De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 23 maart pagina 15

23 maart 1940 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

De lente der zee DE vorst zal goed en wel geweken zijn, terwijl het hal" nog volop in den grond zit, of de mensch begint al in zijn tuin te speuren naar de eerste knoppen der sneeuwklokjes of naar vroege crocusspruiten. Want we hebben een heel nieuw gevoel over ons gekregen, de stille overtuiging, dat we het ergste weer gehad hebben. Omdat de dagen langzaam lengen, omdat die eene hazelaar in het park al pronkt met losjes wuivende bloeikatjes, omdat er op de rommelige, kale bouwterreinen aan den rand van de stad al plantendeelen tevoorschijn komen, die van het kleine hoefblad moeten zijn, en.... omdat de purperslakken volop begonnen zijn met eierenleggen. Maar deze laatste groote gebeurtenis is helaas weinig bekend, want wie komt er kort na den winterdag aan het strand en wie let er dan nog op die trage, zwijgende, simpele slak ken? En toch is het zoozeer de moeite waard, in deze dagen eens te gaan kijken ergens aan onze kust", maar in geen geval noordelijker dan den Hoek van Holland; en vooral niet op het gewone zandige strand, doch op de bazaltsteenen glooiingen van pieren, golfbrekers en dijken. Zijt ge bij uw dijk of dam of pier aangeland, kijk dan niet direct naar de kale, grauwe bovenzijden der steenblokken, hoewel daar ook genoeg te vinden zal zijn. Maar we zijn nu een maal op weg naar de purperslakken, die haar uitzonderlijk vroeg lentefeest vieren. En die moeten nu juist niet veel van de buitenvlakte der steenen hebben omdat daar de bran ding het hevigst is en de stroom er het sterkst aangrijpt, zoodat ze er haar lange spiraalhuizen slechts met heel veel moeite tegen den steenwand kunnen houden. Neen, we moeten het voorloopig hebben van de wijde voegen en spleten en van de beschutte achterkanten der toevallig losliggende bazaltkeien. Want daar komt wél regel matig versch water, maar geen te sterke zuiging; de mosselen en de zee-anemo nen hebben het er naar hun zin, waar om zou dus ook Purpera, de purperslak zich hier niet thuis voelen? Scharrel hier wat rond in deze zone niet ver boven de laagwaterlijn en steek er uw neus letterlijk tusschen de steenen om op deze wonderlijke manier iets te ontdekken van het groote wonder, dat het leven van het zoute water is. En blijf vooral lang kijken in de halfduistere grotten aan dien doodgewonen dijk; na tien minu ten ziet ge vier maal zooveel als na vijf. Om te beginnen zijn er veel glin sterende, nattige knobbeltjes, die bij verdere beschouwing verschillende kleuren blijken te bezitten, kersrood, bruin, wit, zachtrose of het helle oranje van pasgeschraapte wor teltjes. Wanneer ge er eens eentje wilt pakken, lukt dat niet wegens de glad heid ervan en ook niet omdat het geval zoo stevig vastzit. Het zijn allemaal zee-anemonen en iedere kleur vertegen woordigt een andere soort of een aparte variëteit. Maar daar aan den anderen kant van onzen kunstmatigen rotskloof, wat zit daar? Iets van een onbestemde tint, beige-achtig of licht blond, iets wat den ganschen steen wand bedekt overal waar niet toevallig een anemoon is gaan zitten. Strijk eens met uw hand over dat beige tapijt en ontdek, dat de natuur hier iets schiep, hetwelk zoo op het gevoel veel weg heeft van een stevige rubber massage borstel. Zie, dit zijn nu de legsels der purperslakken. De legsels, en niet de eieren. WAT we zien is een samenscho ling van vele sierlijke klokbekertjes, ieder ruim een centimeter groot en met den voet verbazingwekkend stevig vastgehecht tegen den donkeren muur. En in al deze kleine kelken, veilig geborgen achter een vrijwel glashelder topdekseltje zitten de eigen lijke eitjes. Misschien lukt het u zoo'n bekertje los te krijgen (met een pincet gaat het nogal goed), dan zoudt ge ook eens kunnen probeeren den inhoud aan den dag te brengen. En daarbij ervaren hoe ongelooflijk taai deze kleine leerachtige eierbewaarplaatsen wel zijn ! Op het midden der bekers pleegt een nieuw scheermesje zelfs nog af te glijden, en alleen bij de afscheiding van beker en deksel hebben we een rede lijke kans. Wat er eindelijk uit het eierenkolfje komt, is een beetje kleurlooze gelei, waarin vele honderden minieme gele stipies zweven. Dat zijn nu de feitelijke eieren, die ons met het bloote oog niet veel laten zien. Maar een sterke loupe kan reeds aan het licht brengen, dat deze eitjes niet allen gelijk zijn; er zijn er, die een paar nog kleinere bolletjes tegen zich aan hebben, terwijl anderen zuiver rond zijn. Wat erop wijst, dat hier in dit kleine kapsel niet alles gelijkelijk verdeeld is, want sommige eicellen zijn blijkbaar begonnen zich te deelen, terwijl de anderen nog niet aan den groei kwamen. En dit is het aller eerste begin van een wreed gebeuren, zooals het geheele leven der zee wreeder lijkt dan dat aan den wal om dat er onder water hoegenaamd geen Bij de foto's Links: Zee-anemoon met wijd uitgespreide tentakels. Rechts: Eierleggende purperslak. groote voedselplanten voorkomen en alle dieren dus op elkaar aangewezen zijn. Bij deze purperslakken geldt zeker het spreekwoord: ,,Jong geleerd, oud gedaan." Want de ontwikkeling der broertjes en zusjes blijft steeds ongelijk, tot ten laatste de eiwit gelei geheel en al opgebruikt is; en dan beginnen ze noodgedwongen aan elkander, zoodat er tenslotte maar weinig jeugdige slakjes uit het eerst zoo welgevulde bekertje tevoorschijn kruipen. Dat geschiedt in den tijd, dien wij op het land met voorzomer" aan duiden. NATUURLIJK hebt ge de oude slakken ook al ontdekt, soms te midden van haar eierschat, om straks, wanneer het water gewassen is, weer rustig verder te gaan met leggen. Zoo'n stilzittende slak mag een aardig gezicht wezen, nog interessanter is, een klein overgebleven waterplasje op te sporen en daarin te zien hoe dat leggen in zijn werk gaat. We kunnen duidelijk zien hoe de moederslak haar huis een beetje te ver zijdelings draagt, en hebben we geluk, dan beleven we juist het moment waarop ze haar spiraalwoning weer gewoon boven haar rug trekt, terwijl een kersversch eierbekertje er onder uit glipt. Doch dat is een heele tref, want gemiddeld produceert Purpura niet meer dan twee of drie bekers per etmaal. Hoe groot het totaal per slak kan zijn, durf ik u niet met zeker heid te zeggen, alleen heb ik zelf een maal gezien hoe een purperslak tot vier-en-dertig kapsels kwam, om daar na ergens ver weg een mossel te gaan aanvallen en verorberen. Maar die mossel-eterij is een geschiedenis op zichzelf; en buitendien: er is hier op deze steenglooiing nóg een typische voorjaarsbode. Behalve de zeeslakken, die in huizen wonen, zijn er ook naakte-, en misschien zijn zij wel de merkwaardigsten. Wie weet hoeveel we er al voor zee-anemonen met inge trokken tentakels hebben versleten nu het lage water alle vormen ver anderde. Maar in het kleine plasje herkennen we ze toch dadelijk als kruipende slakken, die lange rijen van licht gekrulde uitsteeksels op haar ruggen dragen. Een fantastische levens geschiedenis hebben deze kleine dieren, die we Aeolis mogen noemen, ofwel Vlokkige Zeeslakken. Want ook zij moeten het alweer niet van planten hebben, zooals we dat van fatsoenlijke slakken gewend zijn. Neen, Aeolis, die er zoo doodonschuldig uitziet, eet niets meer of minder dan zee-anemonen van allerlei soort. Die venijnig stekende neteldieren deren den slakkenmond niet, maar sterker nog, de netel batterijen van de anemonen worden in den maag der slak niet aangetast. Ze zijn voor verdere werkzaamheid bestemd en daartoe transporteert het slakkenlichaam ze door speciale kana len naar de uiteinden van de vlokkige rug-uitsteeksels. Om er gewoon in functie te blijven en dienst te doen bij de verwering der slak tegen haar vijanden ! Vindt ge nu tusschen de dijksteenen in lange spiralen gekronkelde snoeren slap afhangend in de droogte of zacht deinend in overgebleven water, dan zijn het zeker de eieren van Aeolis, die sterven zal tegen den tijd, dat haar kroost ter wereld komt; omdat ze een njarig dier is. Wanneer ge deze eieren vindt, let dan eens op de kleur ervan, die is meestal wit, maar ook wel lichtgeel of zwak oranje, al naar de tint der anemonen, die de moeder het meest at. Aan den Hoek van Holland vindt men zelfs Aeolis-eieren van een ordinair hardrose omdat daar vrijwel uitsluitend de donkerroode paarden-anemonen voorkomen. Zoo was er ook in de dagen der ergste koude onder water al een opleving te bespeuren, en het lijkt of deze kleine slakken begrepen hebben, dat na het diepste dal in de temijeratuurcurve noodzakelijk de stijging moet komen. KEES HANA PAG. 15 DE GROENE No. 3277

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl