De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 23 maart pagina 17

23 maart 1940 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

ten verhaal van De Groene Erik Uyldert PIET zat op kantoor, omdat hij dat nooit gewild had. In zijn vrijen tijd had hij gramofoonplaten gekocht, was naar de bioscoop gegaan en af en toe wel eens verliefd geworden. En toen had hij opeens zooiets als een roeping ge voeld, hij wilde een boek schrijven. Het schrijven zat hem niet in het bloed; zijn vader had een groote vischhandel en zijn moeder was de dochter van een museumsuppoost. Misschien dat zijn artistieke ader daar vandaan kwam. Hij begon aan het boek, en tot zijn eigen verba zing lukte het hem. Schrijven was eigenlijk de een voudigste zaak van de wereld, je moest alleen maar opschrijven wat je dacht. Piet schreef over de liefde en de lente. Deze twee begrippen had hij heel origi neel gecombineerd. In zijn koortsachtigen ijver smeet hij al zijn wenschdroomen op papier. Het was heer lijk schrijver te zijn! Maar niet altijd had hij dat bevoorrechte gevoel dat men inspiratie pleegt te noemen. Het boek, dat hij deels uit overtuiging, deels uit verveling geschreven had, noemde hij Leege Handen", en met dezen titel vond hij direct een uit gever die de gedeelten die hij uit overtuiging ge schreven had schrapte en er voor zorgde dat de roman bij alle boekhandelaren ingevoerd werd. Als Piet door de straten slenterde, bleef hij voor de boekwinkels staan en keek trots naar zijn zoojuist verschenen boek: Leege Handen", door Albert Huisdijk, ing. ? 3.90; geb. ? 4.75. Die Albert Huisdijk, dat was hij; maar niemand die het wist. Niemand mocht het weten, want zijn chef zou hem direct ontslaan omdat die het boek in al zijn huichelachtige netheid voor pornografie zou verslijten. Zijn ouders zouden de ramp niet te boven komen als zij merkten dat hun niet meer kerkgaande zoon de smettelooze familienaam in boekwinkeletalages te grabbel gooide. Angstig wachtte hij op de critieken in de kran ten, en boven zijn verwachting waren ze alle en thousiast, vol lof, of op z'n minst waardeerend. Het boek werd grif verkocht. Na een maand ver scheen de tweede druk en kort daarna de derde. Iedereen sprak over het boek en bijna iedereen las het. Maar succes had hij niet, dat had de geheimzinnige Albert Huisdijk waar allerlei uiteenloopende ge ruchten over gingen. Albert Huisdijk was de zoon van een Groningsch hoogleeraar. Albert Huisdijk was de neef van Albert Schweitzer. Albert Huisdijk was een kennis van Louis Zimmermann, een gepensionneerd gemeenteambtenaar. Albert Huisdijk was een verloopen student. Albsrt Huisdijk was een beroemd sinoloog en at altijd pindas. Albert Huisdijk was nooit Piet van 't Hof. Hij verdiende een hoop geld met zijn boek, maar de moeilijkheid was dat hij dit aan niemand mocht laten merken. Zijn ouders en zijn chef zouden hem kunnen gaan verdenken, want waar haalt een bleek, onnoozel kantoorbediendetje opsens zoo vee! geld vandaaa? Hij ging wel op iets grooteren voet leven, en zei tegen zijn ouders dat hij opslag had gehad. Eigenlijk zat hij met het geld een beetje in zijn maag. Hij voelde zich als een valsche munter die zich beheerschen moet. Op kantoor werd hij nog altijd met den nek aan gekeken. Hij kon daar maar met n man opschieen, dat was boekhouder Stoovers. Stoovers was een goeie kerel die hem altijd de hand boven het hoofd hield als hij niet achter zijn bureau zat te dutten, want daar was hij sterk in. Stoovers vertelde hem over den roman Leege Handen". Je moet het bepaald lezen, als mijn vrouw het uit heeft kan ik het wel voor je meebrengen" zei hij. En nadat de vrouw van Stoovers het mooi gevonden had, kreeg Piet het mee naar huis. Hij vond het ook mooi; Stoovers vond het prettig dat hij Piet zoo'n pleizier had gedaan met het boek en hij zei: ,,Wie zou die Huisdijk toch zijn? Toch gek dat niemand er achter kan komen. Weet je wat ik denk ? Dat het een schuilnaam is. Van iemand die 't niet weten wil dat hij het is." De boekhouder sloeg een reke ning-courant open en geraakte in zijn duttenden toestand. Piets collega's stonden hem uit te lachen: Ha ha, Hoffie wil meepraten ofer literetuur. Wat heb ik nou an me fiets hange? Seg knaap, sorg jij maar es eerst dat jij je taal ken schrijve. Hoffie heb 'n boek geléze, nou moe! Daar heb je je leesplankie seker bij gehad. Ha ha, die Hoffie!" Hoffie liep de deur uit, buiten veranderde hij in Van 't Hof die er over piekerde hoe hij Huisdijk zou kunnen worden. NATUURLIJK werd hij weer eens verliefd, dat deed hij zoo op z'n eigen manier. Hij probeerde zijn verliefd-zijn altijd zoo lang mogelijk te rekken, om zijn illusie te houden. Hij had er altijd een voor gevoel van dat als hij met een meisje aanpapte, dat het dan mis zou loopen, en daar zag hij tegen op. Niet met het meisje, maar met zijn stemmingen liep hij 's avonds langs de grachten te slenteren op zoele zomeravonden als de lucht van de terugge kaatste stadslichten een roode kleur had. Dan kon hij erg gelukkig zijn als hij om de avond te besluiten in een cafeteria met zijn stemmingen een kopje koffie dronk Het meisje waar hij nu over droomde, was Gerda. Hij had haar een paar maanden niet gezien, en haar nu opeens op straat ontmoet. Na eenigen schroom overwonnen te hebben had hij haar uitgenoodigd met hem uit te gaan. Om te beginnen zaten ze naast elkaar in de bioscoop. Hij lette niet op de film. Zou hij haar aanraken? Neen, dat was te banaal. In de film werd veel ge zoend, zoodat hij bijna een zekeren tegenzin kreeg. Californiëwas een heerlijk zonnig land, en een drui lerige Kalverstraat in den motregen is dan wel een ontnuchtering. Daarom gingen ze een cafébinnen, waar Arnold zat. Had hij dat maar van te voren geweten. Arnold was wat men noemt een getapte kerel; hij had altijd nieuwe hoeden en dassen, en verbeeldde zich dat hij overal van op de hoogte was. Hij was er bekend om dat hij veel succes bij vrouwen had, dat wist iedereen en zelfs Piet. Ze konden Arnold niet ongemerkt voorbijgaan; hij stond op en noodigde hen uit aan zijn tafeltje te komen en ging ze fuiven. Gerda bleek Arnold al eens eerder ontmoet te hebben en ze scheen hem wel aardig te vinden. Dat kon Piet niet begrijpen. Het gesprek ging over de film. Arnold had de film natuurlijk al gezien, veel bijzonders was het niet. Het duurde niet lang of ze spraken over litteratuur, over Marsman, Vestdijk, Hoornik, Greshoff, tot in het oneindige. Je kon geen boek opnoemen, of Arnold had het gelezen. Het bleek dat Arnold ook allerlei groote schrijvers persoonlijk kende en bij den voor naam noemde. De mooie oogen van Gerda werden grooter als ze Arnold aankeek. Arnold had zelf ook geschreven, hij had gedichten naar Groot Nederland gestuurd, en was nu bezig een uitgever te zoeken, vertelde hij. Ik weet nog niet aan wie ik de bundel zal opdragen", zei hij, waarbij hij Gerda strak aankeek. Piet speelde met een cigarettenpeukje. Hij voelde zichzelf een peukje. Een paar keer gaf Piet ook zijn meening te kennen over boeken en schrijvers. Dan haalde Arnold zijn schouders op zei: Nou ja". Piet voelde een groote behoefte hem een oorveeg te geven; hij bood hem een cigaret aan, met vuur er bij. Toen zij hij plotseling: Heb je dat nieuwe boek van Huisdijk gelezen?" Ja, jij? En hoe vond je het?" Piet voelde het bloed in zijn hoofd bonzen, maar hij zei: Ja, ik vond het heel goed." Zeker omdat de kranten er zoo goed over geschreven hebben, hè? Nee hoor, ik maak maar gekheid. Het is inderdaad een buitengewoon boek. Ik ken den schrijver." Gerda's oogen werden, zoo mogelijk, nog grooter, en Piets hoofd bonsde zóó, dat hij vreesde dat ze het zouden hooren. En wie is de schrijver dan?", vroeg Piet. Ja, dat kan ik, dat mag ik niet zeggen. Trouwens, die naam zou je toch niets zeggen. Maar ik ken hem heel goed, ik heb het boek als het ware zien geboren worden. Hij is nou aan een tweede boek bezig, maar dat mag ik aan niemand zeggen. Jullie houdt je mond er over hoor. ..." Toen kon Piet het niet langer houden: Zeg Arnold, zal ik je eens zeggen wie het boek geschre ven heeft? Ik heb het geschreven!" Korte stilte. Gerda begon een beetje te giegelen. Arnold lachte: Zeg, als jij soms geestig wilt zijn, dan moet je vroeger opstaan." Nee, maar ik heb het geschreven, het is geen grap", vervolgde Piet, die het gevoel had dat het heele caféhem aankeek. Arnold wendde zich tot Gerda, en zei: Dat is hoogmoedswaanzin óf humor, als het het laatste is, valt het me van hem tegen." Zijn stem klonk ietwat meewarig. Piet kreeg een rood hoofd, en vroeg aan Gerda Geloof je me, als ik je zweer dat ik het geschreven heb?" Maar niet dat boek," zei Arnold. Doe niet zoo flauw, Piet. Of denk je dat je leuk bent?" zei Gerda die een cigaret uit Arnolds pakje haalde. Zij zwegen alle drie. Arnold wenkte den kellner, rekende af en hielp Gerda in haar mantel. Ze stapten op. Op straat hield Arnold een taxi aan, ze zouden nog ergens naar toe gaan. Gerda was al ingestapt, en toen Arnold Piet vriendelijk uitnoodigde om mee te gaan, weigerde hij: Nee zeg, ik vind het heel vriendelijk van je, maar ik wou vanavond eens vroeg naar bed. Gaan jullie maar naar je vriend Huisdijk." En weg was hij, Gerda's gegiegel en haar spottende oogen bleven hem nog voor den geest. Eenzaam liep hij naar zijn kamer en hij kon de slaap niet vatten. Hij piekerde: hij had geld, behoor lijk veel geld. Hij was van plan geweest nu het wérkelijke leven, zooals hij dat in zijn boek beschre ven had, te gaan leven, maar hij voelde zich alleen maar belachelijk. En hij maakte zich er bezorgd over, dat de menschen er nu misschien tóch achter zouden komen dat hij de schrijver was. Voor zijn ouders zou het een ramp zijn als ze het te weten kwamen, ze zouden het niet overleven. Hij had hen wel een groot offer gebracht, rnaar ja. .. . In die dagen stond hij in een volle tram zijn plaats af aan een oude dame. Zij knikte vriendelijk. Met zoo'n succes moest hij dagenlang tevreden zijn. Ja, zijn offer was groot. Avond aan avond zat hij op zijn nieuwe kamer (hij was beter gaan wonen, op een stand die Huisdijk zich zou kunnen permitteeren), hij dacht over een tweede boek. Als het dan laat geworden was, begon hij in zichzelf te vloeken, liep de straat op en probeerde zooveel mogelijk aan Gerda te denken, en zoo weinig mogelijk aan Arnold. TOEN hij weer eens op een avond bij zijn ouders aan kwam zetten, schrok hij toen hij daar het boek op tafel zag liggen. Hadden ze het door? Wat een mooi pak heb je aan," zei zijn vader, een prima stof. Meneer schijnt in goeden doen te zijn." Het is heelemaal niet zoo duur als het er uitziet. Het kostte 38 gulden" loog Piet, terwijl hij onzeker ging zitten. En even later begonnen ze over het boek. Ik ben er gisteren aan begonnen, nou ben ik al aan bladzij 211. In de krant heeft er zoo'n mooi stuk over gestaan. Het is ook iets buitengewoons, de man die het geschreven heeft heeft lef. Oom Ben zei dat we het lezen moesten. En het is de moeite waard. ..." Piet dacht na: pagina 211, dat was al verder dan die vriesnacht op de O. Z. Achterburgwal waar de vrouwen de ijsbloemen van de ramen zaten te krabben totdat Ferdinand zich ijskoud vergooide zonder er een greintje spijt van te hebben. Dat was ongeveer bladzij 150, dat noemde Vader lef, en de moeite waard. Zijn vader keek hem aan, en vroeg: Is er wat met je?" Nee, niets. Hoezoo?" PAG. 17 DE GROENE No. 3277

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl