Historisch Archief 1877-1940
Uit de natuur
De lente in de uiterwaarden
Planten en dieren
langs de rivieren
Kees Hana
ER wordt binnenkort een groot
feest gevierd, het festijn, waar
mede de lente haar intrede doet in de
lage landen tusschen het water van
onze groote rivieren en derzelver
dijken: in de uiterwaarden. En ik moge
u dan bij dezen de officieele
uitnoodiging doen toekomen om deze vreugde
volle intocht wel te willen bijwonen.
Het jaar 1940 is echter in vele op
zichten een buitenbeentje, ook in de
natuur; verschillende zaken, die anders
in de eerste Aprilweek te genieten zijn,
lieten nu nog even op zich wachten.
Zoodat ge niet onmiddellijk dit blad
onder uw arm moet nemen en er de
uiterwaarden mee in tijgen. Want dan
zoudt ge allicht wat erg vroeg ver
schijnen, en dat is niet beleefd.
Intusschen hebben de vogels, die den
winter wie weet hoe ver naar het
Zuiden passeerden, zich niet veel van
onzen barren winter aangetrokken.
Doe een enkele stap in de buitendijksche
weiden van Waal, Rijn of IJsel en
onder de nog wat wintersche luchten
met hun grillige wolken zal een klein
vliegend leger zijn alarm van regiment
tot regiment krijschen. Daar zijn de
grutto's, die niet kunnen ophouden
hun naam te verkondigen, de be
scheidener tureluurs en de kievitten,
die alles zullen doen om u te verjagen
indien ge iets te dicht hun speciale
nestgebied, hun territorium, nadert.
Doch wie er vroeg op uit wil trekken,
behoeft het niet alleen van de vogels
te hebben. Daar langs de kleine
stranden der kribben en tusschen de
bazaltblokken van de strekdammen
zijn ook al bloemen, kleine, vriende
lijk gele paardenbloemen", die in
feite klein hoefblad" heeten. Be
woners van zandige en steenachtige
rommelhoekjes en vroege bloeiers bij
uitnemendheid. En wie nu nog maar
De Bosch-onemoon in haar schoone eenvoud
(Foto's van den schrijver)
Oude knotwilgen, geduldige gastheeren voor tol/ooze levende wezentjes
even langer rondkijkt, ziet meteen
veel meer. Tusschen dezelfde
bazaltsteenen steken donker-wijnroode pun
ten omhoog, opvallend f orsch en stevig.
Een enkele is zelfs wat uitgegroeid,
het is een dikke steel geworden met
aan het eind een tros van kleine,
misschien wat vale bloesems. Dit zijn
de groote neven van ons klein hoef
blad, de bloeistengels van groot hoef
blad, die reeds tevoorschijn komen
wanneer de planten nog geen spoor
van bladeren vertoonen. Straks, in den
voorzomer, zullen veel strekdammen
schuil gaan onder de enorme
,,rhabarberbladen", maar nu is er alleen
nog maar de rijke versiering van het
typische paarsrood tusschen de donkere
steenen.
Intusschen is het de moeite waard
de oude folianten der natuurlijke
historie eens omtrent deze plant na
te lezen. Dan ervaren we, dat ze in
vroeger eeuwen zeer gezien was als
geneeskruid, in het bijzonder haar
wortel. Die moest een uitstekend mid
del zijn tegen zoogenaamd verhittende
ziekten en met name tegen de
pestilentie. Doch verder ook heel goed voor
alle kwalen, die men meende met
behoorlijk transpireeren te kunnen
wegwerken. In onze dagen gelooft men
daar echter niet veel meer van en zoo
blijven dan de planten volslagen onge
moeid, wat een buitenkansje is voor
vele vroege hommels en bijen, die
honing noodig hebben om daarvan een
papje te brouwen, dat ze in hun
nesten gereed leggen voor de larven,
die binnenkort uit de pasgelegde eieren
zullen kruipen. Alleen het benoodigde
stuifmeel moeten ze elders zien te
te vinden, want verreweg het grootste
deel der groote hoefbladen bezit slechts
stamperbloemen. Die met meeldraden
zijn groote zeldzaamheden !
Maar de hommels hoeven zich daar
niet ongerust over te maken. Want zie,
daar aan dien langen, stillen waterplas,
die mogelijk nog een zeer oude rivier
arm aanduidt, staan weer andere
bloemen in overvloed. Er ligt een
gulden zoom om het donkere water
van niets dan weelderige
dotterbloemen. Misschien zijn ze naar veler
smaak wat erg stevig, een tikje boersch
zelfs, maar maakt dit niet juist die
dotters door en door Hollandsch? Wij
leven immers in een land, waar
dubbele" bloemen in hoog aanzien
staan, terwijl de veel fijnere enkele
(normale) vormen niet meetellen? En
waarom zouden we er ook geen groote
vreugde aan beleven zooals ze daar
staan in het groenende land onder de
hooge wolkenluchten met hun felle
contrasten ?
CONTRASTEN, daar zit het hier
vol mee ! We hoeven maar even
naar den grooten dijk te gaan en dien
over te klimmen om als bij tooverslag
in een totaal ander land te geraken.
Daar beneden liggen boomgaarden,
hier en daar ook stukken bosch, echt
rivierbosch met elzen en wilgen om
kleine poelen, maar met eiken of
beuken, waar het droger is. Op open
plaatsen staan er nog wel dezelfde
sleedoorns met hun witten bloesem
sluier, die we in de waarden zagen,
maar belangrijker is er de lage kruid
achtige ondergroei. Loop hier wat rond
en ineens zal het u schijnen, of er vele
vlokken van een wispelturig
Aprilbuitje ergens onder het hooge hout
zijn blijven liggen. Doch al dat reine
wit zit midden tusschen het groen en
dat maakt het geval iets vreemder.
Laten we er daarom beter naar gaan
kijken en ervaren, dat hier honderden
en nog eens honderden bosch-anemonen
volop bloeien. Sierlijke familieleden
van de dotters buiten den dijk. Zie eens,
hoe kostelijk die witte bloemen uit
komen tusschen het fijne, donker
groene loof! En dat op twee minuten
gaans van hun boersche familie.
Doch laat ons nog wat verder gaan
aan den buitenkant van den dijk, we
zijn ervoor gekomen. Voor we den
uiterwaard weer ingaan, is daar reeds
een select gezelschap, dat alle aandacht
vraagt: een rij waardige knotwilgen,
vertegenwoordigers van het oude gilde.
Vergrijsd in den dienst zijn ze, en voor
het grootste deel totaal hol, zoodat
men niet snapt hoe er nog genoeg sap
door die stukken schors naar boven
gezogen kan worden om de
takkenkruinen niet alleen te voeden, maar
ze ook nog jaarlijks uit te breiden.
Voorwaar een prestatie ! En dan te
ervaren, dat deze grijsaards ook nog
woongelegenheid bieden aan een
gansche schare van satellieten. Daar
zou een boek te schrijven zijn over de
planten en dieren, die op, door en van
zulke wilgen leven. En in dat boek zou
de eikvaren, die hier beter wilgenvaren
kon heeten, de eerste plaats innemen,
gevolgd door kruisbes, vlier, wilde
framboos, eereprijs, pinksterbloem en
vele anderen. Om nog niet eens te
spreken van de groen glanzende wilgen
haantjes, de meiwormen en vele andere
kevers, of van de exotisch gevormde
slakjes, die hun bescheiden bestaantje
leiden in de diepe schorsspleten. Ja,
zelfs de vogels van het lage moeras
komen graag bij die wilgen te gast;
het is immers een goede gewoonte van
vele wilde eenden hun nest daarboven
tusschen de varens te bouwen.
Maar genoeg over de knotwilgen,
aan hun voeten vragen de bladrozetten
van de paarse weegbree de aandacht,
samen met de fijne stengels van het
kruisblad-walstroo, die weldra bloemen
zullen dragen. En op de hoogere,
meestal iets zandiger plaatsen van den
uiterwaard, daar staan de
lentebloemen van dit land: de primula's, de
sleutelbloemen. Die prijkon met
hun wasgele bloemen zoodra de eerste
pinksterbloemen er zijn cm hen gezel
schap te houden. In trosjes bovenaan
slanke stengels bengelen die sleutel
bloemen der rivieren, wat ze al direct
onderscheidt van haar beroemde
zusteren uit de duinstreek, die pal bij den
grond bloeien. Primula officinalis
heeten die uit het rivierland officieel
en in dien naam, welke letterlijk
primula uit de apotheek beteekent,
vinden we nog heel even hun oude
kruidkundige beteekenis terug. Zij
waren een beroemd middel tegen de
rheumatiek.
Misschien niet kwaad in dit jaar
getijde van ongedurig weer en kille
buien !
PAG. 18 DE GROENE NĀ«, #81