller praemissen van nul en gener waarde blijken. Rationalist is wellicht teveel gezegd van dezen schrijver, ofschoon hem de voltairiaansche geest volstrekt niet vreemd was; maar er is een groot verschil tusschen klassicistisch heidendom en rationalisme. Het laatste is negatief en onvroom, het eerste weet dat er tussen mensen en goden een onoverbrugbare kloof bestaat, maar dat de mens het aan zichzelf verplicht is denkend en deugdzaam te leven, en dat hij zelf een god kan worden wan neer hij verstand en gevoel tot harmonie weet te brengen. En het is uit deze gemoedsgesteltenis dat de ethos" van Het Leesgezelschap van Diepen beek" is ontstaan. VAN de vele figuren uit dit boek zijn er slechts twee die heelhuids uit de satyre te voorschijn komen: de jonge vrouw die levenslustig en deugd zaam en verstandig is zonder rechtzinnigheid ??en ze is toevallig" niet helemaal een nederlandse; haar vrouwelijke tegenspeelster en halfzuster is bij alle goede hoedanigheden een lieve nuf, aangedaan van kwezelachtigheid. En de ander, de oud-scheepskapitein Van Berkel, is de rondborstige epicurist die weet goed te doen en blij te zijn, naar harmonie streeft met zijn omgeving, doch zichzelf en de dicta ten van zijn gezond verstand nooit prijsgeef t, maar er desnoods driftig en met klem van redenen voor weet te vechten. Hij is aanvankelijk een steunpilaar en de permanente gastheer van het gereformeerde Leesgezelschap, maar hij borrelt met den roomsen pastoor van Diepenbeek, en vindt het volkomen aanvaardbaar dat deze het met Rousseau eens was, dat de mens niet geschapen is om te denken, en bij gevolg ook zoveel mogelijk de gelegenheden ver meed, die hem daartoe in verzoeking konden bren gen." De overige ouderlingen en kerkeraden trachten wel te denken, maar doen het, technisch bezien, (en hieraan herkent men den waren heiden, dat het denken voor hem een puur technische" aange legenheid is), verkeerd en onvolledig. Daarom zijn ze er nog slechter aan toe dan de gemakzuchtige pastoor; ze brengen hun kleine levens en de dorpsrust in ongelegenheid, komen er vanzelf toe zich te bemoeien met dingen waar zij niet de minste kijk op hebben, en elkanders menin gen te terroriseren. Uit de pretentie der rechtgelovig heid en uitverkiezing ontstaat de ergerlijkste onver draagzaamheid. En dat is nog het onschuldigste wat in Diepenbeek daarbij voor de dag komt. De domste van allen, de timmerbaas, blijkt ook de ergste geestdrijver; als de ontknoping gekomen is, kan hij het in de oude omgeving dan ook niet meer uithouden en wijkt hij uit naar Amerika, wijl hij er niet aan twijfelt of de Here zal dit land zwaarlijk bezoeken." Maar zelfs hij vraagt nog een zween van sympathie. Want onbarmhartig is de schrijve. eigenlijk alleen tegenover de huichelaars, degener die gaarne schone vrouwen bekeren" tot hur enige heilswaarheid, en die daarbij hun handen nie' thuis kunnen houden om te bewijzen dat het vlee; desondanks toch altijd zwak blijft. Striemend word' dit gehekeld, met een heidense humor die niet ver ontrust wordt door de menselijke gebreken, maar geprikkeld door de leugenachtigheid waarmee tal van waardigheidsdragers deze trachten te ver donkeremanen. Zoveel kostelijke humor ligt in deze bladzijden opgetast, zelfs in de wijze waarop lange theologische vertogen worden voorgedragen (die met zulk eerj scherpzinnigheid ad absurdum worden gevoerd). dat men het ouderwetse van taal en vertelwijze geheel vergeet. Leve de grootvader die zo schalks vertellen kan ! Ruim tien jaar vóór Fritz Reuter's Onkel Brasig" en zijn beroemde uitspraak: Die Armut kommt von de grote Pauvreteh" laat van Limburg Brouwer zijn leesgezelschap drinken op iemand die allang dood is. Wij behoeven ook juist niet Lang leve te roepen, merkte meester Peperkamp aan, wij kunnen ook Vivat zeggen." Hetgeen dan ook geschiedt. Het filosofisch hoogtepunt in het verhaal is wel de episode wanneer de starste gelovige voor de argumenten van zijn tegenstander moet wijken, maar dan de deur uit vliegt met de woorden: Ik laat mij mijn geloof niet ontnemen." V letterkunde iets unieks; en men moet ook in het buitenland lang zoeken, voordat men een huisbakken Candide vindt van zoveel vlijmende goed moedigheid. Een oubollige Voltaire, getemperd door klassieke wijsheid, zonder iets verbetens; een erasmiaanse humanist door eeuwen van neder landse geschiedenis stiller en goedlachser geworden, ziedaar den hoogleraar Van Limburg Brouwer, ontdaan van toga en baret. Het moet een familietrek geweest zijn, want zijn zoon, die ons de eveneens nog goed leesbare histo rische roman Akbar" naliet, toont daarin eenzelfde breedheid van blik en een onbevooroordeeldheid, welke hem in staat stelde omstreeks 1870 een oriëntaalse wereld te begrijpen, waar zijn land- en tijdgenoten nog wildvreemd en afwijzend tegenover stonden. Ze waren beiden hun tijd vooruit, en wat de vader betreft, deze heeft bij zijn hekeling van de reacties der rijken op de lening met een stok achter de deur" door minister van Hall in '44 (pag. 71) een gebeurtenis en verschijnsel aan de kaak gesteld, welke bijna precies een eeuw later dezelfde woorden verdienden. Of hij zijn landgenoten ook door had ! Bespiegelingen over het tooneel Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DU JOUR EN A LA CARTE Jeanne van Schaik- Willing Centraal Toonvel: ,,divoni«j;iie Neantlaleuse'' LOSSE, wereldsche, wat studentikoze gratie rond een keihard stukje tobberige ernst: Mary Dresselhuys; Cees Laseur, massief en solide van gevoel en verstand, zonder franje of tierlantijnen, zóó opgerezen uit den diepen lederen fauteuil een onzer Hollandsche zakenlieden-clubs; Cor Hermus in een zwierige aanloop tot slechts door humor bedwongen romantiek: Péronne Hosang met haar ontnuchterende oogen en ,,mij-neem-je-niet"stem; Joan Remmelts van alle gevoelsmarkten thuis; Elly Weller als een wederopstanding van Greta Lobo; Sara Heyblom vooral geen moeder in deze moederrol; Arend Hauer en Gerard Rekers nog wat onduidelijk in het tooneelbeeld; Jan van Ees w ggewandeld uit burgerlijker sferen en daardoor detoneerend. Ziehier hoofdzakelijk het ensemble dat met Chronique Scandaleuse" het wederoptreden van Mary Dresselhuys viert. Het Centraal Tooneel" heeft vele barrières ge slecht om zich toegang te verschaffen tot de sym pathie van het publiek, dat trouw en hartelijk zijn voorstellingen volgt. Eerst en vooral werden de ivoren torens der kunst verlaten en gaarne ver wisseld voor het terras van de moderne bungalow. Dat de groote K in het woord Kunst vermeden werd, wil nog niet zeggen dat het woord zelf niet cursief gedrukt blijft. Want het is zeer verdienstelijk om, zooals Laseur dat gedaan heeft, zijn spelers ongedwongenheid te leeren. Met het maniërisme werd zooveel mogelijk afgerekend, geen dwaas beklemtoonde tusschenwerpsels, geen kip-op-hoogepooten-stijl; naar den schijn natuurlijkheid en een gelukkig partij-trekken van de ingeschapen eigen schappen der acteurs en actrices Oef" zeggen de menschen, die tot de vaste klanten van het Centraal Tooneel" behooren, hier weten we, dat we ons niet hoeven op te schroeven tot aesthetische waardeering, die eigenlijk onzen pet te boven gaat. De gemoedelijke vroolijkheid, die we najagen bij het apéritif, wordt ons kant en klaar opgedischt. We zullen lac,hen om deze dwaze wereld en aan gevoelige toetsjes hier en daar bemerken, dat we met menschen en niet met harde caricaturen te doen hebben. Het schouwspel der onvolkomenheid zal ons nooit de algemeene beminlijkheid van het menschdom doen vergeten, want misanthropen zullen hier niets van hun gading vinden. Immers het Centraal Tooneel" speelt charmante stukken op charmante wijze." Deze slogan, die ik de directie hierbij ten gebruike aanbied, is ook weer toepasselijk op dit nieuwste, ietwat ondeugende stuk. OP Amerikaansche wijze sightseeing door de tooneelwereld zou men kunnen volstaan met te luisteren naar n enkel zinnetje, dat typisch is voor stuk en gezelschap, zoowel als voor de stem ming in de zaal, ik bedoel het zinnetje door Mary Dresselhuys als verkaterde Tracy Lord gelanceerd en dat luidt: Ik ben een sof-mensch." Alle typische eigenschappen van het Centraal Tooneel" waren in deze paar woorden vervat. Het is het geheim, van dit gezelschap om zooiets luchtig, ondramatisch, niet overdreven en tegelijk gracieus te zegger, gelijk Mary Dresselhuys het deed, maar daartoe is noodig een hartelijk gestemd, medelevend publiek, waarmee men op knip-oog-afstand staat. Men kan zelfs zeggen, dat het gezegde de helft was van een dialoog. De repliek kwam uit de zaal, die men hardop hoorde denken: ,,Jij schat, een sof-mensch ! Maar we zijn immers allemaal zulke PAG. 10 EN 11 DE GROENE No. 3275

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl