De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 20 april pagina 18

20 april 1940 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

Uit de natuur De lente in de uiterwaarden Planten en dieren langs de rivieren Kees Hana ER wordt binnenkort een groot feest gevierd, het festijn, waar mede de lente haar intrede doet in de lage landen tusschen het water van onze groote rivieren en derzelver dijken: in de uiterwaarden. En ik moge u dan bij dezen de officieele uitnoodiging doen toekomen om deze vreugde volle intocht wel te willen bijwonen. Het jaar 1940 is echter in vele op zichten een buitenbeentje, ook in de natuur; verschillende zaken, die anders in de eerste Aprilweek te genieten zijn, lieten nu nog even op zich wachten. Zoodat ge niet onmiddellijk dit blad onder uw arm moet nemen en er de uiterwaarden mee in tijgen. Want dan zoudt ge allicht wat erg vroeg ver schijnen, en dat is niet beleefd. Intusschen hebben de vogels, die den winter wie weet hoe ver naar het Zuiden passeerden, zich niet veel van onzen barren winter aangetrokken. Doe een enkele stap in de buitendijksche weiden van Waal, Rijn of IJsel en onder de nog wat wintersche luchten met hun grillige wolken zal een klein vliegend leger zijn alarm van regiment tot regiment krijschen. Daar zijn de grutto's, die niet kunnen ophouden hun naam te verkondigen, de be scheidener tureluurs en de kievitten, die alles zullen doen om u te verjagen indien ge iets te dicht hun speciale nestgebied, hun territorium, nadert. Doch wie er vroeg op uit wil trekken, behoeft het niet alleen van de vogels te hebben. Daar langs de kleine stranden der kribben en tusschen de bazaltblokken van de strekdammen zijn ook al bloemen, kleine, vriende lijk gele paardenbloemen", die in feite klein hoefblad" heeten. Be woners van zandige en steenachtige rommelhoekjes en vroege bloeiers bij uitnemendheid. En wie nu nog maar De Bosch-onemoon in haar schoone eenvoud (Foto's van den schrijver) Oude knotwilgen, geduldige gastheeren voor tol/ooze levende wezentjes even langer rondkijkt, ziet meteen veel meer. Tusschen dezelfde bazaltsteenen steken donker-wijnroode pun ten omhoog, opvallend f orsch en stevig. Een enkele is zelfs wat uitgegroeid, het is een dikke steel geworden met aan het eind een tros van kleine, misschien wat vale bloesems. Dit zijn de groote neven van ons klein hoef blad, de bloeistengels van groot hoef blad, die reeds tevoorschijn komen wanneer de planten nog geen spoor van bladeren vertoonen. Straks, in den voorzomer, zullen veel strekdammen schuil gaan onder de enorme ,,rhabarberbladen", maar nu is er alleen nog maar de rijke versiering van het typische paarsrood tusschen de donkere steenen. Intusschen is het de moeite waard de oude folianten der natuurlijke historie eens omtrent deze plant na te lezen. Dan ervaren we, dat ze in vroeger eeuwen zeer gezien was als geneeskruid, in het bijzonder haar wortel. Die moest een uitstekend mid del zijn tegen zoogenaamd verhittende ziekten en met name tegen de pestilentie. Doch verder ook heel goed voor alle kwalen, die men meende met behoorlijk transpireeren te kunnen wegwerken. In onze dagen gelooft men daar echter niet veel meer van en zoo blijven dan de planten volslagen onge moeid, wat een buitenkansje is voor vele vroege hommels en bijen, die honing noodig hebben om daarvan een papje te brouwen, dat ze in hun nesten gereed leggen voor de larven, die binnenkort uit de pasgelegde eieren zullen kruipen. Alleen het benoodigde stuifmeel moeten ze elders zien te te vinden, want verreweg het grootste deel der groote hoefbladen bezit slechts stamperbloemen. Die met meeldraden zijn groote zeldzaamheden ! Maar de hommels hoeven zich daar niet ongerust over te maken. Want zie, daar aan dien langen, stillen waterplas, die mogelijk nog een zeer oude rivier arm aanduidt, staan weer andere bloemen in overvloed. Er ligt een gulden zoom om het donkere water van niets dan weelderige dotterbloemen. Misschien zijn ze naar veler smaak wat erg stevig, een tikje boersch zelfs, maar maakt dit niet juist die dotters door en door Hollandsch? Wij leven immers in een land, waar dubbele" bloemen in hoog aanzien staan, terwijl de veel fijnere enkele (normale) vormen niet meetellen? En waarom zouden we er ook geen groote vreugde aan beleven zooals ze daar staan in het groenende land onder de hooge wolkenluchten met hun felle contrasten ? CONTRASTEN, daar zit het hier vol mee ! We hoeven maar even naar den grooten dijk te gaan en dien over te klimmen om als bij tooverslag in een totaal ander land te geraken. Daar beneden liggen boomgaarden, hier en daar ook stukken bosch, echt rivierbosch met elzen en wilgen om kleine poelen, maar met eiken of beuken, waar het droger is. Op open plaatsen staan er nog wel dezelfde sleedoorns met hun witten bloesem sluier, die we in de waarden zagen, maar belangrijker is er de lage kruid achtige ondergroei. Loop hier wat rond en ineens zal het u schijnen, of er vele vlokken van een wispelturig Aprilbuitje ergens onder het hooge hout zijn blijven liggen. Doch al dat reine wit zit midden tusschen het groen en dat maakt het geval iets vreemder. Laten we er daarom beter naar gaan kijken en ervaren, dat hier honderden en nog eens honderden bosch-anemonen volop bloeien. Sierlijke familieleden van de dotters buiten den dijk. Zie eens, hoe kostelijk die witte bloemen uit komen tusschen het fijne, donker groene loof! En dat op twee minuten gaans van hun boersche familie. Doch laat ons nog wat verder gaan aan den buitenkant van den dijk, we zijn ervoor gekomen. Voor we den uiterwaard weer ingaan, is daar reeds een select gezelschap, dat alle aandacht vraagt: een rij waardige knotwilgen, vertegenwoordigers van het oude gilde. Vergrijsd in den dienst zijn ze, en voor het grootste deel totaal hol, zoodat men niet snapt hoe er nog genoeg sap door die stukken schors naar boven gezogen kan worden om de takkenkruinen niet alleen te voeden, maar ze ook nog jaarlijks uit te breiden. Voorwaar een prestatie ! En dan te ervaren, dat deze grijsaards ook nog woongelegenheid bieden aan een gansche schare van satellieten. Daar zou een boek te schrijven zijn over de planten en dieren, die op, door en van zulke wilgen leven. En in dat boek zou de eikvaren, die hier beter wilgenvaren kon heeten, de eerste plaats innemen, gevolgd door kruisbes, vlier, wilde framboos, eereprijs, pinksterbloem en vele anderen. Om nog niet eens te spreken van de groen glanzende wilgen haantjes, de meiwormen en vele andere kevers, of van de exotisch gevormde slakjes, die hun bescheiden bestaantje leiden in de diepe schorsspleten. Ja, zelfs de vogels van het lage moeras komen graag bij die wilgen te gast; het is immers een goede gewoonte van vele wilde eenden hun nest daarboven tusschen de varens te bouwen. Maar genoeg over de knotwilgen, aan hun voeten vragen de bladrozetten van de paarse weegbree de aandacht, samen met de fijne stengels van het kruisblad-walstroo, die weldra bloemen zullen dragen. En op de hoogere, meestal iets zandiger plaatsen van den uiterwaard, daar staan de lentebloemen van dit land: de primula's, de sleutelbloemen. Die prijkon met hun wasgele bloemen zoodra de eerste pinksterbloemen er zijn cm hen gezel schap te houden. In trosjes bovenaan slanke stengels bengelen die sleutel bloemen der rivieren, wat ze al direct onderscheidt van haar beroemde zusteren uit de duinstreek, die pal bij den grond bloeien. Primula officinalis heeten die uit het rivierland officieel en in dien naam, welke letterlijk primula uit de apotheek beteekent, vinden we nog heel even hun oude kruidkundige beteekenis terug. Zij waren een beroemd middel tegen de rheumatiek. Misschien niet kwaad in dit jaar getijde van ongedurig weer en kille buien ! PAG. 18 DE GROENE NĀ«, #81

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl