De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 16 maart pagina 11

16 maart 1940 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

UIT DE KEUKEN DER BEELDENDE KUNST Foto Eva Besny WANNEER je de drie trappen van de deftige flats ergens in Amsterdam Zuid opgeklommen bent, wanneer je aan de deur van het atelier geklopt hebt, een stem een beetje ongeduldig ja" geroepen heeft, wanneer je door een laantje van tegen elkaar aangestapelde doeken binnen bent getreden en je midden in dat groote atelier den schilder Jan Sluijters ziet staan, voel je het woord Meester" bij je opkomen. Ondanks de koele, witte gepleisterde wanden van de verbouwde zolders van het keurige flatgebouw, ondanks de 2O-ste eeuwsche entourage van ramen en centrale verwarmings radiatoren, doet de schilder in zijn atelier terugdenken aan de meesters van de gouden eeuw. Dat zelfde breede gebaar, geenszins grof maar verfijnd en zelfs vaak precieus. Kracht en teederheid, mannelijke breedheid van scheppen en haast vrouwelijk aanvoelen. En daarbij een joviaal mensch, joviaal met een volstrekt begrip van zijn waardigheid en zeer zeker niet toegevend tegenover zijn medemenschen, zooals hij dat ook niet ten opzichte van zichzelf schijnt. Hij begon, als zoon van zijn vader, die houtgraveur was, met op zesjarigen leeftijd een catalogus van prentjes te voorzien, teekende, toen hij twaalf jaar was, de illustraties voor een Fransch leerboekje. Dat is niet belangrijk maar het toont de volstrekte natuurlijkheid van zijn talent en zijn opvatting van kunst ook als werk; het woord meester" stamt niet voor niets uit den gilden tijd. Illustreeren heeft Jan Sluijters lang volgehouden; hij verdiende daarmede 's avonds zijn geld, zoodat hij overdag kon schilderen en daarmede niets ver dienen l Want ook deze meester begon als gezel wiens doeken geweigerd werden. De techniek" heeft Sluijters, behalve op een avondteekenschool, nooit apart geleerd. Schilderen is toch niet moeilijk", zegt hij, je kunt het als je artiest bent. Als je weet wat je schilderen wilt, kun je het ook. Je kunt niet eerst de techniek gaan leeren en zeggen: en nou ga ik schilderen. Natuurlijk moet je je hand kunnen richten zooals je het wilt, maar dat kun je niet klassikaal leeren. Die techniek leer je in veertien dagen, maar goed te leeren schilderen leer je je leven niet!" En Sluijters vertelt mij: Voor ieder ding, dat ik makent moet, ben ik doodsbenauwd. Ik weet er van te voren niets van af. Je moet maar afwachten tot je het voelt, en dat gevoel zoo veel mogelijk versterken. Het gaat om de intensiteit, waarmee je de dingen aanvoelt. " En dan volg een definitie: Een schilder-artiest is iemand die in verhouding van kleur en lijn abstracte dingen gewaar wordt". En een wijsgeerige conclusie, die, met opzet, mij niets verder helpt en toch het alpha en omega is: Je bent artiest of je bent het niet". Overal staan op het atelier de Sluijters tegen de wand, ze hangen rondom; de kleuren gloeien, of zijn stil en boeiend. Het is er stil, geen rumoer van buiten, geen rumoer van beneden. De ezel staat op z'n vaste plaats, vlak voor een der wanden, bij de canapéwaarover drie, vier lappen met warmlevende kleuren hangen. lederen morgen om 9 uur komt de schilder op zijn atelier. En daar kijkt hij wat, bekijkt het werk waarmee hij bezig is maar hij doet niets voor hij ,,er in" is, en het is meestal half elf voor hij iets doet. Het is, zegt hij, niet de kunst de spanning te krijgen, maar het is de kunst de spanning bij het schil deren te houden. Waarom hij werkt ? Een vraag, die niet te beantwoorden is, en die hij beantwoordt met: uit behoefte om te schilderen". Hij kan het zich niet anders denken. Daarom gaat hij ook zoo min mogelijk op reis. Na drie of vier dagen wordt hij ongeduldig en wil hij werken. Want er is een natuur lijke kracht die hem er steeds weer naar toe brengt. Bij het beeld van die gespannen energie hooren ook de sigaartjes die hij onder het werk rookt en hoort ook, dat hij in zijn groote atelier ruimte heeft om een paar stappen te gaan, zóó maar, of om zijn werk, waarmee hij bezig is, van uit de verte te bekijken, ook in spiegelbeeld, in een oud toiletspie geltje, dat hij aan een haak tegenover zijn ezel hangt. Later gaat hij mij voor naar beneden, waar hij een verrukkelijke collectie oude stoelen heeft. Oude weefsels en oude Chineesche beeldjes en andere cera miek. Hieruit put hij veel vreugde en zijn schilderijen aan den wand schijnen met deze oude meubelen en dingen zeer direct te harmoniëeren. En als ik het dan gezien heb en hij mij vriendelijk uitleg heeft gegeven en op enkele bijzonderheden gewezen, zegt hij op eens, zonder verder eenige be langstelling: En nu moet ik aan mijn werk gaari". H. B. F. PAG. II DF GROENE NU 3276

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl