De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 13 april pagina 11

13 april 1940 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

MMIlMItUUUIIUMMII'. B. Reder: Baadster" Op bezoek bij Bernard Reder De beroemde Fransche kunstcriticus John \ Rewald is kort geleden op bezoek geweest bij een l nog onbekend beeldhouwer: Bernard Reder, Tsjech \ van afkomst, die thans bij Parijs werkt, en die \ volgens Rewald een groote toekomst tegemoet gaat. \ Rewalds artikel geeft een indruk van den persoon f en het werk van den Tsjechischen kunstenaar. \ WIJ waren nieuwsgierig geworden, mijn vrouw en ik, door die enveloppe die de conciërge ons zoo juist gebracht had, en waarop een hand schrift stond zooals we er nog nooit een gezien hadden. Enorme letters, die met een groote stok geschreven schenen te zijn, waren met elkaar verbonden, vormden zoodoende wonderlijke arabes ken, grof en tegelijkertijd harmonisch. De brief was niet lang, slechts enkele woorden stonden op iedere regel, en enkele regels op iedere bladzijde. Zij was verscheidene bladzijden lang waarvan de witheid bedekt was met levende en wilskrachtige teekens. Enkele woorden deden ons begrijpen dat de schrijver van dezen brief beeldhouwer was, dat hij in een van de buitenwijken van Parijs woonde, en bevriend was met Aristide Maillol en dat hij ons zijn werk wilde toonen. Den volgenden Zondag klopten wij aan het poortje van een eenvoudige villa in Vésinet. Een zware, zangerige, muzikale stem riep ons toe binnen te komen. Nauwelijks binnen, voelden wij het gevoel van verbazing en nieuwsgierigheid dat de brief reeds in ons opgewekt had, in ons herboren. Voor ons bevond zich een kleine tuin vol met groote en kleine standbeelden, waartusschen een nog jonge man op ons toekwam, met ontbloot bovenlichaam, met een borst als een honderd jarige eik, sterke en gespierde armen, met een glim lach op het gelaat, waarin zich al zijn levens vreugde, zijn goedheid, zijn naïviteit, zijn humor en zijn kracht weerspiegelden. Het was Bernard Reder, die, gevlucht uit Tsjecho-Slowakijë, zich al eenigen tijd geleden in Frankrijk gevestigd had. Zijn handdruk schudde ons den arm bijna uit het lid, en zijn groote hand perste onze vingers met kracht tezamen. Terwijl hij zijn jasje aan ging trekken, liepen wij langzaam den tuin door, verward en aangetrokken door de monsters van steen en metaal, die op het grasveld uitstrekten, of onder de boomen, of samengroepten in de schaduw van een muur. Het waren enorme vrouwenfiguren met borsten als meloenen, armen als dijen, heupen als tonnen, de gezichten zonder uitdrukking. Hun bewegingen werden door meetkundige vormen tot uitdrukking gebracht, de golvingen van hun machtige lichamen vulden vierkante blokken. Wij hielden in verwarring stil. Deze vrouwen, die de knieën tot de kin opgetrokken of de armen boven het hoof d geheven hielden, hadden niets menschelijks meer, niets bevalligs, zij waren leelijk in hun grof heid, bijna weerzinwekkend, en toch was er iets in hen van evenwicht, iets grootsch, een kalmte en een afgepastheid die ons trof. Beiden dachten we aan een passage, die we kortgeleden in Le Regard", het kleine werkje van Georges Sallis gelezen hadden: Wij worden soms, tegen onzen wil, aan getrokken door vormen en kleuren, die anders onze afkeer zouden wekken. De originaliteit van een kunstwerk, als ze volstrekt is, trekt ons bijna smartelijk onweerstaanbaar aan. Geboeid door een visie, die ons in beslag neemt, staan wij eensklaps wezenloos overgeleverd aan een ding, waarmee we schijnbaar geen enkele verwantschap hebben. De woede van vele menschen, wanneer ze voor het werk van een der modernen staan, laat zich begrijpen". ONS beving geen woede. Integendeel, wij begon nen den zin van de kolossale en zware schoon heid, die van deze naakte vrouwen uitging, te begrijpen. Onze oogen rustten op het evenwicht van deze massa's, op de golvingen, die aan een heuvellandschap deden denken, op de volheid der borsten, op de beenen die de bewegingen van de armen aanvulden. Deze beelden waren zoo vol strekt in hun opzet, dat zij ons dwongen, hen bijna tegen onzen wil te bewonderen. Bernard Reder had zich bij ons gevoegd en legde ons uit, dat hij van het oogenblik af dat hij de beitel ter hand genomen had, begrepen had dat de vormen trapsgewijze in het blok moesten worden aangebracht, telkens de een achter de ander, zoodat geen ervan de ander op den achtergrond kon dringen, maar zij zich rondom den kern zouden scharen. Een bol is een in zichzelf rustend lichaam", zoo zeide hij, zonder begin of einde. Geen enkele beweging wordt uit haar ontwikkeld. De kubus is het beeldhouwkundig correlaat van den bol. De ku bus omsluit den bol of wordt door hem omsloten. Hij is het uitgangspunt van het beeldhouwen. Beeldhouwwerken, die van de lijn uitgaan, verstijven aan den omtrek, vormen silhouetten. De fundamenteele basis van elk plastisch thema is het blok, dat van nature tot eenheid dwingt." Bernard Reder werkt van den aanvang af zijn beelden rechtstreeks in steen uit. Zijn vaardigheid om de vormen uit de massa tevoorschijn te halen, is zoo groot, dat hij de kleine gipsbeeldjes, die voor het gieten in tin dienen, uit het gips snijdt, inplaats van ze in klei te boetseeren zooals de meeste beeld houwers doen. Voor hem beteekent beeldhouwen niet boetseeren, maar den vorm losmaken uit de materie, welke dit ook zij. Steunend op zijn theorieën van den plastischen opbouw, poogt Bernard Reder, terwijl hij de steen met een bijna physisch genoe gen te lijf gaat, den statischen bouw door de natuur tot leven te brengen", zooals hij zelf zegt. En deze pogingen stelden hem in staat, merkbare vorderingen te maken op den weg, die hij voor zich zelf uitgestippeld had. Na zijn eerste neergehurkte vrouwen, die vaak te zeer gevangen waren in het oorspronkelijke blok, is hij erin geslaagd meer W>*U4lltl*MMMMIMIUIIIl»UUIIIIIIIIIIMIIMUIIlIII«IIIIIIIIUI»llII Pits een profytellck Kronyckxken Pau riten mtof ie ulifajjeit eau Pelf scim ban ruiijljfu man. WONDER groot mach ie tellen, meerre dan van Arthurs ghesellen, van Perceval ende Galehoot! Ooc syn dese luyden doot; tes bequame van dien te lieghene ! Mer wat ie segghe van den vlieghene van enen wonderbaren wive daeraf ie nu in der Kronycke scrive, dat nes gheen loghene; neent! Sonder ghilen, Maerlant mochte ghaen M milen, hine vant niet, daeraf ie iu berechte! Tscynt ene boerde ende ghene slechte ! Nu hoirt! Dat wyfken dat ie mene, ende hiet Jacqueline Cochrane, es so men seit ene aviatries". Ie hope, ghi syt wale so wijs, dat ghi dat vremde nuwe woirt al vele male hebt ghehoirt? Aviatries", dats wijf ofte man die met ijseren vloghelen vlieghen can! Hi maeckt daerbi wel groet gheruchte alse M vlieghe ende stijght in die luchte, ende dan vlieghen si harde sciere, scierre dan die snelsten diere daeraf men in den fabelen leest! Derre syn al vele gheweest inden tydt daerin wi leven; luyden die hebben die werelt begheven, maer niet ghelyc den clusenaeren, maer omme doer die locht te varen ! Doch van allen dien luyden voordien nes neghene so snel alse Jacquelien ! Si vlieght M milen in tween uren.... Gaetet so voirt, ten sal niet duren menne vlieghet in ene aerme seconde om ende omme die werelt ronde ! Sulck seit: Wert die werelt daerbi yewet beter?" Si doet! Ende twi, segghic u ! Tes dat dese saecken menigh wyf haer mach te nutte maecken, alse si cuusch ende rene syn ! Menich man ie hebt dicke ghesien, gaet enen wive na upten straeten. Hoe can si hem bachten haer laeten? Si en wil niet naer hem hoiren; hoe mach sy hem bliven voren? Welaen ! Jacquelien weet raet! Gryp dine vloghelen, seitse, ende gaet hoghe di in die locht verheffen; ende spoeyt di! H i en sal di niet treffen met synen woirden vul soet venyn ! Ie peise: saen sal men dit sien ! Die wive vlien dien schuuns marcheerden, ende vlieghen up vander eerden ! Dats bet noch als tsegghene toten keityf Vliegh du up, du vule erendief !" Si nemen exempel an Jacqelien Vivat, die so scone weghe doet sien l O, aviatries vant Columbi landt ! Ghi maeckt alle wivenjaghers te scand ! Bedi ghi leert noch sciere jaghen, als Phoebus in sinen sonnewaghen ! 3<«i bic fcrc beweging, meer vrijheid te vinden, zonder daardoor van zijn principes af te wijken. Het is met tevreden heid dat hij ons doet opmerken, dat men zijn stand beelden zelfs van uit de hoogte kan bekijken. REDER leidde ons naar een schuurtje achter in den tuin, zijn atelier, en toonde ons daar zijn twee laatste werken, en hen ziende, komt het ons voor dat hij ten volle begrepen heeft wat hij ons duidelijk wilde maken, wat hij noemde: denstatischen bouw door de natuur tot leven wekken." Nog steeds vasthoudend aan zijn blok, dat voor hem het uitgangspunt blijft, is Reder de natuur genaderd en heeft hij waarschijnlijk onder invloed van zijn vriend Maillol een zekere onbehouwenheid en grofheid verloren. Dat heeft hem in staat gesteld twee kostbare dingen te vinden, die aan zijn vorige werken ontbraken: poëzie en gratie. Geen litteraire poëzie, of kunstmatige gratie, maar de ware poëzie, die zingt in het steen, en de gratie waaruit het leven voortkomt. In zijn twee laatste werken, zijn de massa's in een gelukkige en rustige harmonie tegen elkaar afgewogen. Hier in de beeldhouwwerken, die hij in het vrije Frankrijk heeft voortge bracht, schijnt Bernard Reder de sereniteit te hebben gevonden die zijn kunst begunstigt. Zijn werk zal in de toekomst niet slechts door zijn groote originaliteit, door zijn ernst, door zijn groote plastische kwaliteiten, maar ook door zijn machtige schoonheid de aandacht trekken. JOHN REWALD PAG. II DE GROENE No. 3280

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl