De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 20 april pagina 15

20 april 1940 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

TAMMO MET DE PET Een verhaal voor de Groene van K. van der Geest TAMMO met de pet, noemden ze hem. Als er een boot de haven binnenkwam, stond hij al aan den kant bij het kantoortje van den sluismeester te roepen: Hallo! Alles wel aan boord, ja? Alles wel? En heeft iemand nog het een of ander noodig?" Het handkoffertje, waar hij een paar pakjes voch tig geworden tabak, een paar doosjes goedkoope sigaretten en een half kistje slechte sigaren in had, stond naast hem op de gele steenen tegen den muur van het kantoortje. Hij had een blauw lakensche pet op met een gouden kroontje er voor, een licht grijze broek aan, met de rafels van de pijpen over zijn uitgetrapte vetleeren schoenen en een over hemd, dat hij half versleten gekregen had en dat hij, zonder het ooit te wasschen of te laten wasschen, bleef dragen tot hij weer eens een ander kreeg. Hij zakte door zijn knieën en hij was slap in de lenden; hij liep of stond altijd een beetje voorover gebogen en bewoog onophoudelijk de lange vin gers van zijn groote, pezige handen. Heeft iemand nog het een of ander noodig?" Niemand had ooit iets van hem noodig -?geen kapitein, geen stuurman en geen matroos of kok; niemand kocht iets van hem, maar ze lieten hem toch, als het schip gemeerd lag, aan boord komen en ze gaven hem een paar borrels, een hap eten, een halve kroon, een franc of een tien restukje, geld, dat ze op hun reis in het buitenland nog over gehouden hadden. Menigmaal gebeurde het, dat hij 's namiddags al dronken was dan liet hij zijn koffertje op de steenen staan en hij zwalkte de stad in, van het eene kroegje naar het andere, tot hij bij Moeke Dijk verzeild raakte; daar waren altijd wel een paar matrozen, ouwe kerels, die hem nog gekend hadden, toen hijzelf kapitein was op een eigen schoener. Daar zat hij dan te vertellen, hoe hij eens met dat schoenertje een ding van nog geen honderd vijftig ton! laat in den nazomer den Atlantischen Oceaan overstak, naar Amerika toe. En laat ik jullie nu zeggen jongens, dat we de heele reis geen spat water aan dek gekregen hebben geen spat!" Daarbij schoof hij zijn blauw lakensche pet wat achterop het hoofd; z'n kapi teinspet was dat. Maar het was stom geluk, die reis over den Oceaan stom geluk! Hij had ook andere tochten gemaakt; eens lagen ze drie dagen benoorden Schiermonnikoog een storm af te rijden. Een Finsch houtsleepertje raakte, nog geen halve mijl van ons af, aan lager wal en we hoorden later, dat er geen spaan van terecht gekomen is. Zelf verspeelden we de verschansing, de dekhutten werden overboord geslagen; we hadden den roer ganger aan het rad vast gesjord. Over de eb konden we net met den stroom tot steun onder lij, scherp bij den wind, een eind uit den wal komen, maar met den vloed raakten we telkens weer tusschen de banken; de eilanders hadden de reddingboot klaar, maar ze konden niet in zee steken. Dat heeft drie dagen drie volle dagen geduurd. We kwamen in die drie dagen geen oogenblik uit de kleeren; we kregen geen slok warm drin ken en geen hap warm eten. Toen sloeg ons het roer kapot en we moesten een noodroer optuigen, maar daarmee kon ik geen zee houden en ik had te kiezen net als dien Fin aan lager wal raken en er bij omkomen, of, op hoop van zegen, probeeren het Friesche Gat binnen te zeilen...." En ze waren het Friesche Gat binnen gezeild, met dien storm uit het westzuidwesten enkel voor een stormf ok en een bezaant je met een dubbel rif. Soms raakten we aan den grond, dan stonden de masten te schudden en de dekdelen kraakten ons onder de voeten. Een paar keer kwamen we dwarszee en het leek alsof de hel losbrak; stortzeeën donderden over het schip heen, het buiswater stoof tot ver boven den top van den fokkem'ast. De kok sloeg overboord wel vijftig meter van het schip af, zagen we hem nog eens boven op een golf?toen was hij weg. Een matroos brak een been de jongen lag knijp tusschen het luikhoofd en een lier; hij jammerde, maar we konden niet bij hem komen om hem te helpen, want ieder van ons had genoeg met zichzelf te doen Het schip.... dat moesten we aan de Voorzienigheid overlaten.. .." TAMMO praatte niet meer tegen de mannen, die aan het tafeltje om hem heen zaten hij praatte alleen nog maar hardop in zichzelf. Aan den wand tegenover hem hingen een paar schilderijen van oude zeilschepen en een blauwe vlag met een wit nummer er in de vlag van een kof, waar Moeke Dijks vader kapitein op was geweest. Hij staarde wezenloos voor zich uit, naar die vlag. ,,....dat moesten we aan de Voorzienigheid overlaten", prevelde hij, wel een keer of wat. Daar bleef hij nog over mijmeren dat het toen zoo goed gegaan was. Even voorbij de uiterton kregen we al lij van het Ameland en we konden meer zeilen bijzetten; het schip liet zich beter sturen we klaarden het. De stuurman stond bij me, op de campagne; hij huilde haast we klaarden het!" Maar als hij dat verteld had, moesten ze Tammo ook nog een borrel geven. Skoal, jongens!", en dan begon hij over iets anders over Blauwe Mary. Ik weet niet of een van jullie den laatsten tijd nog in Narvik is geweest", maar daar had hij Blauwe Mary leeren kennen. Hij bewoog zijn vingers zenuwachtiger dan gewoonlijk en zijn verloopen gezicht vertrok zich tot een grijns. Hij was eerder nooit met een meisje uit ge weest tenminste niet met een van dat soort meisjes. Maar met haar heb ik mijn schoenertje erdoor gelapt!" Dat was erger geweest dan drie dagen be noorden Schiermonnikoog te liggen om een vliegenden storm uit het west-zuidwesten af te rijden. Een week, veertien dagen zijn we niet boven water geweest, Mary en ik. Misschien heeft ze me wel bestolen dat weet ik niet, maar een week, veertien dagen lang kwamen we niet boven water. Toen had ik niets meer geen cent meer?en geen schip meer!" Toen hebben ze hem met de Najaco, waar de jonge Jans Oorburg schipper op was, mee naar Holland genomen. .. . .en daar.. ..", zei Tammo. Hij keek eens rondom zich heen, of zijn hand koffertje er niet was, maar dat stond nog op de kade. En daarom vroeg hij nog eens weer om een borrel en hij begon nog eens weer over Blauwe Mary. Moeke Dijk kwam achter de tapkast van daan. Nou, Tammo!", waarschuwde ze. Tammo was dronken genoeg hij moest maken, dat hij weg kwam. Ze zette hem de deur uit en hij scharrelde de stad in daar vergat hij Blauwe Mary en hij vergat, dat hij geen schip meer had. Hij liep nog in zichzelf te praten hardop ! over zijn vrouw en zijn kleine meid. Aleida heette die vrouw, net zoo als zijn schoener heette. En het ging niet goed met Tammo en haar het ging niet goed. Hij was te oud, toen hij trouwde en zij was geen geschikt wijf voor een zeeman. Er gingen praatjes rond dat ze het met anderen hield, als hij weg was. En zooiets kwam hem wel ter oore. Maar wat zou men daarvan zeggen? Hij bleef er onverschillig onder want hij had zijn schoe nertje nog en zijn kleine meid. Hij zei tegen zichzelf, dat hij naar huis moest en dat hij eerst nog iets moest koopen als welkom thuis voor die kleine meid. In den speelgoedwinkel, op dien hoek, waar later het Noorsche Zeemanshuis was, kenden ze hem al; daar hadden ze nog wel een oude pop, die te lang in de etalage gelegen had of die iets beschadigd was en die hij kon betalen met een halve kroon, een franc of een tien re-stukje. En met die pop, in een stuk grauw' papier gepakt, onder den arm, scharrelde hij weer verder. HIJ zwalkte het eene kroegje uit, het andere in; overal waren wel jongens, die hem een borrel gaven, maar nergens bleef hij lang. Nee! Ik moet naar huis!" Hier en daar raakte hij eens onder de tafel en dan duurde het een oogenblik eer hij weer overeind kwam, maar de pop hield hij stijf vast. Van Kaap Hoorn ging hij naar Willems Troost en vandaar naar de Grot op den Berg tot hij ergens op een smerig binnenplaatsje terecht kwam, onder een oude handkar of achter een stapeltje leege kisten, waar hij zijn roes kon uitslapen. Een volgenden morgen bijtijds kroop hij dan overeind; de pop in het grauwe papier was nat en vuil geworden die smeet hij in een hoek; die hoefde hij niet mee te nemen, want dan wist hij wel weer, dat zijn vrouw hem in den steek gelaten had dat ze de kleine meid meegenomen had net die reis voordat hij, met Blauwe Mary, zijn schoenertje en zijn beetje geld erdoor lapte. En hij ging maar weer terug naar de kade, waar zijn koffertje met tabak, sigaren en sigaretten nog op de gele steenen tegen het kantoortje van den sluiswachter stond. Tammo met de pet, noemden ze hem. lllllintllllliiuillllllini liiiiiimiiiiiiiiiniiliiimiiiill iniimHiimiiiiiiiilliiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilllllliiiiiiiiiiiiiillllllllliii IIIIIIHII: M.O. Prachtig en spannend geschreven, maar toch niet eerder geschikt dan de 4de klasse. Ik geloof dat ik in het bovenstaande niet langs het be toog van den heer S. heb heen ge praat, maar in het hart heb geraakt. Het woord Barok dekt niet wat wij in de letterkunde onder Renaissance verstaan, tenzij via een Umwertung aller Werte; want dan kan men alles bewijzen. (Levende Talen) Op de glibberige paden De bewindsman is stellig bereid de koe stevig bij de horens te vatten. Vier pijlen heeft hij daarbij op zijn boog." (Volk) Hij heeft de knoop doorgehakt door een streep te zetten onder het werk dat hij een stevige basis gaf." (Holl. Wbl.) Naasting Naast de prachtig gezongen koren was het jammer dat het orkest bijna niet hoorbaar was." (K.) Naast grond stelt het GemeenteCHARIVARIA bestuur gebouwen ter beschikking." (Amsterdam) Taaiverrijking Laga veruit de beste." (X.v.d.D.) Overgordijnen van moderne hanclweef." (Wonen) Voor gedistingeerde rustbehoevenden Twee nette slaapheeren gevraagd." (Linib. Dbl.) De groote Engelsche schrijver Mark Twain zat eens in den schouw burg en vond de uitspraak van een der acteurs niet goed." (De Lach) Een hinderlijk Amerikaansch accent," mompelde hij. Men vraagt zich met verbazing af hoe men deze Berlijnse danseres heeft kunnen aankondigen als een stier van gelijke grootte of misschien wel belangrijk groter dan Harald Kreutzberg." (Volk) Hoffelijk is het in elk geval niet. Het gouden muiltje was ditmaal niet van glas." (H.) Ditmaal was het glazen muiltje van leer. Honderdduizenden zijn er die niet kunnen heenzien door het net van leugen en bedrog dat er over hen gespannen wordt." (Volk en Vad.) En het is toch zoo moeilijk niet, door een net heen te zien. Kijk uit ! Dat bord is gloeiend." (R-) Nu weten we wat Pas op ! in 't Engelsch is. Zijn wij een volk van knotwilgen geworden ?" (Xederland) Neen. Onze adverteerende humoristen Mevrouw Smit-Mulder, Plein 7 Meerkerk, waagt in haar gezin met een kindje (wegens huwelijk van het tegenwoordige) een flink zelfstandig dienstmeisje." (Volk) Te koop ongemerkte biggen. Ook wel bij gedeelten." (O. Steenu'. C.) PAG. 15 DE GROENE No. 3281

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl