De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 6 april pagina 10

6 april 1940 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven Walschap's vaarwel Albert Heiman DE Vlaamse roiranschrijver Gerard Walschap heeft onlangs een brochure gepubliceerd, getiteld Vaarwel dan" (Nijgh & v. Ditmar, Rotter dam 1940) waarin hij op even duidelijke als pijnlijke wijze afscheid neemt van de Katholieke Kerk, waartoe hij tot op dat tijdstip officieel werd gere kend, ofschoon hij, zoals hij zelf vertelt, er in zijn hart reeds lang de brui aan gegeven had, maar de schijn van gelovigheid bewaarde, terwille van baan tje en gezin. Dat klinkt alles niet zeer heldhaftig; maar een beetje heldhaftig is het toch wel, dat men zo-iets eerlijk en openlijk bekent. Gelijk de meeste van dergelijke bekentenissen heeft het echter iets overbodigs. Men vraagt zich af: wat hebben wij bui tenstaanders daar eigenlijk mee te maken? De ge dachte aan een laatste ongerustheid en een kleine rancune komt onwillekeurig bij U op, en het oordeel over deze brochure als geheel zou dan ook veel min der gunstig luiden, wanneer zij niet was voorafge gaan door twee boeken die er ten nauwste verband mee houden, en het bespreken overwaard zijn. De kwestie komt hierop neer: Walschap heeft andere boeken geschreven en een andere mening over zijn schrijversplichten gehad, dan de Kerk bij monde van haar geestelijkheid van hem ver wachtte. Eerst heeft men getracht hem toen te paaien en te intimideren; daar de natuur echter sterker dan de leer bij hem bleek, is het gewone spelletje.van laster en broodroof en gekuip begon nen, waarvan door zoveel gewijde zowel als profane instituten gaarne gebruik gemaakt wordt om on willige mannekens mores te leren. Walschap ver telt er het een en ander van, en naar eigen zeggen, lang niet alles. Dat hij niet overdrijft, weet ik bij eigen ondervinding. On connait 53. En als ge vraagt die vraag komt anders tóch waarom of ik dan niet een dergelijke brochure schreef om te getuigen tegen het onrecht, dan wil ik voor eens en voor altijd antwoorden: Omdat die instituten zich zó wel verweren moeten; want ze hebben geen ander verweermiddel. Op welke voorbeeldigheid, op welke onomstotelijke waarheid kunnen ze zich beroepen? Waar is hun glimlach? Walschap is verontwaardigd; ik niet. Dat heeft een natuurlijke oorzaak. Hem hebben ze teleurgesteld en gedupeerd; mij niet, omdat ik welgesteld ben, een uitstekende gezondheid geniet en bij een bekende maatschappij verzekerd ben tegen de eeuwigheid. Wanneer men in een martelaarspositie gedrongen wordt, moet men er voor oppassen zijn goed humeur niet te verliezen, want van zin ontbloot is de toestand pas als men de martelaar van zichzelf wordt, van zijn wetenschap dat alles feitelijk anders zou moeten zijn dan het nu eenmaal is. Wanneer men boeken schrijft zo eerlijk en scherp en wars van alle traditionele leugens als Walschap al sinds jaren doet, dan weet men ook wat men aan haalt. Daarvoor moet een prijs betaald worden, waaraan niet te pingelen valt; het is de prijs van alle zijn wat men werkelijk is", de prijs van iedere opstand tegen de uniformerende geestesdwang en de verdomming der aardse, boven- en onder-aardse instituten, van iedere ontworsteling aan de geestescorruptie die sinds mensenheugenis de noodzakelijke voorwaarde schijnt voor alle maatschappelijk succes". DE spijtigheid van Walschap heeft iets van de smart die een mishandeld kind ondanks zichzelve voelt bij het overlijden van een plichtvergeten en gemene moeder; men betreurt feitelijk niet de overledene, maar de eigen verloren jeugd, de schijn baar nutteloze en o zo smartelijke jaren. Maar dat ze voor Walschap niet nutteloos waren, be wijzen de twee boeken waarin de afscheidspijn duidelijker en kunstvoller merkbaar is, dan in de brochure die evengoed ongeschreven had kunnen blijven. Of ziet de jonge Vlaamse meester ons voor zulke slechte verstaanders aan, dat wij nog commen taren en bewijsvoeringen nodig hadden? Bewijst elke ware kunstenaar zichzelf niet het best door zijn werk? Het is waarlijk niet moeilijk allerlei tegen Vaarwel dan" te berde te brengen. Maar laat de rr.an eens komen, theoloog of aestheet of dichterling of wie dan ock, die kan aantonen dat romans als Sibylle" en vooral als Hoatekiet" niet van de eerste letter tot de laatste verantwoord, boeiend, overtuigend en mooi zijn. Mooi vooral. En wat wilt ge nog beters? Meent ge dat een roman schrijver nog een andere opgaaf heeft, doe het dan eens voor. Laat ons dan eens zien welke auteurs van vandaag aan de andere idealen voldoen, zon der in het oog van iederen deskundige stumperige lammelingen te zijn. Hoe heten ze en wat schreven ze? Ze zijn er niet. .. . En na Walschap zullen er nog heel wat hun Vaarwel Marie. ..." zingen, zodra ze zelf, in de drift van hun schepping be ginnen te merken dat ze werkelijk wat in hun mars hebben, en dat gezegende en ongezegende meneren of mevrouwen ze daarbij alleen maar in de weg lopen. Je zoudt Plato kunnen variëren en zeggen: Er is een eenzelvigheid die van de Muzen komt. En van deze eenzelvigheid, deze bokkigheid die de goedgelovigen dan meteen voor bokspoten aanzien, moeten wij het juist hebben. Er is maar n antwoord, stilletjes doorgaan en met het werk bewijzen hoe ongelijk al de ja-en-amen-prevelaars hebben. GEEN woord dus meer over die brochure, die evengoed tegen de regels van het pingpongspel of de ontucht onder de goudvissen gericht had kunnen zijn. Laat ons de woorden liever opsparen voor Walschap's twee uitnemende romans. Ze verschillen onderling zeer, en zijn toch door een onzichtbare draad met elkander verbonden; even zeer als een slot- en een beginfase verschillend en verbonden kunnen zijn. Sibylle" is de geschiedenis van een twijfel die over vertwijfeling heen zichzelf kristalliseert tot een dof en steriel agnosticisme. De donkere nacht der ziel" die in zichzelf naar de laatste grond der dingen, naar het goddelijk Daarom" graaft. De vraag blijft eeuwig onbeantwoord, omdat het Zijnde niets kan mededelen omtrent het niet-zijn. Maar wie gelooft dat, wanneer men zo-iets niet langer in een algebraïsche formule, maar in de symbolen van het dagelijksche leven uitdrukt? Het geloof is de uitverkoop van alle vraagtekens; voortaan wordt dan elke zin, ongeacht de woordschik king (de onzin) bevestigend. Q aia absurdum; en nog meer: quia desiderandum. Bijwijlen kan niemand zo scherp de woorden kiezen als een romanschrijver. Walschap zegt: Gij hebt een grote schat, Sibylle, maar twijfel in 's hemelsnaam nooit aan zijn waarde, want dan wordt hij een vloek." Dat Walschap, die bij de twijfel begon, vanzelf ertoe komt de vloek te beschrijven der omgekegelde waarheden", dat is het juist wat men hem kwa'iji genomen heeft, zonder zich te laten vermurwen door die aandoen lijke slotzin van Sibylle" waarin hij zegt: Ik heb haar leven beschreven zonder passie of polemiek naar waarheid, uit deernis. Stenigt mij zo gij wilt, ik getuigde rechtschapen en vrij." Wat voor zin had het dan nog aan dit stenigen een brochure te wijden? Een protesterende Stephanus bekeert geen Libertijnen en Cyreneërs. De beste verdediging en critiek van dit boek is de uitlating van een der afvallige" bijpersonen daaruit: Wie het niet doorgemaakt heeft begrijpt het niet en haalt er de schouders voor op. Wie het door gemaakt heeft, haat het zo, dat hij er geen woord meer over horen kan. Ik heb het doorgemaakt." Dat is een goed afscheidswoord van deze slotfase in Walschap's ontwikkeling. HOE geheel anders is Houtekiet" (eveneens Nijgh&v. Ditmar, Rotterdam 1939). Een begin, een rijke belofte, de eerste vreugdevolle lente van een uitgebroken gevangene, die half in nieuwe fantasieën, half in een herontdekte werkelijkheid leeft. In een wereld van blijde wensdromen zo had het kunnen zijn, zo moest het wezen!" en van wensenzwangere realiteit. De figuur van Houtekiet, zigeuner, minnaar van ontelbare vrou wen, demiurg en stichter van een dorp in de wilder nis, is een in onze literatuur nog zeldzame creatie van den oerheiden, waarvan ook in den meest gekerstenden mens nog een glimpje leeft, glimpje dat op 't onverwachtst soms opflakkert tot een laai ende, alles-verterende vlam, die verwoestend lijkt, maar inderdaad de brand van alle ketterij en het vreugdevuur der verlossing onzer diepste menselijk heid is. Zoals alle gebaande wegen naar Rome heten te voeren, zo leidt alle consequente vrijheid tot het volslagen heidendom van Houtekiet", hetwelk zo zuiverend en bevruchtend werkt, dat bloemen beginnen te bloeien en beekjes ontspringen waar deze Pan zijn voetstappen zet; dat ruwe en argeloze mensen worden aangetrokken tot inniger leven en fiere zelf-ontplooiing, waar hij het voorbeeld geeft van zijn onbevangen inbreuk op alle wetten der zwakkelingen. En hoe positief! Want deze vrijheid brengt niet tot wetteloosheid, maar schept een nieuwe wet: van het onbelemmerd Zijn, ieder naar zijn eigen aard. Het is de weelde van te kunnen groeien volgens het immanente vormprinciep" (gelijk de biologen zeggen), volgens de natuurlijke aanleg en de onverwoestbare geluksinstincten. Volgens de droom van Rousseau. En ziedaar deze zeldzame Houtekiet", een prachtmens van wien ieder gedwongen is te houden, al stoort hij zich aan God ncch gebod, al is hij de vader van aller moeders kinderen, al vermoordt hij koel bloedig alwie hem naar het even staat, al ontdekt hij pas na heel lange tijd wat liefde" eigenlijk is. Bij Houtekiet begint het nieuwe leven, en het hindert niet dat vrouwengezanik hem ertoe brengt een kerk te bouwen. Hijzelf kruipt op de toren, zolang de mis duurt. En Walschap doet nu gelukkig hetzelfde! (JN VIN EXCELLENT kruo brut Dits een profytelick Kronyckxken Pau eucu oratie Mc bic jsoöe Panr tjootsclje gljelt gcrru Ijrtift Ie bact. NU hoirt hier dese scone ystorie ende houtse wale in dine memorie ! Tes van enen grave wide mare; syn lant hiet Ansemburch te waren ende ooc es hi Marchant, van name, maer metter daet es hi óóc bequame int scone werc van marchanderen; dat moghen wi bi sinen yeesten leren ! Die here grave die so hiet en hevet niet lief dat jootsce diet; die j ode sure, hi haetse sere; sy doen yeder lant onere, seiti, datse in sinen paelen laet wonen ! Bylo ! hoe harde mach hi honen dat volck; ende ooc seiti wel dit int Paerlement; daeraf es hi lidt : men en sal enen joot niet natraliseren"; tes niet neutrael", seiti! Sulcke heren, die Hitler bestriden als vyant en behoiren niet in ons Laghe Lant; si syn volcksvremt", seiti Maer, nu hoir, dese grave-marchant en es niet door ! Hi wint vele ghelts hi en wil niet verarmen met ere fabrieke van constighen darmen; ene Parasin-fabrieke" hiet datte daermen darmen maeckt, ende niet den catten tiet uten lichame ! Die grave en maect niet selve die darmen ! Hi es die waeckt over 't bedrive ie seghdi dat waer is hi es die gedelegeerd commissaris" ende hevet als directoir syt node ! Herrn Julius Wolff, enen puren jode, ende es voor I jaer, door naturalisatie worden I lidt onser dietscen natie ! Die grave ghebruuct so tsinen profyt een exemplaer vandat jootsce diet ende werckt met dien samen anden darmen ! Van hem en seiti niet: Wacharmen ! ganc wech du, fi, dat Godt di scendt !" Maer alleenlick: Sorch voor divident !" Es doch tprofyt ene scone saecke, dattet van vyanden somwüen mach maecken goede ghesellen ende ghenooten ! Sulck seit: tes blamelyc. Maer alle die groten so upter erden haer pottekens koken ! Entghelt en hevet gheen jootsce roken ! Ooc, die den grave verordeilt allene woudic noch segghen: dat nes niet rene ! Ooc dien Wolff, Herrn Isengrine, en dinckt mi niet so pryslick tsine ! Ja, inden diepsten gronde myns herten ghevet hi mi noch meerre smerten, bedi doch, alse die menighe seit ende seit wale, na minen besceit : van dinen vyanden nem profyt, maer en dien dinen vyanden niet ! 3<m bic ffm PAG. 10 DE GROENE Na. 3279

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl