De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 20 april pagina 10

20 april 1940 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven De duivel in de letteren Albert Heiman EEN van mijn kennissen, die gaarne de lessen der menselijke psychologie op dieren toepast, heeft eens kalm toegekeken, hoe haar snoeplustige hond een half pond chocolaadjes opat. Het duurde niet lang, of het beest was er allerakeligst aan toe, maar aangezien chocolade doorgaans geen vergif is, was de narigheid gauw genoeg geleden. Alleen heeft de brave hond van toen af nooit meer iets voor de lekkernij gevoeld, en kan men hem voortaan gerust met alles van dien aard alleen laten in de kamer. Sommigen zullen hierbij willen opmerken dat het geneesmiddel kostbaarder is dan de kwaal; maar men zal ook moeten toegeven, dat een dergelijk optreden aangenamer is dan het telkens en telkens moeten herhalen van een verbod, vooral wanneer men door zijn eigen cynisme niet gehinderd wordt om zich in te denken in de positie van de hond, die gewoonlijk aan het kortste eind trekt, en zeker niet de willekeurige zin van tal van menselijke geboden en verboden snapt. De methode van ge noemde kennis is in ieder geval een fair deal", en komt belangrijk tegemoet aan de bijbelse vijand schap die gesteld is tussen het dier en de vrouw. Een speciaal soort lieden past deze methode ook toe op hun medemensen, weet met zulk een over dreven ijver aan hun onhebbelijkheden te voldoen, dat de bozen beu van hun boosheid, de dommen moe van hun domheid worden, en zich somtijds bezinnen. Wie de methode toepast, moet natuurlijk een optimist zijn, en niet overtuigd wezen van de onverbeterlijkheid der instincten. En iemand die schrijft, een mening propageert en anderen wil overtuigen, is vanzelfsprekend een optimist. Heeft men de zekerheid, zijn doel tenslotte te zullen bereiken, dan komt het op een beetje verspilling niet meer aan; de garantie van het doel vergoedt de kostbaarheid van alle middelen, dat is geloof ik ook de diepere zin van een veel simplistischer gemeenplaats welke gewoonlijk aan de eerwaarde Jezuïeten wordt toegeschreven. Het valt niet te ontkennen, dat er in zulke methoden ook een zekere spot ligt opgesloten, een veronderstelling van hardleersheid, die alleen maar door krasse middelen overwonnen kan worden, en geenszins door redelijkheid of behoorlijke argumentatie. Wat een mensenverachting bezitten niet die ouders, die zelf de hand van hun spruit even tegen de hete kachel houden, opdat het wicht voor eens en voor altijd zal leren met een wijde boog er omheen te lopen, en geen ongelukken te maken wanneer de volwassenen afwezig zijn. Hoe nuttig een telkens weer terugkeren tot de ervaringsbewijzen ook kan zijn, er zou van vooruitgang geen sprake kunnen wezen, wanneer wij steeds opnieuw de mededelingen uit betrouwbare bron moesten gaan verifiëren. De vraag is alleen maar: bestaat er een verstandhouding, en zijn de voorhanden bronnen betrouwbaar ? Dat is op ieder gebied gewoonlijk een kwestie van geloof, al zijn de waarschijnlijkheidskansen overal verschillend. MET deze lange inleiding heb ik feitelijk al mijn gehele kritiek geleverd op het ietwat slordig uitgegeven boek dat de Amerikaansche literatuur historicus Max Rudwin (van Poolse origine) gewijd heeft aan Les ecrivains diaboliques de France". Hij toont in dit boek aan de hand van een eindeloze reeks citaten aan, dat de meeste schrijvers in Frank rijk van een demon bezeten zijn, grote belangstelling en zelfs verering gehad hebben voor den baarlijken duivel, en dat het motto dat aan Eugène Delacroix ontleend werd, maar al te waar is: ,,Ik heb tegen alle literatoren hooren zeggen, dat hun vak des duivels is." Rudwin volgt daarbij het systeem van: A zegt het van B, deze zegt het van C en D, die het weer zegt van de volgende, dus zijn ze allemaal n pot nat. Aanvankelijk weet men niet goed of het bij dit zonderlinge en vele malen gedocterde heerschap ernst of scherts is. Hij wendt een uiterste argeloos heid en goedgelovigheid voor. Maar wanneer men hem nauwkeurig in geheel zijn betoog volgt, en niet te gauw tot Amerikaanse onnozelheid conclu deert (het volk van de Thorndike's, van Poe en O'Neill, van Hollywood j's niet kinderlijk-onnozel), dan begint men van lieverliede te bemerken dat hij feitelijk de methode van de chocolaadjes volgt: hij haalt zooveel duivels van de meest koddige gestalten te voorschijn, dat men er onwillekeurig toe komt al degenen die nog aan het demonische" karakter van mannen als Molière of Mauriac, Rousseau of Jarry geloven, voor meelijwekkende idioten te ver slijten. Het duivelsgeloof der vromen wordt ad absurdum gevoerd, met een stalen gezicht en een ont wapenende onbeschaamdheid. En daarmee wordt tevens ieder dispuut over de betrokken geloofs kwesties" vermeden, wat natuurlijk een winst is voor de naakte literatuurhistorische beschouwing. Het zich van-den-domme-houden van Rudwin is een uiting van Voltairiaans raffinement; want wie hem zou willen tegenwerpen dat de aangevoerde kwestie in het geheel geen kwestie is, omdat men eerst aan zulke persoonlijke duivels moet geloven, voordat men hun lastige aanwezigheid in boeken en hun heerschappij over zovele auteurs ontdekt, die slaat hij ook dit wapen uit de hand met het be toog, dat het meest onvervalste satanisme juist dat is, wat God noch Duivel erkent. Op die manier is het mogelijk dat een zo volledig aan de hellemachten verkocht dichter als Baudelaire toch door allerlei autoriteiten, vooral in de laatste tijd, als zeer chris telijk en katholiek verdedigd wordt. Want hij ge looft tenminste nog aan de geesten der duisternis die hij vereert. DE staalkaart van dompermeningen en literaire verdwazing die Rudwin hier tentoonspreidt, werkt, als men de aanvankelijke ergernis te boven is, tenslotte op de lachspieren. Want de verschil lende autoriteiten die hier aan het woord gelaten worden, of ze nu Barbey d'Aurévilly, Villiers de l'Isle Adam, Seillières of Mauclair heten, spreken elkaar hopeloos tegen; hun banvloeken heffen el kaar op, van hun anathema's blijven alleen de spottende echo's over, die de grootheid der machtige satansknechten niet in het minst aantast. En dan heeft Rudwin er nog geheel van afgezien, de veroor delingen door provinciale dominees of dorpspas toors aan te halen; hij beroept zich slechts op er kende autoriteiten om te laten zien wat er van dat satanisme" der franse literatuur feitelijk overblijft. Het is ook grappig te zien, wie daarvan gespaard bleef of wie althans aan de venijnige aandacht van dezen uitgestreken Amerikaan ontsnapt is. Het zijn er niet veel, daar zelfs Boileau en Lamartine, Paul Bourget en Henri de Régnier er aan moeten gelooven. En als men dan ziet dat Chateaubriand een der hoofdschuldigen is op de meest geraffineerde romantisch-huichelachtige manier van den droes bezeten dan snapt men wel dat er van Verlaine en Rimbaud, van Rémy de Gourmont of Gide niet veel overblijft. Zelfs uit de citaten waarmee zij ver oordeeld worden, stijgt nog de solferlucht op ! Maar iemand als Romain Rolland, die sinds be paalde politieke gebeurtenissen het Grote Zwijgen schijnt te zijn ingegaan, wordt zelfs niet genoemd in dit gezelschap van louter hellegasten. Een Ramuz wordt blijkbaar van geen belang geacht nadat Huysmans het volle pond gekregen heeft; van Maeterlinck zou er ook wel wat te zeggen geweest zijn, wanneer niet gemakshalve het hele theater hier nogal verwaarloosd was. Sommige schrijvers kunnen zich terecht beledigd voelen, dat zij niet op de recep tie gevraagd zijn. Vooral B.rnanos! Het mooiste is, wanneer een met alle infernale boosheid vereenzelvigde schrijver plotseling door een ander gezaghebbend" man onschuldig of lang niet erg genoeg" geproclameerd wordt. Zoals bijvoorbeeld Baudelaire, die volgens Brunetière zijn satanistische reputatie volstrekt niet verdient." Ce n'est qu'un Satan d'hötel garni, un Belzebuth de table d'hóte." Dan weet je werkelijk niet meer waar aan je je te houden hebt bij al deze officieele ethiekerige literatuurgeschiedenis, die ook nog bij ons als leidraad dient van zoveel confessionele en andere letterkundige voorlichting en boekkritiek. MISSCHIEN is het inderdaad de beste manier, om niet meer serieus te polemiseren, maar den vijand alleen maar te doden met de gifschram metjes der belachelijkheid. Het is volkomen begrij pelijk dat iemand als Rudwin na een heel leven van literatuurstudie en paedagogisch werk tenslotte niets beters weet te doen dan maar met een effen tronie de draak steken met heel de epidemie van bijgelovigheid en vooringenomenheiden, die de meeste kunstgenieters reeds in de wieg smoort of tot levenslange pedanten en scrupuleuze likkebaarders naar de heidense duivelse" schoonheid maakt. Dat dit niet alleen aan buiten-literaire oorzaken te wijten valt, maar dat ook de literatuurcritiek in het algemeen aan genoemd euvel debet is, kon zelfs aan Rudwin in zijn verbetenheid niet ontgaan. Tot het laatst houdt hij zich goed en vertrekt geen spier bij zijn averechts requisitoir. Maar in de allerlaatste zin van zijn ongewoon boek komt toch de aap uit de mouw: Op slot van zaken zijn de critici, de kwak zalvers van de literaire scalpel, die heus de naam van advocaten des duivels verdreven, steeds meer geneigd de slachtoffers van hun pen naar alle duivels te zenden." Dat kunnen wij ons voor gezegd houden! Pits een profytelick Kronyckxken Pan fllooröt ritbc A LSE wi noch ter scole ghinghen, ** leerde men ons vele scone dinghen ende ooc niet steeds scone theetene slandts ystorie. Men daet ons twetene vanden Noormannen die rauwen veesten ! Deus ! ne waeren die argher dan beesten ? Si voeren, die vikings, langhs allen stranden dats noch niet quaet , maer ooc : si landden ende si toghen up die rivieren destruweerende alle die dieren scatte die men ie hadde versaemt; moordtmanne" worden si dicke ghenaemt; ende inden kercken bat men sere: Verlos ons vanden Noormannen, Here !" Die Here en dadet niet ter stonde ; dat was certeyn dor onse sonde; Hi lietse Dorestadt vernielen, jahi ! Trecht ooc si overvielen; ende toghen kseght bi mire wet tote Sicilien ende noch bet ! Ter Xden eeuwe na Christi gheboort hebsi dusende ghemoirt ende vore dien ende ooc na desen alse wi in dystoriën lesen. Nu hoirt, hoe die dinc verkeren, ghi cont orbaer daeraf leren ! Wi syn weder X eeuwe daerave; die Noormanne syn worden brave"; jane screven si scone boecke? Sconere ie nieuwers en soecke, daer ie bem wel seker des, dat sconer niet te vindene en es. Nie vant men ooc wiser dinc upt tanneel alse van Ibsen, Björnson ende een deel anderen ! Al Scandinaefsche gheeste! Ende nu .... spelen anderen die beeste ! Ende tien tjeghen Norden en daere roept ende bidt men nu vol vaere: Verlos ons van den Mortbranders, Here, vandien beesteliken heire, vanden volcke dat tcan verkeren nu Wodan koos tsinen here; ja, ooc wel roepen si Christum aen, maer Christi gheesten hebsi niet verstaen ! Si willen een groot rycke stichten maer niet tsyne Dat si uutrichten es wel antichrist! werc !" Entie hem willen setten perck ende haer eyghen landt verweren, die handelt den Duutsc als mordeneren ende en strijdt niet met hem als soldaten, maer hi wil, den godtverlaten, hen als verradere scieten doot ! Wel maghsi roepen in haeren noodt: Nu comt ende helpt, ende maect ons vri vanden Viant, dat biddic D i !" bie gfw PAG. 10 DE GROENE N* 3281

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl