De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 23 maart pagina 5

23 maart 1940 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

consequenties worden hieruit echter niet getrokken. Veel meer dan in Argentiniëof Uruguay kan Washington koopen in Brazilië, Peru en Chili: daar komen waardevolle ertsen vandaan. Met deze landen wil Washington gaarne zaken doen. De machtige United States Steel Corporation was reeds van plan, bij Rio de Janeiro een hoogovenbedrijf met een jaarproductie van 30.000 ton op te richten; de Braziliaansche wetgeving heeft het verhinderd, omdat men de Amerikaansche concerns vreest. Voor de Vereenigde Staten immers is ZuidAmerika niet alleen economisch, maar ook militair van belang. De verdedigingslinie van het Panama kanaal ligt aan de Amazone, en hoe grooter het vliegbereik der bommenwerpers wordt, naar des te Zuide lijker streken zakt deze linie af. Maar van Ameri kaansche politiek-economische penetratie is Latijnsch Amerika niet gediend: het heeft reeds te veel leergeld betaald. Aan den anderen kant: welke keus heeft het? Chili, Peru, Bolivia, Braziliëzij hebben allen dringend nieuwe spoorwegen noodig, nieuwe fabrieksgebouwen, nieuwe machines, kortom: kapitaal en kapitaalgoederen. Wie kan dit in vol doende mate leveren ? Duitschland is uitgeschakeld, Engeland moet zijn industrie op den oorlog instellen: slechts de Vereenigde Staten blijven als leverancier over. Inderdaad verwierven n Braziliën Paraguay, n Chili reeds vorig jaar belangrijke credieten. De moderniseering van Zuid-Amerika Intusschen is het onjuist, zich Zuid-Amerika als een toekomstige kolonie der Vereenigde Staten voor te stellen. Juist doordat de Zuid-Amerikaansche republieken sterker zijn geworden, durven zij de uitbreiding der handelsrelaties met il Colosso del Norte" aan. En hun kracht zal groeien. In Zuid-Amerika immers voltrekt zich de laatste jaren de overgang naar een moderne economie. ZuidAmerika was tot voor kort in economisch opzicht een kolonie van de Vereenigde Staten en Europa. Het bezat geen eigen industrie. Het leefde op den export van enkel stapelartikelen. De uitvoer van Bolivia bestaat b.v. nog steeds voor 70 % uit tin, die van Venezuela voor 90% uit petroleum. Van den geheelen Zuid-Amerikaanschen uitvoer wordt twee-kwart gevormd door koren, petroleum en koffie, een derde kwart door vleesch, lijnzaad, ka toen, wol en koper. Zulk een eenzijdige typischkoloniale export bergt groote gevaren in zich: een groot deel van de volkshuishouding is dan afhankelijk van de wereldmarkt-positie van n artikel. Daalt bij voorbseld de koffie n cent in prijs, dan kost dat Columbiëvier millioen gulden een moeilijk te dragen verlies. Deze economie is uiterst kwetsbaar. Dat is weer gebleken toen voor het uitbreken van den oorlog de grondstoffenprijzen niet in het verwachte en gehoopte tempo stegen. Meer en meer echter bouwt Zuid-Amerika zijn eigen industrie op. Het landbouwgereedschap uit het Steenen Tijdperk wordt afgeschaft. De industriaHseering wordt sterk bevorderd. In Braziliëis op 31 December '37 een bedrijfstelling gehouden (de voorloopige resultaten zijn eerst thans berekend.. ..) waaruit bleek dat het aantal industrie-arbeiders in twee jaar tijds met een kwart is gestegen. Brazili hoeft al geen textiel-producten meer te importeeren: het voorziet in de eigen behoefte. En Chili maakt al de helft, Argentiniëeen kwart van alle katoenen goe deren die het noodig heeft. In November j.l. heeft Argentiniëzelfs een industrietentoonstelling kunnen houden in de hoofdstad van Uruguay: het was de eerste tentoonstelling van dien aard die een ZuidAmerikaansche staat buiten de landsgrenzen hield .. Voorwaarde tot de moderniseering van het econo misch leven is een verbetering der verkeersverhoudingen. Groote deelen van Zuid-Amerika zijn even onbewoond en ongenaakbaar als de Sahara. Slechts Zuid-Braziliëen het pampa-gebied van Argentini en Uruguay heeft een dragelijk spoorwegnet. Juist voor de levering van spoorwegmateriaal kunnen de Vereenigde Staten van belang zijn. Het zal echter jaren, zoo geen decennia duren voor waarlijk alle feodale resten in Zuid-Amerika zijn opgeruimd. Als een van deze resten dient men de met de regel maat van een uurwerk rebelleerende generaals te beschouwen. Reeds in de afgeloopen tijd zijn de poli tieke verhoudingen in het eens zoo roerige wereld deel eenigermate gestabiliseerd. Naar buiten kan het in de toekomst roerig blijven: vooral Argentini heeft expansie-neigingen. Naar binnen echter kan de moderniseering van het economisch leven gepaard, gaande met beter onderwijs, de basis leggen voor een ontwikkeling in democratischen zin, zoodat voor geheel Zuid-Amerika niet meer geldt wat een Engelschman eens van zijn grootsten staat, Brazilië, heeft gezegd: De Brazilianen bewonderen de Engelsche democratie even oprecht als Einstein's rela tiviteitstheorie; zij gaan beide hun begrip te boven". L. DE JONG. Het dure bankgeheim Opheffing zou den staat ± fl. 20 milL opleveren. DE inwoners van Nederland hebben in 1938 rond 204 millioen gulden betaald aan Inkom sten- en Gemeentefondsbelasting. Bovendien telden zij een slordige 43 millioen gulden neer ten einde hun aanslagbiljetten in de Vermogens- en Ver dedigingsbelasting te voldoen. Samen het aanzien lijke bedrag van 247 millioen gulden. Dit is echter niet voldoende. Niet alleen is de belastingopbrengst niet toereikend om er de, vooral in deze dagen sterk stijgende, uitgaven van te be strijden, maar de belastingontvangst bleef ook ten achter bij hetgeen betaald had moeten worden. Het is namelijk een bekend verschijnsel, dat vele Neder landers hun inkomsten en vermogens te laag opgeven. Het gaat daarbij om aanzienlijke bedragen. Professor Bonger, die in Nederland de eerste was die zich met deze vraagstukken bezig hield, meent, dat de inkomens voor de belastingaangifte gemid deld circa 10 pCt. te laag worden opgegeven. De meeste schrijvers over dit onderwerp kunnen zich met deze schatting vereenigen. Ook het Centraal Bureau voor de Statistiek begrootte in een onlangs verschenen, interessante studie over het Nationale inkomen van Nederland, de fraude bij belasting aangifte op 10 pCt. Dat wil echter nog niet zeggen, dat er 10 pCt. dat is dus ? 24.700.000, te weinig belasting wordt betaald. Vermoedelijk is het bedrag, dat door de te lage aangifte wordt ontdoken, veel grooter. In de eerste plaats is het zeer waarschijnlijk, dat vooral de rijkere lieden, die ook percentueel meer moeten betalen, belasting ontduiken. Niet omdat deze categorie zooveel oneerlijker is dan de minder welgestelde ingezetenen, maar omdat het inkomen van rijke menschen in den regel minder gemakkelijk te controleeren is. Deze laatste omstan digheid werkt de fraude in de hand. Het maakt zeer veel uit of een vermogende, dan wel een arme man zijn inkomen te laag opgeeft. Iemand die ? 3000 per jaar verdient moet namelijk daarvan 8.1 pCt. Inkomsten- en Gemeentefondsbelasting betalen, terwijl degeen, die zich in een jaarlijksch inkomen van, zeg, ? 50.000 verheugt, 25.4 pCt. hiervan aan den fiscus moet afstaan. En dan is er nog de klasse factor. Wie zijn inkomen 10 pCt. te laag opgeeft, betaalt meer dan 10 pCt. belasting te weinig, omdat hij in een lagere klasse wordt gerangschikt, dan waar hij thuis hoort. Wanneer we dan ook de te weinig betaalde belasting begroeten op I21/,, pCt. van het totaal bedrag, blijven we vermoedelijk aan den veiligen kant. Dit wil zeggen, dat de schatkist 31 millioen gulden, waar zij recht op heeft, derft. (Billijkheidshalve zij verme'.d dat W. J. de Langen in een pas verschenen studie tot de conc'usie komt dat het gederfde bedrag aanzienlijk lager is). HOE is dit mogelijk? Doen de belastingambte naren hun plicht niet? Integendeel, de dienaren van den fiscus zitten gewoonlijk als de spreekwoordelijke bok op de haverkist en trachten alles binnen te krijgen waar de Staat recht op heeft. De belastingaccountants controleeren elke opgave zooveel mogelijk. Zooveel mogelijk, want sommige gegevens zijn oncontroleerbaar. Eén der voor naamste hiervan is het bezit aan geld en geldswaardige papieren en de baten, die uit dat bezit voortvloeien. Wie voor een waarde van ? 100.000 obligaties en aandeelen bij zich thuis in een brand kast, of in een safe van een bank heeft liggen, kan rustig vertellen, dat zijn bezit maar ? 60.000 waard is en dat zijn inkomen van deze effecten niet ? 5000 maar slechts ? 3000 per jaar bedraagt. De juistheid van een dergelijke opgave kan moeilijk worden nagegaan. Hieraan verandert niets, wanneer de aandeelen en obligaties in kwestie bij een bank in open bewaargeving" worden gelaten. De bank knipt dan de coupons en dividendbewijzen, kijkt de uitlotingen na en behartigt zooveel mogelijk alle belangen van haar cliënt, maar wat deze laatste aan de fiscus opgeeft, gaat haar niet aan. Als de belastingautoriteiten soms mochten vragen of de heer A. wellicht bij de bank een rekening heeft, geeft de Directie niet thuis. Zij beroept zich dan op het Bankgeheim" en de fiscus vischt achter het net. Wat is dat, het Bankgeheim?" Feitelijk is het heelemaal geen geheim. Mr. Dr. E. Tekenbroek heeft kort geleden in Economisch-Statistische Berichten nog eens precies uit de doeken gedaan, wat in vakkringen reeds lang bekend was, namelijk dat het zoogenaamde bankgeheim niet wettelijk is vastgelegd, maar alleen bestaat dank zij een circulaire van den Minister van Financiën. De belasting accountants hebben namelijk wél het recht de boeken en bescheiden van de bankinstellingen te onderzoeken. Zij moeten dit onder meer doen om controle uit te oefenen op de ontvangsten der couponbelasting en van het effectenzegel. Maar de Minister heeft zijn ambtenaren uitdrukkelijk ver boden, van de gegevens, die zij op deze wijze be machtigen, gebruik te maken bij het vaststellen van de aanslagen voor de Inkomsten- of de Ver mogensbelasting. Dit verbod maakt belasting ontduiking zoo gemakkelijk. Wat is dan eenvoudiger?" zal een ieder zeggen: Trek die circulaire in, hef dat verbod op en de belastingbron zal rijkelijker gaan vloeien !" Wacht even ! Zoo simpel staan deze zaken niet. Wanneer de belastingambtenaren wel in de boeken van de banken mogen neuzen en van de gegevens die zij vinden, ook gebruik mogen maken, dan zullen vele effectenbezitters er voor passen hun fondsen in open bewaargeving te laten. Zij zullen dan hun effecten thuis of in een safe bewaren en zelf de couponnetjes gaan knippen en de uitlotingen nakijken. Eenvoudig intrekken van de ministerieele circulaire helpt ons dan ook van de wal in de sloot. Deze maatregel moet aangevuld worden door een andere, wil hij effect sorteeren. Men dient de banken ook te verplichten voor elke uitbetaling van coupons of dividendbewijzen, op naam gestelde nota'', uit te schrijven en desgewenscht de afschriften van deze nota's aan de belastingaccountants ter inzage te geven. Extra werk beteekent dit niet voor de banken, aangezien dergelijke nota's gewoonlijk toch reeds worden gemaakt. Inzage van deze be scheiden maakt het voor den fiscus echter mogelijk precies na te gaan, hoeveel rente en dividend eiken effectenbezitter jaarlijks ontvangt. Hier is geen ontduiken meer mogelijk. ZIJN aan het intrekken van de ministerieele circulaire en het overleggen van op naam ge stelde afschriften van couponnota's geen bezwaren verbonden? Natuurlijk is dat wel het geval. Geen enkele maatregel is zonder schaduwzijden. Wij meenen echter, dat de voordeelen de nadeelen hier sterk overtreffen. Laten wij echter de bezwaren eens nader onder de oogen zien. In de eerste plaats moet worden erkend, dat door deze maatregelen niet alle ontduikers worden ge vangen. Niet de volle 31 millioen gulden zullen worden binnengehaald. Dit is natuurlijk wel jammer, maar ook eenbedragvan, zeg, 20 millioen is de moeite waard. Van meer beteekenis is de opmerking, dat de Nederlandsche beleggers een en ander niet aange naam zullen vinden en of wel hun geld in een kous zullen stoppen, of wel hun bezittingen in het buitenland in veiligheid zullen brengen. Dat de kous" weer in zwang zal raken, weigeren wij te gelooven. Het is nog altijd beter belasting te betalen van de opbrengst van zijn geld, dan in het geheel geen inkomsten te genieten. Geld in een kous werpt nu eenmaal geen rente af. Ook de kans op kapitaalvlucht om deze redenen, hoewel misschien iets reëeler, slaan wij niet hoog aan. Bij kapitaalvlucht spelen meestal geheel andere motieven een veel belangrijker rol. Bovendien is het vooral onder de huidige omstandigheden moeilijk te zeggen, waar iemands geld veiliger is dan in het land zijner inwoning. Dat hebben beleggers, die deposito's of safes te Berlijn, Londen of Parijs aanhielden, maar al te zeer ondervonden. Op het oogenblik is NewYork voor dit doel zeer in trek, maar het is de vraag of men daarbij wel in voldoende mate reke ning houdt met de moeilijkheden, welke zich in Amerika met de belastingen, vooral met de successie belasting, kunnen voordoen. Met het bovenstaande is de reeks van bezwaren niet uitgeput. In bankkringen hoort men dikwijls, dat het opheffen van het zoogenaamde Bank geheim het vertrouwen, dat tusschen de bankdirectie en de cliënten heerschen moet, ernstig zal schaden. Dit zal vermoedelijk zoo'n vaart niet loopen. Zeker, de Nederlander doet in den regel erg geheimzinnig met zijn vermogen, maar ook de fiscus kan een geheim bewaren. Als maar het volle pond betaald wordt. EffectencommissionnairS vreezen, dat vele effectenorders wel eens naar het buitenland kunnen gaan, als de fiscus zoo het naadje van de kous wil weten. Ook deze vrees lijkt, hoewel niet heelemaal zonder zin, nauwelijks van beteekenis. Neen, alles tezamen komt het ons voor, dat aan het opheffen van het zoogenaamde Bankgeheim, een groot voordeel eenbedragvan de orde van 20 mil lioen gulden en slechts weinige en niet zeer belang rijke bezwaren zijn verbonden. PAG. 5 DE GROENE No 3277

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl