De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 17 april pagina 6

17 april 1940 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

BE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOK NEDERLAND. No. 1399 (Ingezonden}. Aan de redactie van het Weekblad De Amsterdammer. Geachte Redactie! Miïn vriend, Pastoor Kaag, heeft het pas send geacht, in het zooeven verschenen num mer van uw blad, 'n boekje aankondigend, dat niet ik geschreven heb, ee» paar leehjke grofheden te debiteeren over mij. Dit vind ik niet aardig! Niet prettig pok, want nu dwingt hij mij, me te verdedigen en dat koet hem een veer van zyn pluim. Hij twijfelt of de roomsche dingen", die behandeld zijn in De verdwijnende soort van de heeren Kalf en Cuüpers en in mijn ant woord: Een opkomende zon" niet liever in eigen huis behoorden te worden gewasschen. Ik twijfelde daaromtrent niet, en, ofschoon ik wist, dat de Pastoor van Duivendrecht De verdwijnende soort voor uw blad zou be spreken, heb ik u geen exemplaar van mijn brochure gestuurd. Nu echter deze roomsche geestelijke op deze echt roomsche twistpartij de aandacht gevestigd heeft in uw blad, staat voor uw lezers de wasch toch al te kijk en mag ik, naar 'k hoop, ook een woordje er over meespreken op dit publieke terrein. Mijn geachte bestrijder meende blijkbaar ultra-modern te doen door zijn pennevrucht gedeeltehjk Althans te hullen in nevelen van mystiek en uw lezers zullen niet begrepen hebben, dat met Pastoor's koddebeier" be doeld ben ik, die, toen de heer Kalf had misgeschoten naar zijn haas, de kunstkritiek der Kath. dagbladen", hem heb bekeurd, omdat hij jaagde buiten jachttjjd, en .zonder akte, en op n' erf, waar anderen jach tree. h t hebben dan hij. Beter hebben uw lezers den Pastoor kunnen volgen in het tweede gedeelte van zijn bydrage tot uw rubriek Kunst en Letteren". Daar vertelt Zijneerwaarde, dat ik in mijn brochure met een heelen bundel nevenzaken" ben komen aandragen. Volgens den recensent namelijk zou al het gerucht, dat de heer Kalf hooren liet, gemaakt zijn om de omelette van Jan van Pas, van een schrijver, die onder dien pseudoniem in De Maasbode tegen Mej. Viola, al te geducht, is opgekomen om haar onbetamelijkheden over Katholieke Priesters in Elzeviers Maandschrift. Het betrof beschrijvingen van schilderijen, waarbij uit het uiterlijk van het portret tot het innerlijke van hart en gemoed was ge concludeerd. Een kunstkriticus van D* Ned. Spectator o. a. was ook getroffen door de ongepermitteerdheid van deze karakteristieken. Maar die zuinige beperking van de stof heeft allén Pastoor Kaag zich opgelegd. De heer Kalf zelf knoopte aan het geval-Van Pas zooveel andere geweldigheden vast, dat ik heel wat te schrijven heb gehad om aan te toonen,. dat schier al die beschuldigingen tegen de Katholieke Pers op onjuistheden", verschrijvingen", zetfouten", neerkwamen. Dat de geachte heer Pastoor bij al wat ik geschreven heb, behalve bij de paar bladzijden over Van Tas, zóoals hij, zegk,«Si-e«tó«r is; dat bij zich onbevoegd acht om over de onbevoegdheid van den heer Kalf als straf rechter te. oordeelen, om mee te spreken over allerlei vraagstukken van kunstkritiek, kunstmoraal, kunsthistorie en kritiekhistorie, acht ik een zóó innemend teeken van zijn eerbiedwaardigen eenvoud, dat ik hem mijn hulde daarvoor niet wil onthouden. Minder aangenaam echter stemde imj ?Pastoor's gratuite verzekering, dat ik onwaar geschreven heb en onwaardig gehandeld. Onwaar zou zijn mijn mededeeling, dat o.a. Pastoor Kaag in een vergadering van den Katholieken kunstkring De Violür, bij een debat tusschen architecten en sierkunstenaars, ernstige bedenkingen zou hebben geuit tegen de... Koermondsche fabriek. Maar, eilieve, Zijn eerwaarde heeft het mij indertijd zelf verteld I! l Nu ik het gepubliceerd heb, in de ge dachte, dat de Pastoor zijn meening ook wel bekend zou wenschen, verneem ik, dat hu my onjuist heeft ingelicht. De feiten moeten thans zóó zijn: Er zou lang en breed zijn gediscussieerd over de quaesties, die de twee genoemde groepen van Katholieke kunstenaars verdeeld houden. Niemand had den moed, precies te zeggen, wie en wat hoofdzakelijk bedoeld werd. Toen heeft Pastoor Kaag, eindelijk, niet anders gedaan dan in een kort speechje den naam genoemd van de Koermondsche fabriek" van Dr Cttijpers, uit louter menschlievendheid, omdat van al die tobberds, die aan het woord waren geweest en slechts half hadden aangeduid, niet n goed durfde. Ja, dat moet je dan maar weten! Dat ik onwaar was, ligt alleen aan mijn zegsman, wien ik te goeder trouw geloof heb geschonken. En bekijk nu het zaakje eens: Ik zou zoo zeggen: Als Pastoor Kaag erg inge nomen geweest was met de producten van de fabriek, zou hij zich in stilte verheugd hebben, omdat de naam nog maar altijd niet werd genoemd, ternauwernood aangewezen. Als de zaak hem onverschillig geweest was, zou hij ook stil zijn gebleven. Waarvoor be hoefde hij dan de kat de bel aan te binden ? Maar nu hielp hij de bestrijders flink op weg, en als hij die daad goed overwogen heeft, wat ik onderstel, dan, ja, dan.... heb ik niets.te veel gezegd. Ook onwaardig! Als leek zou ik, zegt de geachte schrijver, niet ferm den eerwaarden heer Dr Brom d faire hebben mogen nemen op de pagg. 77 en 78 van mijn brochure. Uw lezers, waarde redactie, dienen nu dit geval ook te kennen. De heer Kalf schreef in Het Centrum een stuk, waarin hij plotseling, midden in een strijd, het masker wegrukte van het aangezicht van zijn tegenstander, iets wat in tijden, toen we minder modern waren, een ridder maar hoogst zelden deed. Hij publiceerde den waren naam van Jan van Pas." Tusschen haakjes gezegd: meer en meer blijkt, dat hij zich schromelijk vergist heeft op den koop toe. Alsof nu, na de mededeeling van den heer Kalf, voor twijfel geen plaats meer overbleef, nam Dr Brom in Het Centrum dengene, die als Jan van Pas was gesignaleerd, , ook een Katholiek Priester ,vervaarlijk onderhanden, en tegen dit al te haastige en liefdelooze bedrijf ben ik, met ingehouden krach t maar, al zeg ik het zelf, stevig te velde getrokken. MÜdunkt, ieder, en vooral ieder journalist zal wel mijn recht erkennen om zulke onbehoorhjkheden, in een brochure over de quaestie, op de kaak te stellen. Als er over de vormen der journalistiek geoordeeld wordt, ben ik minder leek dan Pastoor Kaag. Heeft Zijneerwaarde gemeend, dat ik als leek" mijn mond heb te houden over openlijke daden van Priesters, die schrijven in een courant, dan is het nog minder fraai, dat hij m\j in uw blad aanvalt, rekenende op mijn al te groote bescheidenheid. Wie in den regen gaat staan, heeft het zich zelf te wijten, als hij nat wordt; en ieder, wie ook, die bijzonder veel prijs stelt op zijn hoed en zijn jas, moet bij een stortbui maar thuis blijven! Dan helpt geen parapluie I Ik zou, behalve als leek, ook imjn pagina's 77 en 78 niet hebben mogen schrijven, omdat ik redacteur ben van De Tijd, daar door de redactie van dat blad onlangs op onlogische en onchristelijke wijze niet geschreven maar gescholden" zou zijn op iemand, die nooit wederscheldt." Dat is weer mystiek, en ik acht mij bepaald verplicht den sluier van deze geheimzinnigheid weg te nemen. Primo heb ik, als ik een brochure schrijf, niet in te staan voor hetgeen De Tijd heeft geschreven. Secundo kan ik, met de hand op het hart, verklaren, dat ik niet de auteur ben van het stukje, dat de Pastoor hier bedoelt. Tertio: De geachte schrijver had geïnsinueerd dat De Tijd bij een teere quaestie, waarover de meeningen verdeeld waren, op zeer ten dentieuze manier zijn berichten koos. Hij gaf als bewy's een, louter toevallig, verschil van grootte bij de lettersoorten, waarmee de be richten waren gezet. Die ernstige klacht uitte hij in het open baar in een andere courant, terwijl hij zich heelemaal met die zaak niet had te bemoeien. Toen heeft De Tijd tegen zulke gifzuigerij" gewaarschuwd, met begrijpelijke verontwaar diging, maar de naam van Pastoor Kaag werd niet genoemd, niet aangeduid zelfs. Het is waar, Zijneerwaarde zweeg, schold niet weder". Hij was begonnen met iets, dat voor een eerbare dagblad-redactie wel zoo erg is als een scheldwoord. Thans scheldt hij wér niet, meent echter, een half jaar na dato, zich schadeloos te moeten stellen door mijn werk onwaardig te noemen, in verband met dat, schimmig voor 't licht gedraaide, oude, mij totaal onver schillige voorval; wat immers niet precies schelden is. Di herhaal wat ik ongeveer in nujn brochure schreef: De meeste menschen meenen het zoo kwaad niet, als zij het doen. Deden zij 't maar niet! Dachten zij maar eens na over den indruk, dien hun woorden wel moeten maken." Ja, had de geachte heer Pastoor Kaag maar eens nagedacht! Dat hij, ondanks onze vriendschap, flink weg, pootig, schrijft wat hij over mij denkt, prys ik. Het is geheel naar mijn hart! Ik was des te vrijmoediger bij het volgen van zijn ruiterlijk voorbeeld. FKRD. WIERDELS. Amsterdam, 9 April 1904. # * * Antwoord aan den heer Ferd. Wierdels. Met anderen, die in inniger betrekking tot den heer Wierdels staan dan ik, kom ik, tob mijn spijt, te laat, tot de overtuiging, dat het beter ware geweest over dit geesteskind van den heer Wierdels te zwijgen, omdat de vader jervan het meer en meer met onware en onwaardige versierselen opsmukt. . Pastoor KAAG. IIIIIIIHIHIIIIIIinilUniHIIMIIIIHIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIMM Tentoonstelling m bet Moflerne Boei", De belangstelling voor boekkunst doet zich ook bij onze zuidelijke broeders gevoelen en eene commissie is tot stand gekomen met het doel eene tentoonstelling in te richten van het Moderne Boek. Zij beoogt niet het werk van den drukker alleen, maar ook dat van den binder, den versierder, den teeke naar, den graveur, den clicheur, den letter snijder, den papierfabrikant. De kunst en de kunstnijverheid in hunne toepassing op het verfraaien van het boek" zegt de*commissie verder zullen noodzakelijk eene aanzien lijke plaats in deze tentoonstelling innemen, zooals zij voor het grootste deel hebben bij gedragen tot het veredelen en verheffen van de werken, die wij wenschen onder het oog* van het publiek te brengen." De tentoonstelling zal een geschikte plaats vinden in de vier nieuwe zalen van het museum Plantin-Moretus, die in 1904 nog ongebruikt zullen blijven. Zij zal bevatten de voortbrengsels van ons land en van den vreemde. Zij zal geopend worden in de maand Juni en gesloten worden in de maand September op nader te bepalen dagen." Eerevoorzitters der commissie zijn: Frans van Kuyck, schepen van schoone kunsten en kunstschilder, Aug. Delbeke, volksverte genwoordiger en boekenliefhebber, voorzitter: Max Rooses, conservator van het museum Plantin-Moretus, ondervoorzitter: Louis Bellemans en Paul Binchmann, drukkers en schatbewaarder: L. Smeding, boekhandelaar, secretarissen Em. de Bom, Leo Bouchery, G. Gilbert. Het is te hopen dat ook ons land niet ten achter blijft en zich vertegenwoordige door het beste wat in boekkunst ten onzent te vinden is. R. W. P. Jr. UIT DE NATUUR LXII. De fiets en de natuursport. 't Is een gewoon verschijnsel dat iemand, die al in Maart of April uit Amsterdam gaat, om in Gooi of Duinen met planten en dieren een dagje door te brengen, voor eenigermate abnormaal wordt gehouden; en neemt zoo'n ongeduldige natuurvriend ook al een plantenbus mee, dan heeft de glim lach, die hem door de welwillende kennissen wordt nagegeven, meestal iets medelijdends. De wind is immers buiten nog zoo guur, veel erger dan in de stad en en 't is net zoo kaal als op den Dam. Naar het Vondelpark of de bollenvelden dat kon er nog mee door, maar verder is het vóór Mei de moeite niet waard. Al sedert jaren spreek ik de lui niet meer tegen, die zoo redeneeren; 't helpt toch nie mendal. Eerlijk gezegd, ik geloof dat velen tegen beter weten in zoo praten om zich zelf wat wijs te maken; ieder is tegenwoor dig volkomen op de hoogte van de groote waarde van beweging in gezonde zuivere lucht. Eerst als 't tusschen de drie steenkanten al te benauwd wordt, begint de uit tocht, 't Is de sleur, de oude wet van de traagheid der stof, die ook de geest verlamt. Je zit nu eenmaal in de stad en je kleeft er vast, ook als je er niets te doen hebt. ? Verleden week en een week te voren ook, op de zachtste lentedagen van dit voorjaar was de binnenweg van Hilversum naar de Lage Vuursche, n van de mooiste en warmste in ons land, leeg, volmaakt menschenloos; twee of drie tellen niet, nu op een half uur sporens tienduizenden wonen, die, wat een eendaags-retbur kost, in de stad ook allicht verteren; en voor wie van stad en land beiden proflteeren wil, is de avond ook nog lang genoeg. Nu Zondag was het iets beter op den Utrechtschen straatweg; althans tot aan den Zwaluwenberg; maar dat is ook een heel mooie fietsweg. Ik ben de fiets heel dankbaar; dat is een beste compagnon gebleken; hij helpt heel hard mee, om de menschen meer plezier te doen krijgen in het buiten zijn en in het aandachtig rondzien en eerbiedig opzien in de vrije natuur. Eerst hol je natuurlijk voort; maar als er wat tegenwind komt, of de grintweg wat keiig is, of hier en daar gerepareerd blijkt te zijn, dan ga je al licht een half uur ergens stil zitten aan den kant, of in de struiken liggen. 't Is merkwaardig hoe iemand, die voor dien tijd geen lor om natuur kennis of natuursport gaf, door een kleinigheid, die hem treft, op eens hartstochtelijk onderzoeker en waar nemer kan worden. Ik zou u daar frappante staaltjes van kunnen ver tellen. Maar ge kunt de proef op u zelf nemen, even goed als mijn fietsers van Zondag. Als ge daar b\j tegenwind op een stil plekje een poos gaat liggen uitrusten en ge nieten van de lauwe luwte, komt er allicht een boschmuis, een vlaamsche gaai of een eekhoorn om een hoekje kijken; ze moeten bepaald weten wat u daar eigenlijk komt doen. Als ge onbeweeglijk blijft, staart het muisje u een minuut lang aan, loopt even snel terug, gaat overeind zitten en niest of snuift eens. Uw laarzen en ook de flets of de kjjkertasch hebben iets aanlokkelijks voor 't dier; het besnuffelt ze, en kan maar niet be grijpen, dat die twee groote schoenen bij elkaar hooren; het is ook zoo'n klein beestje, zoo laag bij den grond, dat het geen over zicht kan krijgen van die groote menschenzaken. Een Vlaamsche gaai presenteert zich heel anders; die begint met een schreeuw van verwondering en snauwt dan den luien fietser toe, dat hy antwoord moet geven, opstaan, loopen of ten minste iets doen, waaraan je zien kunt of het gevaarlijk is of niet en of hu weg moet vliegen en de buren waarschu wen. De fietser is ook verwonderd, luj wist niet dat er in zijn eigen land zulke mooie groote vogels zoo maar vrij rondvlogen; hij houdt zich doodstil en de gaai chèt hem in 't gezicht, dat hij een gemeene vals;he mensch is, dat hij zich niet moet verbeelden hem den gaai te bedotten met stil-liggen. Gaai merkt dat er geen geweer is, wel een fiets, en nu wordt hij brutaal, schreewt, scheldt als een musch, bluft tegen zijn wijfje, dat hij niet bang is, chè, en dat hrj best vlak-by durft kome.n, ja als 't moet, wel over dat mensch heen durft vlieden naar die spar aan den overkant. Daar t Heb je 't gezien Y Sta jij nu eens op, gooi nou met eeu denuenkegel of een steentje, dat is immers alles wat een mensch zonder geweer doen kan. Een paar eekhorens; ook al twee die zich gevonden hebben, en drie roodborstjes, n mannetje overcompleet, komen op 't ge schreeuw af; ze moeten er het hunne van hebben. Als er ruzie is tusschen uilen en meuschen, gaaien of wie ook moeten er altijd roodborstjes en eekhoorntjes bij zijn; die groeien van ruzie; hoe harder hoe liever, jongens; maar je moet niet aan mijn lijf koinen. De vogeltjes met de groote oogen in 't roestroode snuitje en ons roode boschaapje met zijn nog veel grooter en veel mooier oogen schelden samen den gaai voor op schepper ; hij gaat er met een smadelijk geschater dadelijk van door. Een eekhoorn gooit een half gevilden sparappel omlaag en springt de gaai na. De roodborstjes blijven in de buurt van den mensch, die met het achterhoofd in de handen en de klep van de pet over de oogen, achterover ligt te turen; ze komen eigenyk om de fiets, die zoo glimt, eene van ,nabij te bekijken. Wel kennen ze 't ding al jaren, maar anders vliegt 't vlug voorbij en ligt het niet plat op den grond. Den jongen mensch, die nog altijd stil ligt, opmerkzaam en verwonderd toeziet en daar mee bewijst, dat h\j de eenig noodige aanleg bezit om natuurvriend te worden, keuren ze geen aandacht meer waard; dat soort kennen de roodborstjes te goed, heelemaal onge vaarlijk. Alle drie jonge vogeltjes zijn dartel, over moedig, uitgelaten omdat het zulk mooi lente weer is en er zooveel van die lekkere kleine bruine torren rondvliegen. Met jeugdige, nog wat weifelende stemmetjes, heft een van de mannetjes-roodborstjes het lijfdeuntje aan. Berst een paar hooge vlugge toontjes, dan een heele balk lager die eenig mooie ge voelige uithaal die aanzwelt en wegslinkt, die zoo mooi altachtig je zou zeggen in 't menschenregister ligt en die je toch niet na kunt fluien. Stellig ligt er een diepe beteekenis in maar om die te vatten, moet men de vogeltaal verstaan en daarvan moet ieder mensch z\jn dictionnaire zelf maken. Zulke dingen nu als eekhoorns- en gaaienbrutatiteiten of een mooi bloempje of gevoe lige vogelliedjes zijn het vooral, die een argelooze onverhoeds de kiem voor natuur liefde op 't lijf kunnen gooien; eer hij er dan op bedacht is, heeft hij een aanval te doorstaan. Zoo ook mijn fietser. Bij de boerderij links begint zijn voorwiel verdacht te zwabberen; de meezen, die er bij tientallen in de hoornen koorzingen, zijn er de schuld van; en net toen hy weer in evenwicht balanceerde, gleed er vlak voor zijn wiel een lang bruin knakworstje over den weg en verdween in den afgehouwen boomstronk op den berm. De fiets staat al tegen een boom en de eigenaar kijkt zichzelf heel verwonderd aan, als hij merkt, dat hij al een minuut op een knie stil ligt te gluren naar een zwart gaatje in een eiketronk, waarin het worstje is weg gedoken. Wat kon hem vroeger een of ander gedierte schelen dat over den weg liep ! Ja, dat komt er van als men in 't voorjaar in ' t Gooi, tusschen het hakhout gaat liggen en zijn oogen open houdt. Een ander fietser, merk A. N. W. B., remt met een schok, stopt in n' seconde in volle vaart, prachtig, springt zijn wielgenóot te hulp; maar' verstomt, als er geen sprake is van ketting- of beenbreuk, maar wel van een worst, van boven bruin van onder wittig die daarnet op rolletjes snel over den straatweg gleed, en die daar nu in dat gaatje zat. 't Zal een rot geweest zijn." Neen, vast geen rat; die had de eerste vinder zelf meermalen gevangen gezien op de korenzolders van zijn vader. Wat dan? Ja, wat dan?" Me voila, snuggerds," zei het hermelijntje en liet zijn glunder spitsboevensnuitje kijken; flikkerende durf-oogjes en lange poesige voor het knoestgat. Ai t" ! gilt" de fietser, m«t)lfnogl wat zwaarders'jer [achteraan. Het lieve diertje heeft hem eventjes, heel eventjes de tanden in den duim !gezet, en eenige kleine bloedpareltjes kwamen t dadelijk een sterretje maken. Zijn kameraad zag ook nog net een gloeiend rood oogje; een schaduw schoof uit het gat over den stronk aan de andere zijde in 't dorre eikenblad; dat ritselde even, golfde verderop iets of wat, juist ge noeg om beide natuurvorschers in spe den weg te wijzen, dien de vluchteling heeft ge nomen. Ze trapten woedend hier en daar, waar ze dachten dat hij zitten moest; enj vlak boven hen, tueschen twee tak ken in den gafl'el lag het hermelijntje plat op den buik te loeren naar de beide domme menschen, die hem zochten op den grond. De zakdoek werd om den duim gebonden en men stapte weer op; beiden keerden terug, van den wind en de voelharen; snel weer omgekeerd; een schijn van witten buik en donker staartpuntje; weg was het al weer. Twee menschengezichten voor zijn vluchthol, dat niet eens een veilige uitgang heeft en te ondiep is om je fatsoenlijk om te keeren! En zooeven was hij van den overkant heel listiglijk hierheen geslopen, juist om te ontkomen aan een ander menschengezicht; vijf minuten hadden ze in elkaar onbeweeglijk en strak aan zitten kijken, hij en de mensch daarginds; toen was het hem toch te eng om 't moedig hart geworden en hij was stilletjes weggeslopen. En nu weer twee andere van, dat gevaarlijke, maar ge lukkig nogal domme rnenschenvolk. Een stekelvarken," zei de laatste fletser, of neen, een wezel geloof ik, wij staken er op de habeeës altijd onze oude pennen in, we hadden zoo'n ding opgezet voor in de kast staan in 't natuurkunde-lokaal; te minste het had net zoo'n gemeene valsche snoet, maar 't kan toch ook wel een stekelvarken wezen, die bestaan er ook en die heb je hier veel in 't Gooi. Zullen we hem er eens uitgraven en mee nemen? 't Waait leelijk, hè? Niets gedaan zoo tegen de wind in, en dan nog tegen de hoogte op te trappen ook; een auto is toch maar alles. Uitgraven, ja, hoe wil je dat doen, mis schien is hij al onder den grond door in zijn hol. Laten we eerst dat gat dichtstoppen en dan de vooze stronk omtrappen. Wacht, met mijn zakdoek!" Hermelijntje heeft uit de diepte met n oog den loop van zaken kalm tegemoet ge keken ; hij laat den zakdoek naderen tot vlak hoogte af, en bespraken druk het avontuur. Ze zouden nog eens weer komen, een kennis meebrengen die verstand van wilde dieren had, dan zouden ze dat vinnige beest wel vangen en zich wreken voor de poeta, die 't hen gespeeld had. Onnoodig te zeggen, dat zij hetzelfde her melijntje niet weer te zien kregen, maar hermelijntje hen wel; die was net zoo slim als de heeren samen; en hij kende op zijn duimpje elk gangetje, eiken boomtak, elk schuilhoekje en elke uitkijkpost van zijn ge bied tot in de kleinste kleinigheden. Maar de lust om buiten pok op planten endieren te letten, was gewekt bij de heeren en dat gaat gelukkig nooit weer over. E. HKIMANS. IIIIIIIIIIIIIIJIIIIIIIIIMHIlHltllUIIIUIllllllllllUlllllllllinilllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllll J.J. BLESING, Kunsthandel. 'S-GRA.VENHAGE, Molenstraat 65,65* en 61 Moderne Schilderijen, Aquarellen en Gravures. Panorama-Gebouw. Amsterdam, Plantage Antieke Meubelen, Porceleinen, Schil derijen, Perzische Tapijten. Vaste prezen. Toegang wij. solide zijn smaakvol, mode zeer concurreerend. Afbeeldingen beschrijvingen met prijzen gratis franco. zen en en ttntt/ertl. Filiaal II A tl II A 14 AmSTERDAm AARDEWERK EH . _. a? L BINNEN-: :;:;:f:Huis INRICHTINGTOT MEUBELEERING EN-VERSIERING SDER- WONING 12O ? ROKIN ? 12O

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl